Deel dit artikel

slaap is voor iedereen levensnoodzakelijk, ook al zijn er grote individuele verschillen in de hoeveelheid slaap die iemand nodig heeft en de spreiding ervan. over de eeuwen heen zien we opmerkelijke veranderingen in slaapduur, manier van slapen en de maatschappelijke omgang met slaap. pas vanaf de twintigste eeuw werd slaap op een meer wetenschappelijke manier bestudeerd. maar de exacte functie ervan is nog verre van opgehelderd.

Wakker liggen van slapen

Dries Testelmans en Bertien Buyse

Reeds in 350 voor Christus beschreef de Griekse filosoof Aristoteles de functie van slaap in zijn werk Over slapen en slapeloosheid. Volgens hem werd voedsel omgezet in bloed via een proces van verdamping. De dampen die hierbij vrijkomen, stijgen naar de hersenen die daardoor in een toestand van slaap komen. Die geestelijke slaap wordt met het bloed vanuit de hersenen via venen naar het hart gestuurd. Het hart wordt hierdoor overmand, waardoor de rest van het lichaam geen prikkels meer voelt. Het fenomeen ‘slaperig worden na een zware maaltijd’ is alom bekend. Deze Griekse theorie leefde dan ook voort tot in het begin van de negentiende eeuw.

Pas vanaf de twintigste eeuw werd slaap op een meer wetenschappelijke manier bestudeerd. De ontdekking van het elektro-encefalogram (eeg) – een instrument om elektrische activiteit van de hersenen te meten – in het begin van de twintigste eeuw was hierbij een mijlpaal. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog kon worden aangetoond dat tijdens de slaap het eeg niet stilviel, maar wel veranderingen vertoonde. Naarmate men dieper in slaap is, zijn er bredere en hogere elektrische voltages detecteerbaar – het resultaat van het simultaan ontladen van grote groepen hersencellen. Pas in 1953 ontdekte men de remslaap (rapid eye movement), gekenmerkt door snelle oogbewegingen. Tijdens die slaapfase zijn het hartritme en de ademhalingsfrequentie onregelmatig en komen er levendige dromen voor. Op de ademhalingsspieren en oogbewegingspieren na is het lichaam quasi verlamd zodat we onze dromen niet daadwerkelijk kunnen uitvoeren. Onderzoek in de late twintigste eeuw toonde aan dat de hersengedeeltes die zeer actief worden benut in wakkere toestand ook tijdens de slaap een hoger metabolisme behouden in vergelijking met de rest van de hersenen. Tijdens de remslaap zijn deze hersengedeeltes zelfs even actief als in wakkere toestand. Als gevolg daarvan is er grote aandacht ontstaan voor onderzoek naar de functie van de slaap in leer- en geheugenprocessen.

Zowel slapen als wakker zijn berusten op een complex netwerk van neuronale activiteit tussen celgroepen in de hersenstam en de voorhersenen

Slapen is een actief proces. Zowel slapen als wakker zijn berusten op een complex netwerk van neuronale activiteit tussen celgroepen in de hersenstam en de voorhersenen. De ‘timing’ van slaap blijkt te worden gestuurd door een samenspel van twee mechanismen. Ten eerste is er de slaaphomeostase. Die zorgt voor een toenemende drang tot slapen naarmate men langer wakker is. Ten tweede is er de circadiane klok, die heen en weer slingert in een vast patroon tussen alert zijn en slaperig worden. Dat patroon kan weliswaar worden beïnvloed, vooral door licht. Volwassen mensen slapen ongeveer één derde van een etmaal. In de huidige westerse maatschappij slaapt het merendeel deze acht uren in een ononderbroken blok tijdens de nacht, of probeert dit althans.

Over de eeuwen heen zien we echter opmerkelijke veranderingen in slaapduur, manier van slapen en de maatschappelijke omgang met slaap. Die veranderingen hebben te maken met de introductie van het kunstlicht, met nieuwe arbeidspatronen en ideeën over productiviteit en met evoluerende ideeën over onder andere privacy, ouder-kindrelatie en kuisheid. In een ver verleden, toen de menselijke activiteit nog zeer afhankelijk was van de aanwezigheid van natuurlijk licht, was slaap sterk afgestemd op het opkomen en ondergaan van de zon. Uit overblijfselen uit het neolithische tijdperk blijkt dat de eerste ‘bedden’ een soort van nesten waren, gemaakt van gras en zachte materialen, neergelegd in kleine groeven langs de wand van een grot. Ouders en kinderen sliepen bij elkaar. Gezien er steeds iemand op wacht stond ter bescherming en om het vuur te onderhouden, sliepen deze mensen waarschijnlijk in onderbroken periodes.

Het slaapgedrag van de Grieken en de Romeinen werd eveneens gestuurd door het buitenlicht, maar ook door werkzaamheden die nodig waren om in het levensonderhoud te voorzien. De Grieken hadden een groot respect voor de slaap. Volgens hen verliet de ziel het lichaam als het sliep. Slaap was in die zin vergelijkbaar met de dood, waarbij de persoon zich in een andere wereld – de mysterieuze wereld na de dood – bevond. Het was een middel om te communiceren met de doden en de goden. Vandaar dat er ook slaapgewoontes terug te vinden zijn in de rituelen die werden toegepast na een overlijden. Zo werd bijvoorbeeld de hoofdsteun die gebruikt werd om te slapen in de begraafkamer geplaatst als kussen voor de eeuwige slaap. Daarnaast analyseerden de Grieken ook de diepere betekenissen van hun dromen en geloofden ze dat die berichten van goden bevatten. De Romeinen drukten een meer negatieve stempel op het fenomeen slaap. De redenaar Cicero argumenteerde dat mensen nood hadden aan constante bezigheden en verbond slaap met luiheid. Toch beschouwden de Romeinen een goede nachtrust van vitaal belang om kracht te herwinnen.

Tijdens de middeleeuwen sliepen families samen in dezelfde ruimte, of zelfs in hetzelfde bed. Privacy was ver te zoeken. Ook bedienden sliepen dicht in de buurt van hun werkgevers. Recent werk van de historicus Arthur Roger Ekirch over het nachtelijke leven in het Westen vanaf de middeleeuwen tot de industriële revolutie beschrijft uitvoerig het fenomeen ‘gesegmenteerde slaap’. Door de afwezigheid van elektriciteit was slaap zeer sterk verbonden met natuurlijk licht. Ongeveer een uur na zonsondergang gingen de mensen naar bed en sliepen ongeveer vier uren (de eerste slaap). Daarna bleven ze enkele uren wakker om nadien een tweede slaap van ongeveer vier uren aan te vatten. De tijd tussen de twee slaapperiodes bood de kans om in bed te mediteren, te bidden, te praten of de liefde te bedrijven. (Een aantal ‘experts’ suggereerde zelfs dat deze periode de hoogste slaagkans had om kinderen te verwekken.) Anderen verlieten daadwerkelijk het bed of deden huishoudelijke taken. Monniken namen ’s nachts of ’s morgens heel vroeg deel aan de ‘liturgie van de uren’.

Deze slaap in twee fasen verdween met de opkomst van de industriële revolutie, eerst in de meer begoede klasse. Licht en elektriciteit lieten toe later te gaan slapen, waardoor de twee slaapfasen tot één werden samengedrukt. Avondlijke en nachtelijke activiteiten met daarna slapen in één blok werden een teken van beschaving. In die context werd slapen ook steeds meer een privégebeuren. Er werd afgestapt van het ‘co-slapen’, enerzijds omdat dit een bron van infecties kon zijn, anderzijds omwille van preutsheid en angst voor incest. Bovendien werd ‘co-slapen’ door de begoede klasse meer en meer als inferieur beschouwd, omdat vooral de arbeiders in de industriële periode die praktijk bleven doorzetten. De beschaafde mens sliep voortaan in een eigen slaapkamer, en dat gold ook voor de kinderen. Dat neemt niet weg dat ‘co-slapen’ nu nog altijd op grote schaal gebeurt in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

Het achturenslaapblok is in de westerse wereld inmiddels de norm geworden

Het achturenslaapblok – ook de monofasische slaap genoemd – is in de westerse wereld inmiddels de norm geworden. Toch is een vorm van bifasische slaap in de mediterrane regio in Europa (siëstacultuur) en polyfasische slaap in Azië (napcultuur) nog steeds ingeburgerd. In 1992 publiceerde psychiater Thomas Wehr een studie waarin hij proefpersonen gedurende vier weken blootstelde aan een schema van tien uren licht (natuurlijk licht of kunstlicht) en veertien uren duisternis per dag, wat ruwweg te vergelijken valt met het natuurlijke licht tijdens de wintermaanden. Na een tijd begonnen de proefpersonen ook in twee delen van ongeveer vier uren te slapen, met daartussen een wakkere periode van één tot drie uren. Wehr concludeerde daaruit dat bifasische slaap het meest natuurlijke slaappatroon is en dat een wakkere periode na enkele uren slaap dus niet als een vorm van slapeloosheid dient te worden beschouwd. Maar niet alle studies wijzen in die richting. Jerome Siegel bestudeerde drie stammen in Afrika en Bolivia die zonder elektriciteit leefden, maar geen enkele vertoonde duidelijke bifasische slaappatronen.

Op het einde van de negentiende eeuw werd duidelijk dat er een breuk kwam in de geciviliseerde slaap. In de literatuur werd meer en meer melding gemaakt van slaapstoornissen, vooral slapeloosheid of insomnia. Insomnia kreeg zelfs een elitair karakter: de slaap van de intellectuele mens is zo gevoelig geworden als in Hans Christian Andersens sprookje ‘De prinses op de erwt’. Momenteel zijn er tientallen slaapstoornissen gedefinieerd en is er een groeiend inzicht in de effecten van deze stoornissen. Tot de meest prevalente slaapstoornissen behoren slaaptekort en insomnia. De potentieel nefaste impact van onvoldoende slaap op de gezondheid is een grote bekommernis in onze moderne maatschappij. De geviseerde boosdoener is de veranderde blootstelling aan de natuurlijke licht-donkercyclus door de aanwezigheid van elektrisch licht, verminderde blootstelling aan daglicht in gebouwen en het gebruik van lichtgevende toestellen ’s avonds. Al die factoren hebben inderdaad een impact op het circadiane systeem, maar toch is er momenteel geen consensus of de slaapduur gemiddeld werkelijk korter is geworden.

In de hierboven reeds aangehaalde studie van Siegel was de gemiddelde nachtelijke slaapduur in de bestudeerde ‘primitieve’ stammen slechts 6,5 uren. Een punt van kritiek op zijn bevindingen is het ontbreken van een controlegroep, namelijk een populatie met gelijkaardige etnische en socioculturele achtergrond die wel aan kunstlicht wordt blootgesteld. Recent onderzoek in bevolkingsgroepen, waarvan een deel nog zonder elektriciteit leeft, toont echter aan dat wanneer die groep toegang kreeg tot elektriciteit hun gemiddelde slaapduur korter werd (tijdens de wintermaanden loopt dit verschil op tot één uur per dag). Andere studies (onder andere de Munich ChronoType Study) onderschrijven deze bevindingen en tonen aan dat over de afgelopen tientallen jaren de slaapduur in de westerse wereld tijdens werkdagen progressief is afgenomen met ongeveer drie uren slaap per week.

We leven nu met allerhande regels en voorschriften voor een ‘goede nachtrust’. Zo wordt een maatschappij van gestresseerde slapers gecreëerd

In Wild Nights. How Taming Sleep Created Our Restless World becommentarieert Benjamin Reiss op een boeiende manier socioculturele aspecten van insomnia. De redenen voor insomnia zijn divers, maar één ervan is volgens Reiss de fixatie om aan één stuk door te moeten of willen slapen. We leven daarom nu met allerhande regels en voorschriften voor een ‘goede nachtrust’, zoals: slaap tijdens de nacht in een ononderbroken blok van zeven tot acht uren. Ga elke dag slapen op ongeveer hetzelfde uur, best voorafgegaan door enkele prebedrituelen. Slaap in een bed en in een afgesloten, geluidsvrije ruimte. Slaap alleen of hoogstens met je partner. Train je kinderen vanaf jonge leeftijd om de hele nacht alleen te slapen. Neem contact op met een dokter (of lees een boek over slaapstoornissen) als er iets verkeerd loopt, enzovoort. Deze fixatie kan leiden tot ongerustheid en daardoor de insomnia nog verergeren. Hulpmiddelen om te slapen veroorzaken nog meer problemen in de zin dat ze leiden tot nog minder tolerantie voor kleine veranderingen in routine of omgeving. Zo wordt een maatschappij van gestresseerde slapers gecreëerd.

Reiss gaat expliciet dieper in op de evolutie in het omgaan met slaap bij kinderen. Hoewel het in het pre-industriële tijdperk niet altijd eenvoudig was om kinderen te laten slapen, was er vroeger minder spanning dan nu. Er waren toen geen duidelijke regels over het juiste tijdstip om naar bed te gaan, of over verschillen in slaaptijd voor kinderen van verschillende leeftijden; en er waren geen experts die vertelden hoe het allemaal beter kon. Ook was er geen afleiding die ervoor zorgde dat kinderen na zonsondergang wakker bleven of zeurden om langer op te blijven: geen tv, geen videospelletjes, geen elektriciteit en zelfs geen boeken. Ondanks het feit dat er in het gezin doorgaans meer kinderen waren dan nu, hadden deze geen aparte slaapkamers. Kinderen naar bed brengen was een taak, maar er waren minder overwegingen met betrekking tot discipline, psychologie en cognitieve ontwikkeling. Reiss stelt in zijn boek de vraag hoe we geëvolueerd zijn naar die huidige ‘norm’ waarbij kinderen ‘op tijd’ naar bed moeten, alleen in een aparte donkere kamer moeten slapen en de ganse nacht moeten doorslapen, en waarbij we als volwassenen wanhopig worden als dat laatste niet lukt. Is het misschien omdat we hierdoor onze ontspanning zoals een serie op tv dreigen te missen en er morgenvroeg weer die alarmklok zal zijn? De auteur stelt zich zelfs de vraag of de verwachting van geconsolideerde, eenzame slaap opgelegd tijdens onze kindertijd geen gevolgen heeft. Alleen slapen in een donkere, afgesloten kamer is gedrag dat ons wordt aangeleerd, maar deze conditionering maakt het mogelijk moeilijker om later te ‘co-slapen’ met een ‘storende’ bedpartner.

Verschillende schrijvers, waaronder Shakespeare, refereerden aan het fenomeen slapeloosheid. Reiss zelf verwijst naar verschillende behandelingen die in het verleden werden gebruikt tegen insomnia: een kleurrijk palet van interventies, de ene al vreemder dan de andere. Het is dus wat te kort door de bocht om insomnia toe te schrijven aan de moderne maatschappij. Maar toch. Ondanks het feit dat we er op verschillende vlakken sterk op vooruit gegaan zijn (denk maar aan het comfort van de slaapkamer, de matras, …), is er een keerzijde aan de technologische ontwikkeling. De gevoeligheid van meettoestellen waarmee we slaap analyseren neemt toe waardoor steeds kleinere ‘afwijkingen’ in kaart worden gebracht. We moeten er dan ook over waken niet te ‘overmedicaliseren’ en toevallige bevindingen die niet of nauwelijks interfereren met slaap of kwaliteit van leven meteen als een slaapprobleem te bestempelen en te behandelen. Bovendien wordt de maatschappij overspoeld met gadgets (armbanden, apps, …) die claimen ieders slaap te kunnen meten, analyseren en optimaliseren. Het spreekt voor zich dat de correctheid van deze tools heel variabel is. Toch hebben ze, zeker indien correct gevalideerd, een potentieel om inzicht te geven in de slaap-waakpatronen over een langere tijdsperiode in de thuissituatie. Obsessief monitoren kan echter een bron van angst worden en bijvoorbeeld een insomniaprobleem in de hand werken.

In Wild Nights illustreert Reiss de spanning tussen het stimulerende effect van intense productiviteit alsook een verlangen naar relaxatie enerzijds en slaap anderzijds. De auteur wenst zich niet uit te spreken over welk slaappatroon het natuurlijkst is en aldus potentieel het meest gezond. Wat ons bijblijft, is zijn betoog om niet te sterk gefixeerd te zijn op het ‘moeten slapen’. Als je wakker wordt ’s nachts na enkele uren slaap kan het een troost zijn te denken dat dit uiting is van een voorouderlijke vorm van slaap. Weet dat je na enkele uren je tweede slaap zult vatten: slaap is iets dat je zal overvallen.

Benjamin Reiss, Wild Nights: How Taming Sleep Created Our Restless World. (New York: Basic Books, 2017).

Dries Testelmans is als pneumoloog verbonden aan het UZ Leuven en de KU Leuven.
Bertien Buyse is als pneumoloog verbonden aan het UZ Leuven en de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen