het debat over genetisch gewijzigd voedsel ontaardt steeds meer in een dovemansgesprek tussen uitgesproken voor- en tegenstanders. het laatste woord is uiteindelijk aan de consument. maar dan moeten wetenschap en politiek wel zorgen voor duidelijke antwoorden op de vele vragen die de burgers bezighouden. een holistische benadering is dringend gewenst.
Voedsel voor de toekomst (#2)
De hemel op aarde werd beloofd, de hongersnood in de derde wereld zou tot het verleden behoren
Het geloof in de techniek, zeker bij de agro-industrie, was dan ook groot en al snel vonden investeerders de weg naar de pas opgerichte biotechnologiebedrijven. Dit leidde tot een ongekende groei van nieuwe toepassingsmogelijkheden voor de landbouwsector. De beurswaarde van biotechbedrijven piekte naar kunstmatige hoogtes en ook Vlaanderen, als biotechnologiepionier, pikte zijn graantje mee: zo werd het toenmalige Plant Genetic Systems verkocht voor een bedrag dat de initiële kapitaalsinbreng vele malen overtrof. De biotechsector stelde nog spectaculairdere toepassingsmogelijkheden in het vooruitzicht: planten zouden minder stressgevoelig kunnen worden gemaakt, waardoor ze ook kunnen groeien op plaatsen waar nu geen landbouw mogelijk is. Cultuurgewassen zouden resistent kunnen worden gemaakt tegen allerlei insectenplagen en schimmelziekten. De hemel op aarde werd beloofd, de hongersnood in de derde wereld zou tot het verleden behoren. Onlangs werd in Nature de ontdekking gemeld van het eiwit dat traanvorming veroorzaakt bij het snijden van ajuinen. Dat maakt het mogelijk om via genetische transformatie de aanmaak van dit eiwit uit te schakelen. Zelfs het snijden van ajuinen wordt dan een aangename bezigheid.
Vandaag stellen we echter vast dat de beloofde toepassingen niet echt doorbreken in de landbouwsector en zeker niet in Europa. De consument reageert argwanend en veel drukkingsgroepen, zowel in de landbouwsector als vanuit de milieuhoek, en vele NGO’s hebben een uitgesproken negatieve houding tegenover genetisch gewijzigde planten (GGP’s). Ook de politiek is over de problematiek verdeeld. We worden dus geconfronteerd met een evolutie die spectaculair oogt, veel potenties in zich draagt, maar zeker niet evident is. Het succes of het falen van de toepassing van GGP’s zal niet alleen afhangen van de wetenschap of de bio-industrie, maar ook van de keuze van consument, burger en politiek. Daarom is het nuttig een betere kijk op de verschillende aspecten van de problematiek te krijgen.
Veel weerstand tegen GGP’s komt voort uit de perceptie dat genetische transformatie een kunstmatige ingreep is die risico’s inhoudt voor plantintegriteit, mens en omgeving. Maar wat houdt zulke transformatie eigenlijk in? Het plantvreemde genetisch materiaal (DN A) wordt via een bodembacterie, Agrobacterium tumefaciens, of via beschieting met partikels waarop het gewenste genetisch materiaal wordt gecoat, ingebracht in plantencellen. Vanuit deze plantencellen worden via in vitro technieken nieuwe planten geregenereerd in het laboratorium. Bij deze regeneratiestap bekomt men echter ook zeer veel planten die ontstaan uit cellen die het gewenste erfelijk materiaal niet bevatten. Om getransformeerde cellen te selecteren van niet getransformeerde cellen wordt daarom aan het in te brengen DNA ook een selectiegen toegevoegd. De eerste selectiegenen gaven aan getransformeerde cellen resistentie ten opzichte van bepaalde antibiotica; vandaag gebruikt men meestal andere selectiegenen. Alhoewel de antibioticumresistentiegenen geen bewijsbare impact hebben op de mens, stelt juist deze toepassing bij veel mensen de GGP’s in een negatief daglicht.
Na de laboratoriumfase volgt een eerste testfase van de GGP’s, meestal in de serre. De voorwaarden om dergelijke testen te doen zijn zeer strikt gereglementeerd. Daarna volgt nog een fase van meerdere jaren van veldproeven. Hiervoor moet bij de overheid toestemming worden gevraagd, die pas wordt gegeven na een zeer grondige analyse van de aanvraag, waarbij risico-inschatting van negatieve effecten op mens, dier en omgeving en risico-analyse van ongewenste verspreiding en de controle hierop de belangrijkste elementen zijn. Naast deze technische evaluatie worden er in België door de overheid initiatieven genomen om bij de beslissing voor toelating van veldproeven, of in de toekomst van de commerciële productie van GGP’s, ook een ethische evaluatie van het dossier te betrekken.
De terughoudendheid in Europa ten opzichte van GGP’s resulteert vandaag in een moratorium voor commerciële productie en commercialisatie van GGP’s. Buiten een beperkte commerciële productie van vooral GGP-soja in Spanje werden in de EU momenteel alleen veldproeven toegestaan. In de Verenigde Staten, Canada, China, Argentinië en Australië zijn GGP’s vrij algemeen verspreid in de productiesector. Deze landen nemen het leeuwendeel van wereld GGP-productie voor hun rekening. Deze omvat een areaal dat in 2001 52.6 miljoen hectare bedroeg; dit is ongeveer zeventig maal het landbouwareaal in Vlaanderen. Dit areaal is op vijf jaar tijd gerealiseerd, waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat GGP een zeer rendabele teelt is voor de landbouwer. We hebben echter nog onvoldoende gegevens om hierover een gefundeerde uitspraak te doen.
De eerste resultaten in de Verenigde Staten met transgene mais, soja en katoen geven een positieve, neutrale tot soms licht negatieve eindbalans voor de teler. Het resultaat was in bijna alle gevallen minder dan oorspronkelijk werd vooropgesteld. De ervaringen in de Verenigde Staten leren ook dat het beoogde voordeel van GGP’s sterk afhankelijk is van variabele randvoorwaarden zoals de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld klein- versus grootschalig), de evolutie van de kostprijs van alternatieven (bijvoorbeeld nieuwe herbiciden), omgevingsinvloeden (bijvoorbeeld insecten die de resistentie van transgene planten kunnen doorbreken), de kostprijs van de zaden en veranderingen van de verkoopprijzen. Voor bepaalde toepassingen zoals insectenresistente mais is de groei in de Verenigde Staten dan ook volledig stilgevallen, voor andere toepassingen zoals soja die resistent is aan onkruidbestrijdingsmiddelen blijft de areaalsuitbreiding aanhouden.
Een positief effect is dus sterk afhankelijk van de situatie en in een aantal gevallen is er zelfs geen rendementsverbetering. Deze vaststellingen gelden echter alleen voor die concrete toepassingen. Wellicht zijn er andere toepassingen mogelijk waar het voordeel veel duidelijker en consistenter is. Een ander belangrijk aspect is dat de evolutie van GGP-productie en nieuwe toepassingen vooral bepaald worden door het aanbod van de eigenaars-multinationals en minder door de vraag van de boeren.
De resultaten van wetenschappelijke studies worden zowel door voor- als tegenstanders uit hun context gelicht
De wetenschappelijke wereld heeft geen eenduidig positief noch negatief standpunt ten opzichte van GGP’s. Vanuit de positieve wetenschappen is de houding eerder pro, maar sommigen zullen beweren dat dit verdacht is omdat zij mee aan de wieg staan van deze technologische ontwikkeling. Vandaag zijn er echter voldoende onafhankelijke wetenschappers die een objectieve analyse kunnen maken van de risico’s zowel wat de toxiciteit als de ongewenste verspreiding in het milieu betreft. We moeten echter vaststellen dat de resultaten van wetenschappelijke studies zowel door voor- als door tegenstanders uit hun wetenschappelijke context worden gelicht, waardoor er valse argumentaties voor het behalen van het eigen gelijk worden opgebouwd. Zelfs wetenschappers bezondigen zich hieraan, wanneer zij zich buiten hun onderzoeksdomein begeven. Ook moeten ze beter naar mekaar luisteren in deze controversiële materie. Zo is het interessant het oor te luisteren te leggen bij communicatiedeskundigen, die erop wijzen dat over GGP-voedsel dikwijls op een verkeerde manier wordt gecommuniceerd. Het wetenschappelijk milieu is toe aan een reflectie over de GGP-problematiek, die een meer holistische benadering vraagt.
Er is bijvoorbeeld weinig goed onderbouwde en systematische kennis beschikbaar over de houding van de consument. Bij bestaand onderzoek is het ook niet altijd duidelijk of er gepeild werd naar meningen en attitudes van consumenten dan wel van burgers. Dit is een wezenlijk verschil: velen zijn voorstander van een proper milieu, maar hebben ook twee gezinswagens. Een algemene tendens lijkt dat de eerste bekommernis van de consument bij zijn gezondheid ligt. Als GGP-voedsel niet ongezond blijkt te zijn, is men eerder bereid tot toelating. De consument lijkt echter geen vragende partij te zijn.
Aan de universiteit Gent is onder leiding van professor Viaene onderzoek gedaan naar de consumentenhouding ten opzichte van GGP. Hieruit konden vier consumentenprofielen worden afgeleid: uitgesproken tegenstanders (13.5 %), uitgesproken voorstanders (23.0 %) en twee gematigde groepen: een ‘bezorgde’ groep en een groep ‘twijfelaars’. Wanneer men de profielen van deze vier consumentengroepen en de argumentatie van hun houding analyseert, komt men tot de conclusie dat een meerderheid van de Vlaamse consumenten, weliswaar voorwaardelijk, niet tegen GGP-voedsel gekant is. Consumentenonderzoek geeft dus een genuanceerd beeld, dat vermoedelijk sterk kan veranderen in functie van gewenning, geloofwaardige informatie, een gunstige prijs, duidelijk consumentenvoordeel of goede communicatie.
De landbouwers of de beroepsorganisaties die namens hen spreken, zijn in het algemeen geen uitgesproken voor- of tegenstanders van de productie van GGP-voedsel. Dit in tegenstelling tot de biologische landbouw en de organisaties die de belangen ervan verdedigen, die zeer duidelijk tegen zijn. Producten die als biologisch geteeld op de markt worden gebracht, mogen immers geen enkele contaminatie met GGP’s bevatten. Deze voorwaarde is zelfs in nationale en internationale wetgeving vastgelegd. Hier doet zich een zeer concreet probleem voor: wanneer GGP-productie in de gangbare Europese landbouw wordt toegelaten, is contaminatie in de biologische landbouw zeer moeilijk te vermijden.
Wetenschappelijke simulaties leren dat verspreiding via stuifmeel naar genetisch verwante planten zeer moeilijk in te perken is en dat het GGP-karakter zich via zaad van deze planten kan verspreiden. In principe kan men met extra maatregelen, zoals teeltrotatie of de beperking van GGP-productie tot bepaalde regio’s, deze risico’s min of meer beheersen, maar het is niet duidelijk wie hierover beslissingen kan nemen of wie de eventuele meerkost zal betalen. Dit contaminatieknelpunt is uiteraard veel acuter bij zogenaamde zaadgewassen zoals soja, dan bij gewassen die niet via zaad vermeerderd worden zoals de aardappel. De algemene consensus is echter dat grootschalige commerciële toepassing van GGP’s in de landbouw niet kan samengaan met niet-GGP-productie, zoals de biologische landbouw. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt.
Het probleem is eigenlijk nog complexer: zaaizaad van grote cultuurgewassen wordt dikwijls ingevoerd, soms vanuit landen waar GGP-landbouw volledig legaal is. De huidige regelgeving laat toe dat er een beperkte contaminatie is van GGP-zaaizaad. Dit is tegenstrijdig met de strikte eis van het volledig GGP-vrij zijn die door de biologische landbouw wordt gesteld. Volledig GGP-vrij zaad is in een aantal gevallen moeilijk te realiseren en zal zeker een meerkost impliceren. Het lijkt onrechtvaardig dat diegene die zulk zaad aankoopt ook de meerkost moet betalen. En welk land kan verbieden dat een buurland in het grensgebied GGP-gewassen teelt?
Terwijl de Europese landbouwsector een eerder afwachtende houding aanneemt, hebben in de Verenigde Staten vooral economische reflexen de houding van de landbouwer bepaald. De keuze was hier ook eenvoudiger omdat de maatschappelijke aanvaarding er verder staat. Vooral grote bedrijven met jonge bedrijfsleiders hebben een bedrijfsmatige keuze voor GGP gemaakt. Veelal betreft het plantaardige producten die voor veevoeding worden gebruikt. Indien Europa kiest voor GGP-vrij voedsel is het zeer de vraag of er een juridische basis is om in een wereld met toenemende internationale handel en globalisering de import van zulk veevoeder te verbieden en zo ja, wat de consequenties zijn voor de concurrentiepositie van onze landbouw.
Een andere vraag die in dit kader moet worden gesteld, is de impact van een evolutie richting GGP voor de landbouw in ontwikkelingslanden. Over het positieve effect van GGP op de voedingsproblematiek bestaan tegenstrijdige meningen. Alhoewel de technologie de potentie heeft om voor de oplossing van specifieke voedselproblemen te kunnen zorgen, zijn de huidige realisaties niet overtuigend. Veel GGP-toepassingen hebben betrekking op exportgewassen die voor veevoeding (soja, maïs) of verwerking (katoen) worden gebruikt. De bijdrage tot voedselzekerheid is tot nu toe dan ook beperkt geweest en dat geldt zeker voor ontwikkelingslanden.
In de geschiedenis van de voedselproductie is er waarschijnlijk geen enkele ontwikkeling geweest die zoveel maatschappelijke controverses heeft losgeweekt als GGP. Spectaculaire acties van tegenstanders vinden gemakkelijk weerklank in de pers, waardoor de indruk ontstaat dat hiervoor een groot maatschappelijk draagvlak bestaat. De argumenten die aangehaald worden, zijn dikwijls niet correct of relevant of uit hun context gehaald, maar worden graag overgenomen of geloofd. De tegenargumentatie van de biotechindustrie komt bovendien niet geloofwaardig over omwille van de economische betrokkenheid. Onafhankelijke informatiebronnen zoals studiediensten, wetenschappelijke instellingen of universiteiten hebben het blijkbaar moeilijk hun stem in dit debat te laten horen.
Dit is voor deze problematiek een gevaarlijke situatie. Enkelingen of sommige groepen tegenstanders nemen soms zeer extremistische standpunten in en vinden zelfs het vernietigen van GGP-proefvelden gerechtvaardigd. Andere organisaties trachten dan weer wel objectieve informatie te geven en een debat op gang te brengen waarin naast de nadelen ook de voordelen van GGP-voedselproductie aan bod komen. Vita Vitalis is een dergelijke organisatie, met een eigen website waar discussies rond dit thema kunnen worden gevoerd.
Ook in de politiek vindt men partijen met uitgesproken voorstanders tot gematigde en uitgesproken tegenstanders. Het gevolg is dat de regelgeving rond GGP’s weinig duidelijk is. Momenteel bestaat op Europees niveau een moratorium inzake commerciële toepassingen rond GGP’s. Dit moratorium kan pas opgeheven worden wanneer er consensus is over een betere traceerbaarheid en etikettering van GGP-producten. In de Europese landen bestaan echter verschillende regels. Sommige landen willen zeer strenge normen opleggen, andere willen minder ver gaan. De verschillende standpunten hebben betrekking op diverse aspecten: strengere normen inzake gezondheid of mogelijkheid tot milieucontaminatie, andere beoordelingsprocedures voor toelating van GGP-toepassingen of veldproeven. Weinig regeringen nemen een duidelijk standpunt in.
Deze dubbelzinnige houding is gezien de maatschappelijke controverse misschien verstaanbaar, maar creëert een politiek vacuüm dat verlammend werkt voor de biotechsector, de landbouwsector, onderzoeksinstellingen en de overheidsinstellingen zelf. Het gevolg hiervan is dat technologieonderzoek verhuist uit Vlaanderen en Europa, dat bij een laattijdig ja er een concurrentiële achterstand is, en dat drukkingsgroepen mogelijk onrealistische verwachtingen beginnen koesteren. Er is dringend behoefte aan duidelijke politieke keuzes en een consequent handelen volgens deze keuzes. Het gevaar bestaat dat de progressie van nieuwe toepassingen in de biotechsector zo snel gebeurt dat de overheid steeds achter de feiten dreigt aan te hollen.
Hierin moet snel verandering komen, wil men de potentie die GGP-toepassing heeft niet hypothekeren. De politieke aarzeling vindt zijn oorsprong in het feit dat het maatschappelijk draagvlak momenteel onvoldoende groot is. Bij burgers en consumenten bestaat veel onduidelijkheid over GGP-voedsel. Dit kan alleen veranderen wanneer er goede informatie wordt verspreid en er een maatschappelijk debat wordt gevoerd dat niet bepaald wordt door extremistische standpunten. Dit is de taak van de overheid, maar hierin schiet ze momenteel nog schromelijk tekort.
Een sereen standpunt ten opzichte van genetisch gewijzigd voedsel is noodzakelijk omdat de keuze zulke belangrijke consequenties heeft: wellicht is er in de landbouwsector nooit een technologie geweest die een dergelijk potentieel heeft voor de verbetering van de kwaliteit en de kwantiteit van de voedselproductie. De gemiddelde landbouwer is bereid zulk voedsel te produceren, maar wel onder strikte voorwaarden. GGP-voedsel blijft momenteel in de biologische landbouw een probleem, maar ook daar zijn er stromingen die de deur voor zulke toepassingen open houden.
Geïnformeerde burgers zullen zelf de voorwaarden voor toepassingen van GGP-voedsel bepalen
Daar komt nog bij dat de ontwikkelingen in niet-Europese landen zo snel gaan, dat via die weg GGP-voedsel zeker op ons bord komt, tenzij de import ervan wordt verboden. Gezien de liberalisering van de wereldhandel lijkt dit geen voor de hand liggende keuze. De beste werkwijze om met de terechte bezorgdheden van consumenten en burgers rekening te houden, is duidelijkheid en openheid. Geïnformeerde burgers zullen dan zelf de voorwaarden voor toepassingen van GGP-voedsel bepalen. Zelfs dan blijven er nog onbeantwoorde vragen, zoals de toegankelijkheid van de technologie, de bijdragen van GGP’s aan het wereldvoedselprobleem, de keuzevrijheid van landbouwsector en consument en de impact op de ontwikkelingsmogelijkheden van de derde wereld. De oplossing van de problematiek inzake technologieontwikkeling in de landbouw is uitermate urgent: voedsel is immers een primaire behoefte én recht voor elk mens.
S. Imai, N. Tsuge, M. Tomotake, Y. Nagatome, H. Sawada, T. Nagata, H. Kumagai, ‘Plant biochemistry: An onion enzyme that makes the eyes water’, in: Nature, 2002, nr. 419, 685.
Wannes Keulemans is als bioloog verbonden aan de KU Leuven.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License