Deel dit artikel

niet zelden wordt een duidelijke tegenstelling geponeerd tussen het zogenaamd onvrije oosten en het superieur geachte westen, dat moderner, rationeler en democratischer zou zijn, en meer respect zou hebben voor de scheiding van kerk en staat en de gelijkheid tussen man en vrouw. tegelijk beroepen politici uit onze wijde omtrek zich maar al te graag op de (joods-)christelijke traditie die ten grondslag zou liggen aan de westerse waarden. hoe zijn die ideeën verenigbaar? wat heeft de ‘bevrijding’ van de vrouw te maken met onze religieuze erfenis, of juist met de secularisering van het westen?

History of his-story? Sekse en secularisme op de korrel

Leen Van Molle

Geef toe: de actualiteit is boeiend, soms beangstigend en zeker uitdagend. Op de lijst van pijnpunten staan de klimaatopwarming, Brexit, armoede, rechts populisme, migratie, terrorisme, hoofddoeken en #MeToo. Politici uit Europa en Noord-Amerika werpen zich in dit imbroglio steeds nadrukkelijker op als beschermers van de welvaart en de culturele identiteit van het Westen. Zo poneert het Belgisch ontwerp van nieuwkomersverklaring (2016) dat personen “met een andere culturele achtergrond” de fundamentele vrijheden die de Grondwet oplegt én de mensenrechten moeten respecteren (cf. de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 1948, en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, 1950). Nieuwkomers moeten de vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid en “de vrijheid van beleving van seksuele geaardheid” eerbiedigen, aldus het ontwerp, dat bovendien benadrukt dat mannen en vrouwen in België dezelfde rechten en plichten hebben.

Het conflict tussen civilisaties dat hierachter schuilgaat, is diep geworteld. De islamofobie die de wereld sinds 9/11 in de ban heeft, scherpt de contrasttekening aan tussen het zogenaamd onvrije Oosten en het moderne, superieur geachte Westen: bakermat van het vrije en rationele denken, de democratie, de scheiding van Kerk en Staat en de gelijkheid tussen man en vrouw. De sprong naar de Verlichting, de Amerikaanse en de Franse Revolutie is dan vlug gemaakt: zij genereerden de volkssoevereiniteit en het secularisme (de Franse laïcité), hebben politiek links in de hand gewerkt en effenden het pad voor gendergelijkheid. Niet toevallig worden twee publicaties uit die revolutionaire periode – de Déclaration des Droits de la Femme (Olympe de Gouges, 1791) en A Vindication of the Rights of Woman (Mary Wollstonecraft, 1792) – steeds weer opgevoerd als exempla van de vrouwelijke bewustwording.

En er is nog meer. Sinds de Koude Oorlog tegen het atheïstische communisme en de War on Terror tegen Al-Qaeda en IS voegen politici de (joods-)christelijke waarden aan de kwintessens van de westerse identiteit toe. Bush sr. en jr., Trump, Sarkozy, Merkel en anderen legden herhaaldelijk het verband tussen nationale en religieuze identiteit. In een toespraak uit 2007 noemde de Franse president Sarkozy de wortels van Frankrijk “essentiellement chrétiennes”, tot viermaal toe. Herman Van Rompuy, voorzitter van de Europese Raad, roemde de dubbele origine van Europa, namelijk christelijk én verlicht, en diens opvolger Donald Tusk waarschuwde de Hongaarse premier Orbán dat de ‘echte’ christendemocratie niet kan worden losgekoppeld van de liberale democratie. Of dichter bij huis: België heeft recent uit humanitaire overwegingen christelijke Syriërs overgebracht, wat impliceert dat niet-christelijke Syriërs tot een ander denkkader worden gerekend. Kortom, Noord-Amerika en Europa beroepen zich vandaag op hun democratische én christelijke traditie, en op hun respect voor vrouwenrechten. Geen sterker contrast dan dat tussen de schaars geklede, vrijgevochten westerse vrouw die toegang heeft tot anticonceptie, abortus en echtscheiding en de gesluierde en seksueel onderdrukte moslima.

Maar het verleden is te belangrijk om het aan politici over te laten, dat moet de gezaghebbende Amerikaanse historica Joan Wallach Scott hebben gedacht toen ze haar jongste boek redigeerde: Sex & Secularism. Behoren het secularisme én de gelijkheid m/v, al dan niet met een achterliggende christelijke fundering, inderdaad tot de historische erfenis van de westerse cultuur? Is de bevrijding van de vrouw een resultaat van het seculariseringsproces? Dit mag dan wel een politiek wervend verhaal zijn, het is ‘fake past’: de  geschiedschrijving die de man-vrouwrelatie in rekening brengt, komt tot andere inzichten.

Die inzichten zijn nog vers. Wat aanvankelijk ‘vrouwengeschiedenis’ heette is een jonge discipline:  dat zegt op zich al veel over de eeuwenlange onzichtbaarheid van het vrouwelijke perspectief in het westers (elitair) cultuurbegrip. De introductie van de categorie ‘vrouw’ in de interpretatie van het verleden verliep overigens niet zonder slag of stoot. Ze zette op korte tijd een kettingreactie van epistemologische grondverschuivingen in gang die het historisch metier, zowel de vraagstellingen als de antwoorden, op één generatie tijd fundamenteel heeft doen veranderen.

Wat aanvankelijk vrouwengeschiedenis heette is een jonge discipline. Dat zegt op zich al veel over de eeuwenlange onzichtbaarheid van het vrouwelijke perspectief

In het herdenken van het verleden vanuit mannelijk én vrouwelijk perspectief hebben drie fasen elkaar opgevolgd. Tot in de jaren 1960, de nul-fase, presenteerde de wetenschappelijke geschiedschrijving zich als een objectief, sekseloos (en ook seksloos) verhaal. Het objectiviteitsgehalte van de historiografische productie werd gezien als afgeleide van de competentie van de historicus, niet van zijn identiteit als blanke man uit de upper class. Ook de onderwerpkeuze vertekende het verleden: parallel met de opgang van de moderne natiestaten bloeide de politiek-institutionele geschiedenis, de geschiedenis van het publieke domein waarin de zichtbaarheid van vrouwen gering was. Deze onderwerpkeuze werd nog in de hand gewerkt door de selectieve acquisitiepolitiek van de archiefinstellingen van de staat, de leveranciers van het bronnenmateriaal. Zo bleef de mannelijke herinneringscultuur domineren.

Pas vanaf de maatschappijkritische jaren 1960 werd de verregaande Geschichtslosigkeit van vrouwen (en overigens ook van mannen die niet tot de leidinggevende kringen behoorden) gecontesteerd. Vrouwelijke historici, protagonisten van de ‘tweede feministische golf’, brachten de categorie sekse in het historisch verhaal binnen. Dat was een eerste omwenteling in het metier. Ze voerden het gelijkheidsdenken hoog in het vaandel, presenteerden uitzonderlijke vrouwen als rolmodel en etaleerden de historische discriminatie van vrouwen door het patriarchaat en het kapitalisme. Kortom: ze creëerden, naast de his-story, voor het eerst een her-story die ook wilde dienen als emancipatorisch instrument. Vele boektitels spraken voor zich, zoals Suffer and Be Still (Martha Vicinus, 1972), Hidden from History (Sheila Rowbotham, 1973), Becoming Visible (Renate Bridenthal en Claudia Koonz, 1977) en over België En de Vrouwen? (Denise De Weerdt, 1980).

 In een tweede fase verruimde de invalshoek van vrouwen als (uitzonderlijke) actor of onderdrukt object naar de rollen die zij dagdagelijks vervulden. Hun wereld was immers geen louter afgeleide van het mannelijke perspectief. Zo werd duidelijk dat klassieke onderzoeksthema’s, concepten en tijdscesuren niet universeel waren. De Amerikaanse historica Joan Kelly stelde bijvoorbeeld de vraag: “Did Women Have a Renaissance?” (1977).  Niet de (gewenste) gelijkheid maar het verschil werd dus het voorwerp van onderzoek: het moederschap, de huiselijkheid, de vrouwelijke artes minores, de banden tussen vrouwen (sororité), de écriture féminine, de vrouwelijke subjectiviteit en zelfperceptie, of samengevat: de aparte vrouwencultuur.

Het gelijkheidsdenken mat het wedervaren van vrouwen af aan het mannelijke patroon dat daardoor tot norm werd verheven; het verschildenken dreigde het aparte levenspad te romantiseren dat vrouwen toegang tot het publieke domein ontzegde

Maar zowel het gelijkheids- als het verschildenken hadden hun keerzijde. Beide dreigden de vrouwengeschiedenis op te sluiten in een getto, naast de gevestigde geschiedwetenschap. Beide hanteerden een essentialistische denkwijze: het gelijkheidsdenken mat het wedervaren van vrouwen af aan het mannelijke patroon dat daardoor tot norm werd verheven; het verschildenken dreigde te belanden in het romantiseren van het aparte levenspad dat geïnstalleerd was om vrouwen het publieke domein te ontzeggen. Bovendien biedt de gepolariseerde discussie over ‘gelijkheid’ versus ‘verschil’ geen antwoord op de fundamentele vraag naar de relationele wijze waarop aan het vrouw-zijn, en dus ook aan het man-zijn, in verleden en heden betekenis werd en wordt gegeven. Vrouwengeschiedenis vraagt met andere woorden om een parallelle mannengeschiedenis, of beter nog om een geschiedenis van de evoluerende relatie tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid.

Hier duikt, in de derde fase, het genderconcept op dat in het midden van de jaren 1980 door de Amerikaanse historica Joan Wallach Scott (°1941) als analytisch instrument in het historisch metier werd gekatapulteerd: het besef dat vrouwelijkheid én mannelijkheid historisch gegroeide socioculturele constructies zijn. Eerder al hadden Simone de Beauvoir, Michel Foucault, de psychoanalyticus Robert Stoller en enkele anderen scherpe kritiek geuit op het beklemmende seksueel essentialisme. Gender gaat in se niet over sekse m/v. Niet de natuur, maar de gegenderde cultuur werd zo het nieuwe onderzoeksveld van de historicus: een open en neutraal terrein dat toelaat de stellingenoorlog tussen gelijkheid en verschil m/v te overstijgen. Gender is ook een onvermoed groot en boeiend onderzoeksveld waarin de geschiedenis van het recht, de politiek, de economie, religie, wetenschap, onderwijs, kunst enzovoort één voor één de revue passeren. Het hele verleden kan (en moet) zo herijkt worden, ook en vooral omdat gender een relationeel ordeningsmechanisme is: gender construeert asymmetrische machtsrelaties en macht construeert gender. Het genderperspectief dwingt ertoe de grondslagen van het westerse rationele, verlichte denken te herbevragen.

Het genderconcept is nochtans geen toverformule. Gender plaatst vrouwen en mannen misschien teveel in een relationeel perspectief, wat afbreuk doet aan het zelfstandig handelend subject. En wat is de verklarende draagwijdte van gender? Dat in verleden en heden een ‘hegemoniale mannelijkheid’ als model fungeert, zegt nog niet waarom dat model tot stand is gekomen, waarom het in stand wordt gehouden, en waarom het kan veranderen. Gender is ook geen geïsoleerd gegeven; het interageert met andere sociocultureel determinerende categorieën zoals etnische afkomst, klasse of religie. Is het gewicht dat het Westen vandaag aan gender toekent ook valabel in niet-westerse culturen? Even fundamenteel is de vraag of de gender history niet onwillekeurig bijdraagt tot de reproductie van het duale denken m/v. Op zoek gaan naar hiërarchiserende dichotomieën zoals arbeid/gezin, publiek/privé, ratio/emotie bevestigt eigenlijk de stereotypering, met het gevaar de (talrijke en belangrijke, zo weten we intussen) grijze zones en ‘afwijkingen’ over het hoofd te zien. De geschiedenis laat zich niet schrijven aan de hand van tegenstellingen. Gender is contextueel, instabiel en vaak wazig. De zogenaamde “separate spheres” van mannen en vrouwen moeten telkens kritisch in vraag worden gesteld: ze waren geen axioma.

Gender is contextueel, instabiel en vaak wazig

Tenslotte de kritiek die de vierde fase inluidt: door sekse en gender analytisch van elkaar te scheiden creëert het onderzoek een artificiële kloof tussen lichaam en geest, tussen natuur en cultuur. “If ‘woman’ is just an empty category”, zo vroeg de historica Laura Lee Downs zich in 1993 af, “then why am I afraid to walk alone at night?”. In een uitdagende lezing in Brussel, in 1999, wees Joan Wallach Scott zelf op de grenzen van het genderconcept en riep ze de vraag op naar de betekenis van het lichaam. Dreigt, zo stelde ze, in het licht van de ontwikkelingen in de biologie, de genetica en de evolutionaire psychologie de oude these van het biologisch determinisme niet opnieuw op te duiken? Is sekse meer dan genetisch geprogrammeerde natuur en gender meer dan louter cultuur? In welke mate en hoe zijn lichaam en geest verweven? De vragen lagen op tafel, verschillende antwoorden erop waren toen al aan het circuleren. Wallach Scott zelf was onder de indruk van het boek Gender Trouble  (1990) van de filosofe Judith Butler, dat voor velen als een nieuwe provocatie klonk.

Gendering is, aldus Butler, meer dan een culturele constructie, het houdt ook “body politics” in. Zelfs het lichaam is maakwerk, want lichamen hebben in haar poststructuralistische denken geen betekenis voor hun gendermarkering. Gender boetseert en stileert het lichaam en brengt zo de seksuele identiteiten tot stand waarvan we beweren dat ze er zijn. Butlers these leunt aan bij onderzoeksresultaten van twee andere Amerikaanse historici, Londa Schiebinger en Thomas Laqueur. Zij stelden vast dat in de achttiende eeuw de overgang plaatsvond van een minder uitgesproken m/v-onderscheid – Vesalius tekende bijvoorbeeld maar één menselijk skelet om ‘de mens’ voor te stellen – naar een two-sex model dat twee sterk verschillende lichamen poneerde: seksueel dimorfisme dus. Het is de verlichte moderniteit – hierin gesteund door wetenschappen zoals de anatomie, gynaecologie, psychologie en psychiatrie – die twee seksen heeft doen ontstaan. Door het accentueren van verschillen heeft ze de vrouw als sekse verzelfstandigd, maar ook haar ‘zwakke natuur’ tot voorwerp gemaakt van problematisering en medicalisering: “biology is destiny”. Het two-sex model voedde dus de argumentatie voor haar domesticatie.

Hier belanden we opnieuw bij het jongste boek van Joan Wallach Scott. De actueel zo geroemde gendergelijkheid in het Westen is voor haar geen afgeleide van het secularisme, en secularisering geen pad op rozen naar de emancipatie van vrouwen en LGBTQ’s. Integendeel: ze poneert dat het rationele denken van de Verlichting niet alleen de motor was van de scheiding tussen de neutrale staat en de Kerk, maar ook van de scheiding tussen het mannelijke publieke domein en het vrouwelijke private domein. Mannen reserveerden voor zichzelf de staat, de politiek, economie, cultuur en wetenschap; aan vrouwen wezen ze de reproductie, huiselijkheid, emotie en devotie toe. Samen met de scheiding der sferen betonneerden ze de gezagsorde: de (gehuwde) vrouw werd wettelijk ondergeschikt aan de maritale macht, kreeg geen stemrecht op grond van sekse en ook geen controle over haar eigen seksualiteit. Er is overigens een ironische kant aan dit verhaal, zo merkt Wallach Scott op: de verwijzing van religiositeit én vrouwelijkheid naar de privésfeer dreef vrouwen in meerdere landen in de armen van de (patriarchale) Kerk die hen vervolgens inzette voor haar eigen revival. De ‘feminisering’ van geloof en Kerk is overigens een thema waarover ook Leuvense historici grensverleggend onderzoek hebben gedaan. Tegelijkertijd, aldus Wallach Scott, heeft de westerse ratio haar ‘beschavend’ offensief doorgetrokken naar de kolonies om ook daar het hiërarchiserende onderscheid naar sekse in te planten, met maatschappij-ontwrichtende effecten tot gevolg. Die zijn sinds de dekolonisering overigens nog niet uitgevlakt.

Tijdens de jongste decennia heeft de westerse laïcité haar eigen verleden wat onder de mat geveegd om de pluim van vrouwvriendelijkheid op haar hoed te steken. Wallach Scott demonstreert dat de logica van gelijkheid m/v niet inherent is aan het secularisme, maar een nieuwe betekenislaag die eraan is toegevoegd. Wat ze onvoldoende aantoont is hoe het Westen, op enkele decennia tijd, de overstap heeft gemaakt van een samenlevingsmodel met een ‘rationele’ taakverdeling tussen de man-kostwinner en de vrouw-aan-de-haard (een model dat in volle Koude Oorlog nog overeind stond) naar een samenleving die zich opnieuw beroept op de ratio om de seksegelijkheid te propageren, met de (seksueel) bevrijde vrouw als iconisch uithangbord. Wel duidelijk is dat de begrippen ‘ratio’ en  ‘secularisme’ historisch niet ondubbelzinnig zijn: ze zijn kneedbaar en politiek inzetbaar in wisselende betekenissen en contexten, zowel tegen als voor gelijke vrouwenrechten.

De jongste decennia heeft de westerse laïcité haar eigen verleden wat onder de mat geveegd om de pluim van vrouwvriendelijkheid op haar hoed te steken

Sinds de implosie van het Oostblok en vooral sinds 9/11 dient de combinatie van religie en onderdrukking van de vrouw (gedwongen huwelijken, genitale verminking, maritale macht over de gehuwde vrouw en natuurlijk de sluier) als brandmerk om het verschil tussen Oost en West, inferieur en superieur opnieuw uit te vergroten. Ook het westerse feminisme heeft zich hierin niet onbetuigd gelaten: het heeft de vrouwelijke ‘ander’ – religieus en met hoofddoek – niet zelden als een te emanciperen ‘object’ beschouwd. Maar is dit geen feministisch imperialisme dat vrouwenemancipatie reduceert tot de publieke visibiliteit van het vrouwelijke lichaam en seksuele vrijheid? Is de focus in westerse landen, meer nog in Europa dan in de VS, op seksualiteit in allerlei vormen geen verglijden naar een libertair consumentisme dat de aandacht afleidt van machtsverhoudingen? We kunnen deze vragen van Wallach Scott nog uitbreiden: lijden we niet aan asymmetrische intolerantie wanneer we, bijvoorbeeld wandelend in Rome, geen acht slaan op de talrijke kloosterzusters met zwarte kap en lang habijt, maar opkijken van enkele moslima’s met een vergelijkbare outfit? Hoeft de vrouwelijke zelfdeterminatie overal hetzelfde gezicht te hebben? Wallach Scott oordeelt scherp: de retoriek die de triomf luidt van het egalitaire Westen en de banvloek uitspreekt over de vrouwendiscriminatie elders verhult hoezeer ook in het seculiere Westen ongelijkheden blijven circuleren. Ze verwijst naar de politieke ondervertegenwoordiging van vrouwen, de loonkloof en het glazen plafond, homofobie, seksueel misbruik en echtelijk geweld. Veel vrouwen elders in de wereld hebben allicht andere prioriteiten dan hun hoofddoek en seksualiteit, zoals kansen op onderwijs en betaalde arbeid.

Joan Wallach Scott, ‘Gender, a Useful Category of Historical Analysis’, in: American Historical Review, 1986, 91(5), 1053-1075;

Joan Wallach Scott, The Politics of the Veil (Princeton: Princeton University Press, 2007);

Joan Wallach Scott, Sex & Secularism (Princeton: Princeton University Press, 2018).

Leen Van Molle is emerita gewoon hoogleraar aan de faculteit Letteren van de KU Leuven, waar ze nog steeds Sociale Geschiedenis van de Nieuwste Tijd doceert. Haar onderzoek spitst zich toe op sociale politiek en bewegingen en op de constructie van sociale identiteiten.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen