Deel dit artikel

be is, na het lidwoord the, het vaakst gebruikte woord in het engels. het eenvoudig klinkende werkwoord kan tientallen verschillende functies vervullen, die sterk afhangen van de context en constructie waarbinnen het gebruikt wordt. bovendien blijkt de vervoeging van be gegroeid te zijn uit heel verschillende woorden, elk met hun eigen betekenis, waarvan telkens een paar vormen bewaard zijn gebleven. vandaar het verschil tussen beamis en was.

Be: geen has-been en ook geen wannabe

Hubert Cuyckens en Peter Petré

Wat voor woorden schieten er door jouw hoofd als je gevraagd wordt naar het meest bijzondere woord uit onze taal? Goesting? Liefde? Of misschien eerder desalniettemin, koortsmeetsysteemstrook, of moordstrookje. Stuk voor stuk eindigden deze woorden aan de top van een lijstje van bijzondere woorden, hetzij als mooiste woord, langste palindroom, of woord van het jaar 2018.

Waar je waarschijnlijk niet aan zou denken, is aan het werkwoord zijn, zoals in Dat waren inderdaad allemaal opmerkelijke woorden, of in Nu ben ik toch benieuwd of Dat is toch wel straf. Toch is zijn een erg succesvol woord dat zeker een plek verdient bovenaan elk lijstje van illustere woorden. Zo is er geen enkel ander woord dat zoveel verschillende vormen kan aannemen. Bovendien duikt het woord ook om de haverklap op, en lijkt het onmisbaar in onze communicatie. Hetzelfde geldt voor be, de Engelse tegenhanger van zijn. Be is zelfs zo bijzonder bevonden dat de Britse taalwetenschapper David Crystal – bekend om zijn wetenschappelijk populariserende studies over taalkunde in het algemeen en het Engels in het bijzonder en tevens de expert achter de authentieke Shakespeare-uitvoeringen – er een boekje aan wijdde. Daar zijn goede redenen voor. Na het lidwoord the is be met al zijn vormen het meest gebruikte Engelse woord. Ook de verscheidenheid in functies is opmerkelijk. De gezaghebbende Oxford English Dictionary onderscheidt niet minder dan 21 hoofdfuncties, naast vele kleinere. David Crystals boekje is vooral een verkenning van deze lexicografische schatkist, een luchtige bespreking van een selectie van opgesomde betekenissen en hun geschiedenis. Zo leren we bijvoorbeeld een en ander over het zelfstandig gebruikte, existentiële be (‘bestaan’), met als meest iconische voorbeeld Shakespeares To be or not to be…, of over het meer recente wannabe, dat erg courant werd door de gelijknamige tophit van de Spice Girls in 1996. We vernemen ook dat de zinsnede as was eerst typisch werd gebruikt voor overlijdensberichten, en later veralgemeend werd naar andere overgangen in het leven, zoals wanneer Jane Austen schrijft Miss Steele as was om aan te geven dat Lucy Steele getrouwd is en nu Lucy Ferrars is geworden.

Met The Story of Be is Crystal er in 26 korte essays van zijn hand in geslaagd de lexicografisch-technische beschrijving van be in de Oxford English Dictionary om te zetten in een vlot leesbare exploratie van de complexe wereld van vorm en betekenis van het woord be. Zijn doelpubliek is duidelijk de in taal(weetjes) en taalgeschiedenis geïnteresseerde leek. Crystals studie is meteen ook een perfecte aanleiding om dieper in te gaan op een aantal meer algemene vraagstukken in de geschiedenis van het Engels en in de taalwetenschap in het algemeen, vraagstukken die Crystal zelf grotendeels onbeantwoord laat. Zo dringt zich de vraag op waar be in al zijn vormen eigenlijk vandaan komt, en waarom sprekers van het Engels ermee zitten opgescheept (een analoge vraag geldt voor de vormen van zijn in het Nederlands). Een tweede fundamentele vraag heeft te maken met de veranderlijkheid van zijn betekenis. Uit vele van de essays kunnen we namelijk afleiden dat de betekenis van be vaak afhankelijk is van het type woorden waarmee het samengaat. Be betekent iets anders in combinatie met een plaatsbepaling (I was in the kitchen ‘Ik bevond mij in de keuken’) dan wanneer het voorkomt met een tijdsbepaling (When was this? ‘Wanneer gebeurde dit?’) of met een adjectief of zelfstandig naamwoord (New York is a city ‘New York is een stad’, waar ‘is’ staat voor ‘behoort tot de categorie (van steden)’). Hieruit blijkt dat betekenis geen label is dat aan een woord vasthangt als een etiket aan een kledingstuk, maar juist contextgevoelig is. Toch ligt Crystals presentatie in het verlengde van dit ‘etikettenmodel’ van betekenis. En zo dringt zich de vraag op: waar ergens in taal zit eigenlijk juist de betekenis ervan?

Betekenis is geen label dat aan een woord vasthangt als een etiket aan een kledingstuk

De zoektocht naar een antwoord op de eerste vraag – die naar de oorsprong van be in al zijn vormen – leidt tot verrassende connecties, zoals het verband tussen een werkwoord als be en aanwijswoorden als this en that, of het verband tussen vormen van be en onszelf als levend wezen. In het hedendaagse Engels zijn er acht werkwoordsvormen van be: am, are, is, was, were, be, being, been. Op het voltooid deelwoord been na, dat eind elfde eeuw opduikt, vinden we deze vormen al terug in de eerste Oud-Engelse bronnen. Van belang om het eigen karakter van be (of het Nederlandse zijn) te begrijpen is dat de grote variatie aan vormen in het Engels en het Nederlands uiteindelijk teruggaat op ten minste drie verschillende oorspronkelijke woorden (zogenaamde ‘etymons’) uit het Proto-Indo-Europees, de oertaal waarop alle Indo-Europese talen teruggaan. In de loop van de geschiedenis zijn die etymons samengesmolten, waarbij van elk woord slechts een deel van de vormen bleef bestaan. Wanneer een woord teruggaat op verschillende etymons, spreekt men over suppletie. Andere bekende voorbeelden zijn het Engelse go dat met went wordt aangevuld, of de trappen van vergelijking beter en best bij goed (de stellende trap is nog bewaard in betweter). Om te begrijpen hoe zo’n abstract suppletief woord als be de taal binnensluipt, is het verhelderend om wat meer in detail naar die verschillende oorsprongen te kijken.

De drie oorspronkelijke Proto-Indo-Europese werkwoordstammen waarop de vormen van be teruggaan, zijn *h1es-, *bhuh2, en *h2ues-. De asterisk betekent dat het hier om een hypothetische reconstructie gaat, aangezien we geen geschreven bronnen hebben van deze taal. De letters h1 en h2 staan voor (in de Germaanse talen verdwenen) keelklanken waarvan de precieze uitspraak niet achterhaald kan worden. De eerste stam, *h1es-, wordt traditioneel gezien als de bron van vormen als am, is, en het Nederlandse zijn. Minder traditioneel is de opvatting dat *h1es-, vooraleer het als werkwoord ingezet werd, mogelijk de functie van een aanwijzend voornaamwoord had – een woord met ongeveer de betekenis van this ‘deze, dit’ of that ‘die, dat’. Dit is helemaal niet zo gek als het in eerste instantie misschien lijkt. Als de bakker je vraagt welke koffiekoek je wilt, kan je die eenduidig identificeren door al wijzend ‘deze’ te zeggen. Het is deze identificerende kracht van aanwijswoorden die als het ware gecoöpteerd wordt in een zin waar je de gelijkheid tussen twee dingen wilt uitdrukken. Een pseudo-zin als Mark die mijn beste vriend betekent dan zoveel als ‘Mark is mijn beste vriend’. Toen deze these werd gelanceerd door Kenneth Shields in 1978, was de bewijsvoering nog tamelijk speculatief en stootte Shields op veel scepsis van collega’s. Ondertussen heeft taaltypologisch onderzoek laten zien dat zo’n voornaamwoordelijke oorsprong van een werkwoord helemaal niet ongebruikelijk is. Het gebeurt bijvoorbeeld in het Mandarijns Chinees en in sommige Engelse creooltalen. Dat zijn talen die ontstaan in contact tussen twee volkeren, aanvankelijk om communicatie mogelijk te maken. Zo kan je in de Engelse creooltaal gesproken aan de Miskitokust in Nicaragua uitspraken opvangen als Mi da i anti, wat betekent ‘Ik ben zijn tante’, maar letterlijk ‘Mijn dat zijn tante’. De snelle ontwikkeling van creooltalen wordt vaak gezien als een venster op de langzamere ontwikkeling van niet-creooltalen, en dit maakt een pronominale oorsprong van *h1es- meteen meer plausibel. Zo’n oorsprong verklaart ook het ontbreken van deze vormen in de verleden tijd: een identiteitsrelatie tussen twee zaken of personen, zoals in Mi da i anti, is stabiel en gaat in principe niet voorbij. Daarom breidt een vorm die teruggaat op een voornaamwoord zich zelden uit tot gebruik in de verleden tijd.

Abstracte woorden als be of zijn evolueerden uit woorden en fenomenen die veel dichter bij onze concrete lichamelijkheid staan. Zo betekende de voorloper van een zin als ik ben groot oorspronkelijk zoveel als ‘ik ben groot gegroeid’

Het verband tussen be en een aanwijzend voornaamwoord is een eerste verrassende connectie. Toch lossen we hiermee de vraag ‘waar komen zulke abstracte woorden vandaan?’ niet helemaal op, want een aanwijzend voornaamwoord is zelf al erg abstract. Nu is het feit dat be teruggaat op een veelheid van etymons niet specifiek aan het Engels. In de meeste Indo-Europese talen is er sprake van ten minste twee etymons. Vergelijkende taalkundigen zijn erin geslaagd die verschillende etymons in twee categorieën op te delen: naast het type geïllustreerd in het pronominale *h1es-, dat vanuit een abstract-identificerende functie vertrekt, staat een tweede type dat zijn oorsprong vindt in concrete werkwoorden die betrekking hebben op beweging of positie in de ruimte.

Zo gaat de tweede stam, *bhuh2 (be, Ndl. ben) terug op een werkwoord dat ‘groeien’ betekent, een proces dat een verwacht eindpunt impliceert. In het vroege Engels werd deze stam ingezet om naar de toekomst te verwijzen, net zoals in het Latijnse futurus, van dezelfde oorsprong. De voorloper van een zin als ik ben groot betekende oorspronkelijk zoveel als ‘ik ben groot gegroeid’. De derde stam, *h2ues- (was, were, Ndl. geweest, wezen), gaat dan weer terug op een woord dat ‘verblijven, wonen, zich bevinden, ergens zitten’ betekent. Een mogelijke weg van zo’n zuiver plaatsaanduidende betekenis naar een meer abstracte loopt via metaforische locaties: je kan je niet alleen in een huis bevinden, maar je kan ook bijvoorbeeld ‘in onzekerheid zitten’, wat de deur opent naar een abstractere betekenis als ‘onzeker zijn’.

Groeien betekent verandering, en de plek waar je je bevindt wisselt regelmatig. Deze eigenschappen verklaren waarom koppelwerkwoorden met een meer concrete, ruimtelijke oorsprong typisch samengaan met gezegdes die minder stabiele eigenschappen uitdrukken (bv. emoties als Ik ben bang, gelukkig enz.). In dat opzicht zijn ze complementair aan het stabielere identificerende type. Een taal waarin een dergelijke arbeidsdeling tot uiting komt is het Spaans, dat het stabielere type ser onderscheidt van het oorspronkelijk plaatsaanduidende estar (waarvan de stam teruggaat op *steh2staan’). In de Germaanse talen is dit onderscheid vervaagd, nadat natuurlijke expansie van elke stam tot steeds grotere overlap leidde.

Het geheel van vormen waaruit een werkwoord bestaat, heet het paradigma van dat werkwoord. In elke Germaanse taal hebben verschillende vormen van be en aanverwanten op verschillende plaatsen binnen hun paradigma de overhand gekregen. Ook binnen het Engels is het paradigma gewijzigd, vaak door verschuivingen in dialecten. Zo was het Noord-Engelse are de derde hond die het overnam van de ondertussen verdwenen Oudengelse concurrerende b– en s-vormen (bið en sind(on)). Men kan zich nu de vraag stellen waarom de variatie niet helemaal is uitgevlakt en geregulariseerd tot vormen die allemaal afgeleid zijn van slechts één van de drie stammen. In de loop van de tijd zijn er vele onregelmatige (sterke) werkwoorden geregulariseerd tot zwakke werkwoorden. De Nederlandse werkwoordsvormen stootte en raadde waren bijvoorbeeld een eeuw geleden nog stiet en ried. De Engelse meervoudsvorm -(e)s is dan weer het gevolg van regularisatie van verschillende Oudengelse meervoudsvormen. Regularisaties als deze leveren het voordeel op dat we minder minderheidspatronen of vormen moeten onthouden. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat vormen die een hoge frequentie hebben duurzaam verankerd worden in het brein (de technische term is ‘entrenchment’) en daardoor vaker standhouden. Dit is het geval bij be of het Nederlandse zijn, waarvan alle verschillende vormen vaak voorkomen. Toch is in bepaalde dialecten zelfs zijn niet aan regularisatie ontsnapt. Zowel het Standaardvlaams als het Standaardnederlands laten in de tegenwoordige tijd van zijn een maximale verscheidenheid zien: ik ben, gij zijt/jij bent, hij is en wij/jullie/zij zijn. Maar het Antwerpse dialect kiest resoluut voor de *h1es-stam (ik zen, gij zé ‘gij zijt’, hij is, wij zen), en is dus een stuk regelmatiger. En in het dialect van Katwijk heeft de *bhuh2-stam het paradigma bijna helemaal overgenomen, op de derde persoon enkelvoud na (ik ben, jij ben, hij is en wij/jullie/zij benne).

Het Standaardvlaams laat in de tegenwoordige tijd een maximale verscheidenheid zien – ik ben, gij zijt, hij is, wij zijn – maar het Antwerpse dialect kiest resoluut voor de *h1es-stam

Kortom, abstracte woorden als be of zijn, die nu deel uitmaken van de grammatica van een taal, evolueerden uit woorden en fenomenen die veel dichter bij onze concrete lichamelijkheid staan: we groeien, en we bevinden ons in een bepaalde omgeving. Zo speelt ons mens-zijn uiteindelijk een rol in hoe onze grammatica eruitziet.

Dit brengt ons bij de tweede vraag: waar ergens in taal zit die betekenis? Hoewel dit een triviale vraag lijkt voor woorden als hond of kat, wordt ze een stuk pertinenter in het geval van grammaticale woorden zoals be of zijn. Betekenen zo’n woorden überhaupt wel iets buiten hun gebruikscontext? Als dat niet het geval is, is er een inherent probleem met het etikettenmodel dat een woordenboek hanteert. Terwijl Crystal in zijn beschrijvingen van de verschillende gebruikswijzen en betekenissen van be ook aandacht besteedt aan het belang van de context, blijft hij toch in grote mate vasthouden aan dit model. Dat is een gemiste kans, want deze aanpak strookt niet helemaal met de inzichten van de taalwetenschap van vandaag. Hedendaagse taalwetenschappers gaan er niet alleen van uit dat betekenis inherent contextueel is, maar ook dat een specifieke constellatie van woorden meer is dan de som van de delen ervan. Een adequate beschrijving van taal kan zich daarom niet meer beperken tot lemma’s die één woord lang zijn, maar dient ook een lijst van constructies te integreren in de verzameling taalobjecten die onze taalkennis uitmaken. Het basisidee achter het concept constructie is dat het om een complexere combinatie van vorm en betekenis gaat dan atomaire symbolen zoals hond of kat.

Hoewel het creatieve potentieel van taal oneindig is, vallen we, wanneer we spreken of schrijven, in de praktijk nogal eens in herhaling, en vallen we terug op vaste uitdrukkingen. Veel van de voorbeelden in het boek van Crystal zijn zo’n uitdrukkingen. Denk bijvoorbeeld aan be with someone in de betekenis ‘seks hebben met iemand’. Een woordenboek zou schromelijk ontoereikend zijn, en desastreus voor wie Engels wil leren, als het ‘seks hebben’ zou opnemen als betekenis van be. Wel is de betekenis ‘seks hebben’ onlosmakelijk verbonden met de hele uitdrukking be with someone. En het feit dat zo’n uitdrukking zo’n betekenis kan hebben, komt zelf ook niet uit de lucht vallen. In het geval van be with someone gaat het om een eufemisme. Wanneer iemand vraagt Where were you last night?, is een eerlijk antwoord I was with X. Wat er verder nog allemaal gebeurd zou kunnen zijn, blijft onuitgesproken, is taboe. Maar vaak denken de mensen het er wel bij. Een ander voorbeeld daarvan in Crystals essays is de uitdrukking Have you been? in de betekenis ‘Ben je naar het toilet geweest?’. De locatie wordt verzwegen, maar de context maakt duidelijk waarover het gaat. Wanneer een uitdrukking vaak aanleiding geeft tot het trekken van conclusies, kunnen die conclusies (of ‘pragmatische inferenties’ in technisch jargon) het statuut krijgen van de eigenlijke betekenis van zo’n uitdrukking. Op dat moment is de uitdrukking niet langer de som van de woorden, maar wel zelf een complex symbool, ofwel een constructie. Het mooie is dat zo’n idiomatische constructie nog banden aanhoudt met de woorden waaruit het is gevormd, maar deze tegelijk ook overstijgt.

Een woordenboek zou schromelijk ontoereikend zijn, en desastreus voor wie Engels wil leren, als het ‘seks hebben’ zou opnemen als betekenis van be

De hiërarchische indeling van uitdrukkingen onder een van de deelwoorden in een woordenboek gaat voorbij aan dit holistische karakter van hun betekenis. Zo wordt de uitdrukking So be it beschreven onder het lemma so in de Longman Dictionary of Contemporary English, terwijl de betekenis van de hele uitdrukking heel wat meer behelst dan de betekenis van so. Dat lijkt misschien van weinig belang, maar een dieperliggend probleem is dat één type van associatie (betekenis als een etiket van een woordvorm) onterecht voorgetrokken wordt. Als praktische oplossing is dat verdedigbaar, maar het is een andere zaak als je zo’n model gebruikt om taal te beschrijven. Want naast de associatie woord-betekenis zijn ook woorden en uitdrukkingen onderling met elkaar geassocieerd in meer abstracte constructies. Een mooi voorbeeld hiervan is be like. Be like wordt vandaag de dag in het Engels gebruikt om iemands woorden te citeren, zoals in And she was like ‘get over it, man’. Crystal merkt op dat de meeste aandacht naar like is gegaan, als de drager van deze betekenis, maar argumenteert dat be in feite cruciaal is, omdat het als werkwoord het idee van citeren als activiteit draagt. Vanuit het perspectief dat een taal uit constructies bestaat, is dit eigenlijk een onzinnige stelling. De betekenis van citeren is holistisch vervat in be like. Crystal haalt ook aan, ingaand tegen de weerstand die er bij zijn generatie rond deze uitdrukking nog steeds bestaat (Crystal is 77), dat be like een aanwinst is, omdat de uitdrukking ruimer is dan louter een manier om iemands woorden te citeren. Be like kan namelijk ook ingezet worden om mimiek of een manier van doen te ‘citeren’. Hier zit overigens ook de oorsprong van deze uitdrukking. Zinnen als She was like a little girl, waarin like met zijn originele vergelijkende betekenis van ‘zoals’ voorkomt, zijn een mogelijk startpunt. Je kan a little girl in zo’n zin namelijk ook vervangen door de mimiek en typische uitspraken die bij een klein meisje horen, en iedereen zal mee zijn. Net als bij be with someone is het zo dat deze uitbreiding van be like na herhaaldelijk gebruik een eigen leven is gaan leiden als een nieuwe vorm om iemand te citeren. Bovendien leidde be like tot de creatie van gelijkaardige uitdrukkingen als go like (een amalgaam van citerend go en be like), of run like, die allebei in dezelfde citerende functie kunnen worden ingezet. Plots staat be like niet meer op zichzelf, maar is het slechts één invulling van wat je een abstracter patroon of constructie ‘Werkwoord like’ (= ‘in de woorden van X’) zou kunnen noemen, waarbij de betekenis van het werkwoord gekleurd wordt door de constructie met like.

Elke taal zit vol van dergelijke constructies, die uiteindelijk ook aan de basis liggen van zeer algemene grammaticale structuren zoals bijvoorbeeld ‘Onderwerp Werkwoord Lijdend voorwerp’ waarin geen enkel woord nog vastligt. Betekenis bestaat dus niet alleen als een etiket bij een woord, maar ook op een abstracter niveau, als een associatie tussen posities die door verschillende woorden ingevuld kunnen worden. Als we de vergelijking met kledingstukken doortrekken, zou je kunnen zeggen dat ‘ensembles’ van bepaalde kledingstukken (de juiste kleur broek bij de juiste kleur hemd) de som van de delen overstijgen. Het is net deze eigenschap die taal tot zo’n krachtig communicatiemiddel maakt, dat steeds weer creatief kan worden ingezet.

David Crystal. The Story of Be: A Verb’s-Eye View of the English Language. (Oxford: Oxford University Press, 2017).

HUBERT CUYCKENS is gewoon hoogleraar aan de KU Leuven. Zijn onderzoek en onderwijs situeren zich binnen het domein van de Engelse en historische taalkunde.

PETER PETRÉ is onderzoeksprofessor in de taalwetenschap aan de UAntwerpen en is gespecialiseerd in de relatie tussen taalverandering en cognitieve en sociale modellen van taal.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen