Deel dit artikel

de laatste jaren lijken grote delen van het westen te worden gekenmerkt door economisch protectionisme, nationalisme en (vermeende) verdeeldheid. die fenomenen zijn niet nieuw: ze roepen bij velen het beeld op van de jaren ’30 van de vorige eeuw, een tijd waarin fascisme en populisme op diverse plaatsen hoogtij vierden. maar is die vergelijking wel terecht? wat betekenen termen als fascisme en populisme vandaag de dag nog?

De terugkeer van het fascisme

Emmanuel Gerard

Je kan tegenwoordig geen krant openslaan of je vindt in commentaren en interviews wel een verwijzing naar de jaren dertig. Voor de enen roept de onzekere toekomst van de Europese Unie het doembeeld van een verdeeld continent op en het einde van meer dan zeventig jaar vrede. Voor anderen confronteert de aanpak van de vluchtelingen ons met vragen rond humaniteit en een rampzalig verleden van racisme en antisemitisme. Voor nog anderen wordt de internationale orde ondermijnd door de Amerikaanse president Trump, die een gevaarlijke chaos creëert. En het lijstje is niet af. De strijd tegen het moslimterrorisme die vrijheid doet wijken voor veiligheid is voor sommigen een hellend vlak naar meer autoritair bestuur. En dan vergeten we nog het economische protectionisme, de sirenenzang voor meer soevereiniteit en meer in het algemeen de nationalistische retoriek, die landen tegen elkaar opzetten. Wie het perspectief van de jaren dertig oproept, geeft aan al die ontwikkelingen een dreigend karakter, want per slot van rekening is dat het sombere decennium van het fascisme dat eindigde in de Tweede Wereldoorlog en de verschrikking van de Holocaust.

Met de proliferatie van steeds nieuwe partijen en bewegingen, ook ter linkerzijde, is de verwarring alleen maar toegenomen

Het is gemeengoed geworden om daarbij het populisme met de vinger te wijzen en velen zien ook in de opkomst van dat verschijnsel een terugkeer van de jaren dertig. Intussen bestaat er omtrent het populisme wel een grote spraakverwarring. Is het een ideologie, een politieke stroming, een partij, een strategie, een communicatiestijl of eenvoudigweg platte demagogie en dus van alle tijden? De term werd in de jaren 1980 door Franse politicologen en journalisten gelanceerd voor het Front National (vandaag Rassemblement National), dat toen zijn eerste successen boekte. Zij introduceerden daarmee een uitdrukking die in de Zuid-Amerikaanse context gebruikelijk was, maar in Europa tot dan toe niet of nauwelijks was gehanteerd. In 1997 schreef de intussen overleden ULB-historicus Jean Stengers in een themanummer van Vingtième Siècle. Revue d’histoire gewijd aan het populisme dat de term bij ons nog niet was doorgedrongen, ook al scheerde het Vlaams Blok toen al hoge toppen. Extreemrechts was hier de geijkte term in de jaren 1990 en in academische kringen werd volop gedebatteerd over de continuïteit tussen extreemrechts en het historische fascisme. De term populisme heeft dat debat niet verhelderd en met de proliferatie van steeds nieuwe partijen en bewegingen, ook ter linkerzijde, is de verwarring alleen maar toegenomen. En dat ondanks pogingen van politicologen en filosofen zoals Cas Mudde en Jan-Werner Müller om een eenduidige definitie van het populisme ingang te doen vinden: de partij van het soevereine en zuivere volk dat zich door de volksvreemde elite verraden weet. De eindeloze controverse over het populisme doet denken aan de intellectuele verwarring die vanaf het begin over het fascisme zelf bestond en de vele discussies over de gelijkenissen en de verschillen tussen fascisme, nationaalsocialisme en andere verwante bewegingen.

Kunnen we dan iets leren van het recente boek van Madeleine Albright, Fascism. A warning? Het boek van de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken brengt, anders dan de titel doet vermoeden, geen analyse van het fascisme, maar een panorama van fascistische leiders, gisteren en vandaag, onder het motto “Every age has its own fascism” (Primo Levi).

In de eerste hoofdstukken loopt ze van Mussolini over Hitler naar Franco, vertoeft ze even in de fauna van aspirant-dictators in het interbellum (van Hongarije over Indië tot de VS) om te eindigen met de val van het fascisme in de Tweede Wereldoorlog. Daar introduceert ze de Sovjet-Unie, de Koude Oorlog en beginnen ook haar eigen herinneringen. Madeleine Albright is de dochter van een Tsjecho-Slowaakse diplomaat die na de bezetting van zijn land door Hitlers troepen in maart 1939 naar Londen vluchtte. Hij werkte er gedurende de oorlog voor de Tsjecho-Slowaakse regering in ballingschap. Zijn terugkeer naar Praag na de bevrijding was van korte duur, want na de communistische staatsgreep van 1948 ruilde hij zijn vaderland voor de VS.

Het einde van de Koude Oorlog levert de springplank naar het conflict in Joegoslavië en de figuur van Milosevic. Daarmee zet Albright de stap naar de eigen tijd, die ze als minister van Buitenlandse Zaken onder president Clinton heeft mee-gemaakt. We kennen haar ferme houding tegenover de Servische leider, ingegeven door het trauma van München 1937: geen appeasement meer tegenover dictators. Na Milosevic laat ze, volop puttend uit haar eigen herinneringen, in achtereenvolgende hoofdstukken een reeks van autocraten de revue passeren: Chávez in Venezuela, Erdogan in Turkije, Poetin in Rusland, Orbán in Hongarije, Kim Jong-il in Noord-Korea, om te eindigen met… Donald Trump.

Vijf jaar geleden zou niemand gedacht hebben dat een Amerikaanse president een plaats kon krijgen in dezelfde galerij als Chávez, Poetin en Kim Jong-il

Vijf jaar geleden zou niemand eraan gedacht hebben dat een Amerikaanse president in zo’n galerij een plaats kon krijgen. Ook zonder Trump, “the first anti-democratic president in modern U.S. history” (p. 246), zou ik dit boek geschreven hebben, schrijft de auteur op het einde. Maar dat de verkiezing van Trump een belangrijke extra impuls geweest is, is wel duidelijk. Waarom we vandaag opnieuw spreken van fascisme, lezen we in de eerste bladzijden: “One reason, frankly, is Donald Trump. If we think of fascism as a wound from the past that had almost healed, putting Trump in the White House was like ripping off the bandage and picking at the scab” (p. 4). Je hoeft ook geen expert te zijn om achter haar beschrijving van de Italiaanse dictator Mussolini de schaduw van Trump te ontwaren (p. 24: het moeras droogleggen, p. 33: kolossale onwaarheden, p. 40: het aantrekkelijke beeld van een moedige man die opstaat tegen machtige vijanden, p. 46: de man had zo’n geloof in zijn instinct en geloofde zo sterk in wat hij zichzelf hoorde zeggen).

Fascism. A warning is geen boek dat nieuwe inzichten aanbrengt over het fascisme. Voor wie houdt van intellectuele helderheid is dit boek zelfs een ontgoocheling. Er is geen typologie of strakke definitie aanwezig. De auteur gaat eerder impressionistisch te werk. Ze laat haar studenten aan het woord en daaruit haalt ze in het eerste hoofdstuk een eerder vage omschrijving van het fascisme: “a doctrine of anger and fear”. De figuren uit de recente geschiedenis noemt ze nooit uitdrukkelijk fascisten, met uitzondering van de Koreaanse leider, maar bij associatie zijn ze dat blijkbaar wel, of toch zeker in aanzet. Met populisme heeft dat volgens Albright dan weer niets te maken, integendeel. Geheel in de traditie van de VS-geschiedenis, die teruggaat tot de People’s Party einde negentiende eeuw, geeft ze aan populisme een zeer specifieke betekenis. Ze beschouwt populisme niet als een schadelijke tendens (“there is nothing inherently biased or intolerant about being a populist”, p. 226), maar als een nuttige democratische impuls. Al legt ze er zich bij neer dat de term populisme door veelvuldig gebruik betekenisloos is geworden.

Al bij al is dit een wat hybride boek. Hier is een politica aan het woord, die gebruik maakt van haar jeugdherinneringen, haar historische kennis, haar academische bagage als professor in Internationale Betrekkingen aan Georgetown University en haar ervaringen als VS-diplomaat. Haar boek is een pleidooi voor democratie en internationale samenwerking en een waarschuwing voor ontwikkelingen die hen bedreigen. Madeleine Albright is niet voor niets voorzitter van het National Democratic Institute, dat tot doel heeft democratie in de wereld te promoten.

Historische analogieën zijn omstreden. Ze steunen volgens sommigen op de illusie van wetmatigheden in de geschiedenis, volgens anderen op een zeer gereduceerd beeld van de verleden werkelijkheid, of ze zijn niet meer dan een retorisch argument in het politieke debat. Trump situeren in het kader van het fascisme roept bij Europese academici spontaan weerstand op, maar in de VS staat Albright niet alleen. Zelfs vooraanstaande historici zoals de Yale-professor Timothy Snyder aarzelen niet om in Trump een nieuwe Hitler te zien. Hoewel de verschillen groter zijn dan de overeenkomsten, zijn er wel degelijk parallellen tussen beide figuren. In 1933 creëerde de komst van Hitler in Europa een golf van sympathie voor de Nieuwe Orde omdat Duitsland een land van betekenis en uitstraling was. Tegelijk haalde Hitler de internationale verhoudingen onderuit omdat Duitsland een centrale speler in het stelsel van Versailles was. Op dezelfde wijze creëert Trump, president van het machtigste land ter wereld, een golf van sympathie voor een nieuwe orde (kijk naar de “patriottische lente” die Wilders en co. aankondigden na Trumps verkiezing) en ondermijnt hij het internationale systeem. Het valt verder natuurlijk niet te ontkennen dat, in een breder verband, maatschappelijk onbehagen en afbrokkelende legitimiteit van democratische instellingen markante gelijkenissen bieden tussen de twee tijdsgewrichten en een voedingsbodem scheppen voor fascisme en populisme.

Net als Hitler creëert Trump een golf van sympathie voor een nieuwe orde en ondermijnt hij het internationale systeem

Een andere waarschuwing, zij het van een heel andere aard, is het fraai uitgegeven boekje van Rob Riemen, To fight against this age. On fascism and humanism. De publicatie is een bundeling van twee vlot geschreven cultuurkritische essays in tegenstelling tot het soms wat wijdlopige overzicht van Albright. Rob Riemen is de bevlogen directeur van het Nexus Instituut, lange tijd gevestigd in Tilburg, nu in Amsterdam, een instituut annex tijdschrift dat de waarden van de Europese beschaving wil koesteren en in ere houden. Het eerste essay The Eternal Return of Fascism verscheen in 2010 voor het eerst in het Nederlands en maakte toen ophef omdat Riemen ondubbelzinnig de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders viseerde. Het werd hem kwalijk genomen, niet alleen door de betrokken politicus, maar ook door democraten die vreesden voor een banalisering van het fascisme. Dat verwijt is overigens een terugkerend refrein bij vergelijkingen met de jaren dertig. Maar Riemen zegt, zoals Albright, dat we moeten kijken hoe het destijds begonnen is.

Riemen gebruikt de openingspassage uit de roman La Peste van Albert Camus uit 1947 om zijn punt te maken. Wanneer ratten worden aangetroffen in de Algerijnse stad Oran en de eerste zieken vallen, durft niemand de plaag bij haar naam te noemen: de Pest. Maar ontkenning verandert de werkelijkheid niet, zegt Riemen. Noem Wilders geen populist, maar een fascist. En ontken niet dat het spook van het fascisme opnieuw door onze samenleving waart en dat onze liberale democratieën zijn veranderd in hun tegendeel: “mass democracies deprived of the spirit of democracy” (p. 19). In zijn zoektocht naar een verklaring sluit Riemen zich opvallend aan bij de analyse van een welbepaalde school van tussenoorlogse auteurs. Zo kan hij zich helemaal vinden in het werk van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset, die in zijn bekende boek La Rebelión de las Masas uit 1930 (in 1933 vertaald als De Opstand der Horden) het probleem van de massamens aan de orde stelde. De massamens, die in alle klassen en standen terug te vinden is, is het product van een beschavingscrisis. Die crisis is het resultaat van het nihilisme zoals aangekondigd door de Duitse filosoof Nietzsche en komt voort uit het verlies van spirituele waarden zoals waarheid, goedheid en schoonheid. Integendeel, oppervlakkigheid regeert en de massamens koestert ressentiment omwille van het onbereikbare en illusoire gelijkheidsidee. Daarin vinden populisme en vulgaire strijd om de macht een goede voedingsbodem. Verder citeert Riemen instemmend uit Het nationaalsocialisme als rancuneleer, het uit 1937 daterende en toen ophefmakende stuk van de Nederlandse schrijver en publieke intellectueel Menno ter Braak, zelf een enthousiaste lezer van Ortega. (Dat essay van Ter Braak is begin dit jaar opnieuw uitgegeven met een voorwoord van Bas Heijne.) Riemen verwijt de maatschappelijke elite, partijen, bedrijfsleven, massamedia, zelfs universiteiten hun beschavingsopdracht al decennialang te verwaarlozen.

Spirituele waarden zoals waarheid, goedheid en schoonheid lijken verloren te zijn gegaan. Oppervlakkigheid regeert en de massamens koestert ressentiment omwille van het onbereikbare gelijkheidsidee

In het tweede essay The Return of Europa. Her Tears, Deeds, and Dreams gaat Riemen op zoek naar de godin Europa, naar de geest van de Europese beschaving. Hij hoopt die eerst te vinden in Grand Hotel Waldhaus in het Zwitserse Sils-Maria, een soort Parnassus van grote Europese geesten, waar onder meer Friedrich Nietzsche en de Duitse schrijver Thomas Mann hun inspiratie vonden. Bij de bezoekers treft hij echter alleen nostalgie aan. Hij gaat er ontgoocheld weg en zoekt een antwoord op een andere symbolische plek, Schloss Waldersee in de Beierse Alpen. Bij toeval kan Riemen er spreken over de betekenis van de democratie op een conferentie genaamd “What’s Left for the West”. Zijn stelling luidt: zonder spirituele waarden staat de democratie nergens. Hij verwijst met instemming naar Thomas Mann, die op zijn lezingentour door de VS aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog democratie omschreef als die “vorm van staat en maatschappij die boven elke ander zijn inspiratie put uit het gevoel en besef van ’s mensen waardigheid” (p. 146, uit Vom zukünftigen Sieg der Demokratie, 1938, vertaling van Leo Polak). Het essay eindigt op een positieve noot wanneer de auteur tenslotte nieuwe hoop vindt in de woorden van een bejaarde professor uit Praag die hem de raad meegeeft van zijn door de communisten vermoorde leermeester: “Geef acht op de ziel, wij hebben te kiezen tussen de barbarij of een nieuwe adeldom van geest” (p. 167). De essays van Riemen zijn zeer genietbaar, maar hij schuwt de verheven woorden niet en dreigt daardoor soms wat hol te klinken. Hoe we een nieuwe adeldom van geest cultiveren, komt bij hem jammer genoeg niet aan bod.

Vergelijkingen met de jaren dertig blijven lastig. Het gewelddadige karakter van de fascistische bewegingen in het interbellum en de nog altijd brede aanhang voor democratie en mensenrechten vandaag zorgen al voor een aanzienlijk verschil. Maar de twee besproken boeken leveren stof tot nadenken, ook over de rol van intellectuelen. Van academici verwachten we terecht dat ze onderscheidingen aanbrengen, wikken en wegen. Is het echter vruchtbaar spitsvondige analyses van het populisme te blijven produceren terwijl Europa op een kantelpunt staat? Zal men later zeggen dat er over het geslacht der engelen werd gediscussieerd terwijl de vijand aan de poorten stond? Met figuren als de Lega-leider Salvini, de Hongaarse premier Orbán of Trump-adviseur Steve Bannon is er minder reden tot al te veel nuancering. Voor Riemen is het alvast duidelijk: het is nu aan de intellectuelen om te vechten tegen een Zeitgeist die de geest van de democratische beschaving vernietigt.

Madeleine Albright, Fascism. A warning. (New York: HarperCollins, 2018).

Rob Riemen, To fight against this age. On fascism and humanism. (New York: Norton, 2018).

Emmanuel Gerard is emeritus hoogleraar Hedendaagse Geschiedenis aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de KU Leuven, waar hij voornamelijk onderzoek voerde naar de christendemocratie, parlementaire geschiedenis, de Koude Oorlog en het interbellum.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen