Deel dit artikel

complottheorieën worden doorgaans gezien als verzinsels van rare, sociaal onaangepaste kwibussen. steeds vaker blijkt echter dat ze wijder verspreid zijn dan gedacht: alleen al in belgië circuleren er niet enkel wilde ideeën over de bende van nijvel of de zaak-dutroux, maar ook over fenomenen als de klimaatverandering of de zogenaamd misleidende media. complotdenken vindt zeker niet uitsluitend vruchtbare grond bij irrationele individuen of mensen met psychologische problemen. misschien zit de neiging ertoe zelfs gewoon in onze hersenen ingebakken. de academische kijk op het thema is in ieder geval grondig aan het veranderen.

De reflectie van de complotdenker

Massimiliano Simons

In de roman Keten van kansen laat Stanislaw Lem een astronaut een aantal mysterieuze sterfgevallen onderzoeken. Dat lijkt misschien niets bijzonders voor een detectiveroman, maar in dit geval is het niet zeker of er überhaupt wel moorden gepleegd zijn. Het gaat om een reeks mannen van middelbare leeftijd die tijdens hun vakanties in Napolitaanse kuuroorden manisch worden en vervolgens zelfmoord plegen. De astronaut wordt er dus niet op uitgestuurd om de dader te vinden, maar om te achterhalen of er überhaupt wel een dader bestaat. Is er een complot gaande of is het louter een kwestie van toeval?

Lem speelt hier met een reeks verwachtingen binnen het literaire genre waarin elk vermeld detail relevant is, want onderdeel van het grotere plan van het verhaal. Het uitdokteren van zulke complotten is een normale leeservaring, maar eens men dit doet buiten het boek wordt het als abnormaal beschouwd. Men treedt de wondere wereld van de ‘complottheorieën’ binnen waar de maanlanding opgenomen werd in een filmstudio, Osama bin Laden nog leeft en klimaatverandering een communistisch fabeltje is. Daar houdt het niet op, want al snel ontdekt men dat achter deze ogenschijnlijk losstaande complotten één machtige speler zit: de cultuurmarxisten, de joden, de Illuminati, de Nieuwe Wereldorde of zelfs shape-shifting reptilians die in mensenhuiden kruipen.

Complotdenken linkt men al snel met zulke extreme theorieën, en bekende verkondigers ervan, zoals David Icke of Mark ‘de Maanman’ Peeters. De complottheoreticus is een rare kwibus, die sociaal onaangepast en met aluminiumfolie op het hoofd de meest absurde theorieën op straat propageert. Zo’n beeld krijg je ook in populaire media, tot en met Umberto Eco’s De slinger van Foucault. Het boek verhaalt over een aantal redacteurs die deze maatschappelijke randgevallen uitbuiten, door hun complottheorieën over Rozenkruisers en Illuminati tegen betaling op de markt te brengen. Uiteindelijk gaan ze zo ver dat ze hun eigen, geperfectioneerd complot verzinnen totdat anderen erin beginnen te geloven en bereid zijn ervoor te moorden.

Complotdenken wordt dus verbannen naar de hoofden van gestoorde en vreemde snuiters. Maar wanneer een zittende president klimaatverandering afdoet als een hoax van China en beweert dat nieuwsredacties samenzweren tegen hem, lijken complottheorieën uit deze kooi te ontsnappen. Ze komen vaker voor dan gedacht. Dit geldt evenzeer voor België, waar niet enkel complottheorieën circuleren over de Bende van Nijvel of de Zaak-Dutroux. Kleinschaligere voorbeelden zijn ook te bespeuren in de recente discussies rond klimaatspijbelaars. Al snel nadat Anuna De Wever, in navolging van de Zweedse Greta Thunberg, haar klimaatspijbelacties startte, kwamen de beschuldigingen dat ze gestuurd werd door schimmige figuren achter de schermen. Joke Schauvliege moest zelfs aftreden als minister nadat ze tijdens een speech beweerde dat de protestacties ‘opgezet spel’ waren.

Complotdenken wordt vaak verbannen naar de hoofden van gestoorde en vreemde snuiters. Maar wanneer een zittende president klimaatverandering afdoet als een hoax van China, lijken complottheorieën uit deze kooi te ontsnappen

In deze context lijkt het boek Suspicious Minds: Why We Believe Conspiracy Theories van de psycholoog Rob Brotherton brandend actueel. In dit boek wil de auteur de aard van samenzweringstheorieën begrijpen. Zijn centrale stelling is dat complotdenken overal zit en vaker voorkomt dan je denkt. Uit bevragingen in de Verenigde Staten uit 2013 en 2014 bleek bijvoorbeeld dat 63 procent van de bevolking ten minste in één politiek complot geloofde (zoals 9/11 of de moord op Kennedy) en een op de twee Amerikanen in een medisch complot (zoals rond vaccins of aids).

Veel hangt af van wat men onder een ‘complottheorie’ verstaat. Hoewel ogenschijnlijk eenvoudig, is het een moeilijk af te bakenen begrip. Simpelweg stellen dat het om eender welke theorie over een complot gaat is onvoldoende, want er zijn genoeg complotten die feitelijk bestonden en waarvoor goed bewijs bestaat. Wanneer we spreken over complotdenken, lijken we een specifiekere groep op het oog te hebben. Brotherton stelt zes criteria voor om een complottheorie te definiëren. Allereerst betreft een complottheorie steeds een nog onbeantwoorde vraag: het complot is nog steeds aan de gang. Ten tweede wordt ze gekenmerkt door een algemeen wantrouwen tegenover wat zichtbaar is: niets is wat het lijkt en achter de schermen zijn verborgen krachten aan het werk.

Ten derde worden de samenzweerders als bovennatuurlijk competent voorgesteld. Hun plan loopt zelden mis, alle gevolgen van de samenzwering zijn bedoeld en alle lekken gedicht. Vaak gaat dit samen met een vierde kenmerk, namelijk een bovengemiddelde kwaadaardigheid van deze groeperingen. Ze schuwen geweld noch moord en zijn tot alles bereid in functie van hun listige plan. De taak van de complotdenker is bovendien, en dit is het vijfde kenmerk, de jacht op anomalieën. Hoewel samenzweringen worden voorgesteld als allesomvattend en almachtig, laten ze kleine sporen na: een voetafdruk, een wapperende vlag, een schim op een foto, getuigenissen die niet volledig op elkaar zijn afgestemd, enzovoort. Wie maar goed genoeg kijkt, ontdekt deze afwijkingen. Ten slotte zijn zulke complotten ook onweerlegbaar. Of er nu bewijs wordt gevonden of niet, in beide gevallen voelt de complotdenker zich gesterkt. De afwezigheid van bewijs toont enkel aan dat de samenzwering nog allesomvattender is dan eerst gedacht.

Volgens Brotherton zit de neiging tot complotdenken in onze hersenen ingebakken; het is een “psychologische dispositie” (p. 96). De samenzweerders zitten dus niet in de buitenwereld, maar we zijn daarentegen “overgeleverd aan honderd miljard kleine samenzweerders, een kliek van samenzweerderige neuronen” (p. 17). Ter verklaring beroept Brotherton zich op allerlei vertrouwde psychologische vooroordelen. Zo speelt de zogenaamde intentionality bias mee: we zijn geneigd achter eender welke gebeurtenis een intentionele handeling te zien. Als er bijvoorbeeld in een andere kamer iets omvalt bestaat de neiging dit toe te schrijven aan een indringer. Pas in tweede instantie, vaak nadat we gaan kijken zijn, durven we aan toeval te denken. Ook de welbekende confirmation bias kan complotdenken helpen duiden. Mensen hebben de neiging om informatie te selecteren en te interpreteren in het licht van voorafgaande overtuigingen en theorieën. We zoeken liever bevestigingen dan weerleggingen en eens we een complot ruiken, interpreteren we alles in het licht daarvan.

Een derde factor is de zogenaamde proportionality bias: spontaan zijn mensen ervan overtuigd dat grote gebeurtenissen ook grote oorzaken nodig hebben. In realiteit is het best mogelijk dat de oorzaak klein en insignificant is. Dat John F. Kennedy vermoord werd door een amateur zoals Lee Harvey Oswald lijkt voor velen moeilijk te geloven. Een gewichtige gebeurtenis als een presidentsmoord moet nu eenmaal een significante oorzaak hebben, zoals een complot door politieke tegenstanders of de CIA. Brotherton contrasteert dit voorbeeld met de mislukte moordaanslag op Ronald Reagan door John Hinckley Jr. in 1981. Over deze gebeurtenis bestaan er amper samenzweringstheorieën, blijkbaar omdat de gevolgen ervan miniem geweest zijn. Enkel als er grote gevolgen zijn, hebben mensen de neiging ook grote oorzaken te zoeken.

Mensen zijn er spontaan van overtuigd dat grote gebeurtenissen ook grote oorzaken nodig hebben. In realiteit is het best mogelijk dat de oorzaak klein en insignificant is

Breder kadert Brotherton zijn betoog als een kritiek op de opvatting dat complotdenken enkel vruchtbare grond vindt bij irrationele individuen of mensen met psychologische problemen. Hierin is hij eigenlijk niet zo origineel, maar volgt hij een verschuiving die typerend is voor het hedendaagse onderzoek naar samenzweringstheorieën. Deze verschuiving is veelzeggend, want verraadt veel van de aannames die het onderzoek naar complotdenken doorheen zijn korte geschiedenis hebben gekleurd.

Hoewel complottheorieën een lange geschiedenis hebben, wekt het onderwerp nog maar sinds kort enige academische interesse. De term ‘complottheorie’ werd bijvoorbeeld pas echt gelanceerd rond 1960 en initieel vooral gebruikt in politieke discussies. De filosoof Karl Popper spreekt bijvoorbeeld van de ‘sociale samenzweringstheorie’ om wat hij zag als slechte politieke geschiedenis te typeren. Het marxisme maakte in zijn ogen bijvoorbeeld die fout door de gehele geschiedenis te zien als het product van een klassenstrijd en de snode plannen van de burgerij.

Spreken over complottheorieën was dus lange tijd spreken over irrationaliteit en pathologie. Het was in de eerste plaats een evaluerende bezigheid en impliceerde een verwijt aan de tegenstanders dat ze onredelijk of zelfs psychologisch ongezond waren. Richard Hofstadters beroemde essay uit 1964 over de ‘paranoïde stijl van de Amerikaanse politiek’ is hiervan een goed voorbeeld. In deze context werden complottheorieën enkel object van onderzoek omdat ze als spiegel voor het rationele denken konden dienen: bestudeer de misstappen van het complotdenken om het eigen kritische denken bij te schaven. Dit is ook de wijze waarop rond 1980 complottheorieën onderwerp werden van psychologische studies: als psychopathologisch gedrag dat verklaard diende te worden.

Van oorsprong zijn discussies over complotdenken dus van zeer activistische aard. Het zijn ofwel de complottheoretici zelf die zich ermee bezighouden, ofwel academici die hen bestrijden. Begrijpen waarom mensen de maanlanding in twijfel trekken is dan enkel nuttig om zulke opvattingen te bekampen. Verre van neutraal onderzoek zijn academische reflecties over complottheorieën vaak onderdeel van een politiek programma of wereldbeeld: de problemen van de wereld komen voort uit irrationele overtuigingen, zoals complottheorieën, religieuze overtuigingen of pseudowetenschappen. Deze fenomenen bestuderen stond louter ten dienste van de politieke strijd of de kritische zelftherapie.

Samenzweerders laten zich niet gemakkelijk passief onderzoeken; ze streven er actief naar je onderzoek te dwarsbomen en onzichtbaar te blijven

Tegen deze opvatting bestaat tegenwoordig wat filosofische tegenwind. Filosofen zoals David Coady en Matthew Dentith betogen dat complottheorieën niet zo irrationeel zijn als vaak gedacht. Niet alleen zijn er talloze reële complotten, zoals Watergate, het ontrafelen van een complot vraagt ook om een andere onderzoeksbenadering. Samenzweerders laten zich bijvoorbeeld niet gemakkelijk passief onderzoeken; zij streven er actief naar je onderzoek te dwarsbomen en onzichtbaar te blijven. Vanuit dat oogpunt is falsificatie niet zo eenduidig en spreekt de afwezigheid van bewijs het bestaan van een complot niet noodzakelijk tegen.

Maar ook binnen de psychologische benaderingen vond er een verschuiving plaats. Na de eeuwwisseling was er een wijziging van het overkoepelende paradigma. Deze verschuiving is deels teweeggebracht door het baanbrekend werk van psychologen zoals Daniel Kahneman en Amos Tyersky, die op het belang van cognitieve heuristieken en ‘automatische’ processen in ons alledaags denken wezen. Vanuit dit perspectief is complotdenken niet langer weggelegd voor speciale of vreemde individuen, maar een neiging die in alle mensen bestaat. Brotherton is hier een goed voorbeeld van, maar het is ook in onze contreien te vinden, bij filosofen zoals Maarten Boudry en Brecht Decoene, of psychologen zoals Jan-Willem van Prooijen.

Kristallen breken niet willekeurig, maar volgens onzichtbare scheurtjes die reeds aanwezig waren. Via dit fameuze ‘kristalprincipe’ rechtvaardigde Sigmund Freud zijn stelling dat het onderzoeken van psychopathologie ons iets kon vertellen over het leven van gezonde individuen. In het gebroken individu zie je de uitvergrote structuren van wat reeds bij ieder aanwezig is. Deze complotpsychologen betogen in feite hetzelfde: door complotdenkers te bestuderen leren we iets over de psychologische neigingen die we allemaal hebben. Het gaat dus niet om irrationele individuen, maar enkel om uitvergrotingen van wat we zelf ook zijn.

De verschuiving roept echter ook een aantal nieuwe vragen op. Het onderzoeksobject lijkt veranderd of is zelfs als sneeuw voor de zon verdwenen. In het eerste paradigma was het onderzoeksobject een te onderscheiden groep psychologisch afwijkende individuen. In het nieuwe paradigma gaat het hoogstens om een dispositie die bij iedereen aanwezig is. Er zijn dus geen duidelijke individuen meer te bestuderen, enkel nog een neiging die bestaat in elke mens. Het activisme dat veel ouder onderzoek typeerde komt hierdoor enigszins in het gedrang. Als het niet meer gaat om het afwijkende individu dat men kan genezen of opvoeden, wordt de oplossing onduidelijk. Als het gaat om een niet af te leren dispositie van de mens, wat valt er dan juist tegen te beginnen?

Het onderzoeksobject van complotdenken dreigt bovendien op te gaan in andere psychologische thema’s, zoals onderzoek naar confirmation bias of intentionality bias. De conceptuele apparatuur van de psycholoog weet complotdenken niet meer te onderscheiden van deze andere fenomenen. Wat maakt een mens tot complotdenker? Is het genoeg om ten prooi te vallen aan enkele van deze vooroordelen? Ben ik reeds complotdenker als ik enkele collega’s ervan verdenk me buiten te willen? Of als ik vermoed dat mijn bovenbuur opzettelijk met te veel lawaai stofzuigt?

Men verliest met andere woorden de middelen om te spreken over de extremere gevallen, die initieel de kern uitmaakten van het studieobject. Wat extreme gevallen die er hun carrière van maken complottheorieën te ontwikkelen, zoals Coen Vermeeren of David Icke, onderscheidt van de alledaagse vatbaarheid voor complotdenken, is niet meer duidelijk. De psychologie lijkt doorheen deze transformatie haar tanden te hebben verloren. Er is geen aanzet meer tot een zogenaamde difference maker: het geloof in complotten wordt louter verklaard op basis van psychologische disposities die bij iedereen aanwezig zijn. Het wordt niet meer dan een gradueel verschil, maar waarom bepaalde individuen extremer zijn dan anderen is niet duidelijk.

Optimistischer kan men dit opvatten als een uitnodiging aan andere disciplines om de handen in elkaar te slaan. Als iedereen vatbaar is voor complotdenken, waarom vallen sommige mensen of groepen er dan wel voor en andere niet? Waarom zijn sommige onderwerpen zo populair onder complotdenkers? Hoe verschuift complotdenken doorheen de geschiedenis? Op deze vragen heeft de psychologie geen pasklaar antwoord, maar de sociologie of geschiedenis misschien wel.

Brotherton zelf speelt resoluut de continuïteitskaart: complotdenken is van alle tijden. Hier staat hij tegenover sociologen, zoals Stef Aupers, die argumenteren dat er vandaag de dag een toename zou zijn. Brotherton steunt vooral op een studie uit 2014. Joe Uscinski en Joseph Parent analyseerden daarin het aantal samenzweringstheorieën in ingezonden lezersbrieven aan de New York Times van 1890 tot 2010. Ondanks kleine pieken in 1890 en 1950 lijken complottheorieën iets van alle tijden. Er is geen significante toename, maar zelfs eerder een lichte daling van samenzweringstheorieën, zo luidt hun conclusie.

Natuurlijk gaat het hier maar om een beperkt onderzoek. Het risico bestaat dat Brotherton overhaast complotdenken naturaliseert en zo de specifieke sociale en culturele geschiedenis ervan mist. De invloed van sociale media en een verschuivende nieuwsconsumptie mag bijvoorbeeld niet verwaarloosd worden. Misschien zijn de redactionele standaarden verschoven of hebben complotdenkers andere manieren gevonden om hun theorieën te verspreiden. Ten tweede blijft de vraag naar kwalitatieve veranderingen open. Zelfs als het aantal complottheorieën niet toeneemt, kunnen ze nog steeds van aard veranderen. Brotherton zelf, bijvoorbeeld, stelt een verschuiving vast van theorieën over lokale complotten tot samenzweringen die de hele wereldgeschiedenis omvatten. Hij geeft daar geen verklaring voor.

Sociologen en historici kunnen nochtans middelen aanreiken om hier antwoord op te geven. De Nederlandse socioloog Jaron Harambam deed bijvoorbeeld etnografisch veldwerk bij complotdenkers en publiceerde over hoe complotdenkers hun eigen praktijken beschrijven. Complottheoretici zien zichzelf vaak als de echte wetenschappers en sceptici en draaien de tafels om wanneer zij anderen beschrijven als ‘toevalstheoretici’ (coincidence theorists).

Een ander sociologisch voorbeeld is Peter Knight, die spreekt van een verschuiving van secure naar insecure paranoia. Vroeger ging een complottheorie vooral over een externe groep, zoals ‘de joden’, terwijl dat bij hedendaagse complotten onduidelijk wordt. De samenzweerders hebben het hele maatschappelijke lichaam geïnfiltreerd. Iedereen en alles, zelfs de eigen overheid, kan deel zijn van het complot.

Vroeger ging een complottheorie vooral over een externe groep, zoals ‘de joden’. Tegenwoordig lijkt het alsof de samenzweerders het hele maatschappelijke lichaam hebben geïnfiltreerd. Iedereen en alles kan deel zijn van het complot

Ten slotte bestaat er ook nog het politieke luik van complottheorieën. Hoewel er zich heel wat politieke wetenschappers bezighouden met samenzweringstheorieën, zijn hun analyses beduidend apolitiek. Ze volgen grotendeels de psychologische loopgraven van bestaande discussies. Dat Donald Trump complottheorieën verspreidt dient ook begrepen te worden vanuit politieke overwegingen. Als klimaatverandering wordt afgedaan als een complot, dan vraagt het niet om politieke actie en kan Trump zich op andere onderwerpen richten. Relevant hier is het onderzoek van Naomi Oreskes en Erik Cornway naar hoe groeperingen systematisch twijfel hebben gezaaid rond onderwerpen zoals tabak en klimaatverandering. Complottheorieën kunnen dienen als pionnen in politieke manoeuvres.

Daarnaast is er ook een gebrek aan onderzoek naar de effecten van complotdenkers. Er wordt vaak gesproken over hoe gevaarlijk complottheorieën rond vaccins of aids zijn, maar er is nog te weinig aandacht voor wat er feitelijk uit volgt. In welke mate zijn complottheorieën over vaccins de oorzaak of het effect van dalende dekkingsgraden? Het werk van Heidi Larson en het Vaccine Confidence Project is een stap in de goede richting om de effecten van complottheorieën rond vaccins in kaart te brengen. Maar er zijn nog talloze complottheorieën die bestudeerd kunnen worden. Zo is er bijvoorbeeld ‘Pizzagate’, een complottheorie over een zogenaamd pedofielennetwerk dat actief zou zijn in de kelder van een restaurant in Washington D.C. In december 2016 vuurde een man meerdere schoten af in het restaurant in de hoop dit complot aan het licht te brengen. Deze theorie zou een invloed hebben gehad op de Amerikaanse verkiezingen vanwege een vermeende link met Hillary Clinton.

Hoe vaak wordt er op basis van complottheorieën gehandeld? Hoe cruciaal is de rol van zulke samenzweringstheorieën in zulke gevallen? Wat zijn de precieze mechanismen waarmee complotdenken wordt ingeschakeld op het politieke strijdtoneel? Dit zijn maar enkele van de vele vragen die complottheorieën oproepen en die verder onderzoek, wanneer de krachten van de psychologie gebundeld worden met andere disciplines, kan beantwoorden.

Rob Brotherton, Suspicious Minds: Why We Believe Conspiracy Theories. (Londen: Bloomsbury, 2015).

Massimiliano Simons is als onderzoeker verbonden aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven. In mei 2019 verdedigde hij een doctoraat over recente verschuivingen binnen de levenswetenschappen, zoals  metagenomica en synthetische biologie.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen