Deel dit artikel

in haar alternatieve geschiedenis van het hindoeïsme stelt wendy doniger de manipulerende koloniaal-christelijke geschiedschrijving aan de kaak. tegelijk rekent ze ook af met de meer recente vormen van hindoefanatisme. het hindoeïsme kenmerkt zich door een ontzettende verscheidenheid en valt niet makkelijk samen te vatten. toch worden drie principes door de meeste hindoes gehuldigd: de eerbied voor de heilige koe, het kastensysteem en het geloof in de wedergeboorte.

De betoverende verscheidenheid van het hindoeïsme

Winand Callewaert

Niet minder dan 779 bladzijden had Wendy Doniger nodig om The Hindus. An Alternative History te schrijven. Hoe kan het ook korter, als je een cultuur en religie wil beschrijven die meer dan 3 500 jaar oud is en tot op vandaag zingeving biedt aan bijna één miljard mensen? Donigers verhaal start eigenlijk nog vroeger: ze begint met de pre-hindoebeschaving in de Indusvallei, die voor een groot deel in Pakistan ligt maar ook sites heeft in het Indiase Gujarat. Daarnaast gaat Doniger ook de recente controverse niet uit de weg, met een bespreking van het ‘hindoefanatisme’ dat zijn intrede deed in de Indiase politiek op het einde van de twintigste eeuw, met onder andere de vernietiging van een moskee in Ayodha (tussen Delhi en Benares). Het boeiende in deze Alternative History is Donigers durf, die we ook al uit andere publicaties kennen, om manipulerende geschiedschrijving over hindoes aan de kaak te stellen. Vooreerst rekent ze af met de Britse koloniale geschiedschrijving, die het nuttig achtte om gelovige groepen te identificeren en te benoemen als moslims, christenen, hindoes, hoge kasten, lage kasten, enzovoort. De ‘hindoes’ zijn echter niet één groep, ze hebben geen centraal gezag of één gezaghebbend boek. Het is precies die verscheidenheid van de hindoetraditie die het hindoeïsme zo aantrekkelijk maakt. De koloniale – christelijke – geschiedschrijving had het daar moeilijk mee. Donigers vertrouwdheid met teksten en talen (vooral met het Sanskriet) maken haar verhaal erg geloofwaardig, maar het is niet in alle hindoekringen welkom. Na 64 jaar onafhankelijkheid proberen hindoes van de ‘harde kern’ de geschiedenis te herschrijven door – tegen alle archeologische en literaire evidentie in – bepaalde interpretaties te promoten die de eeuwigheid (sanātan dharma) van de hindoetraditie moeten bewijzen. Ook daarmee rekent Doniger af.

Sommigen beweren – niet onterecht – dat ‘het hindoeïsme’ niet bestaat. Misschien kan het hindoeïsme beter worden vergeleken met de Wereldraad van honderden christelijke kerken, die slechts enkele gemeenschappelijke basisstellingen hebben en daarnaast talloze soms tegenstrijdige overtuigingen. Hoewel de goden in de hindoetraditie niet te tellen zijn, kun je gerust hindoe zijn en niet in een persoonlijke god geloven, of zelfs niet in het karma of in de kastenclassificatie. Hoe kunnen we dan toch proberen te bepalen wie hindoe is en wie niet? Een sluitende definitie bestaat niet. Je mag atheïst, polytheïst, marxist of agnosticus zijn, je mag geloven in één persoonlijke god of je kunt meerdere goden in je huiskapel eren: in feite bepaalt dit je hindoe-zijn niet. Een hindoe is hij of zij wiens leven bepaald wordt door drie principes die hieronder worden toegelicht.

Heeft de eerbied voor de koe te maken met het basisinzicht dat alle levende wezens ‘heilig’ zijn?

Een eerste grondregel in het hindoeïsme is: ‘Je eet geen koeienvlees en je houdt de koe in ere.’ De koe wordt door hindoes met evenveel eerbied benaderd als het oudste lid van de familie, of zelfs als één van de lagere goden in het hindoepantheon. Vandaag stelt de centrale wetgeving dat de deelstaat erop moet toezien dat ‘koeien, kalveren en ander melkgevend vee niet worden geslacht’. (Artikel 48 van de Indiase grondwet) Bij de samenstelling van de grondwet in de jaren 1940 werd er fel gediscussieerd tussen traditionalisten en secularisten over het al dan niet opnemen van een wet die alle slachten van vee moest verbieden. De discussie flakkert geregeld weer op, ook al staat daarin de koe zelf soms niet meer centraal, maar wel de politiek. In India bestaan naar schatting drieduizend ‘homes’ waar men een zieke of oude koe naartoe kan brengen om ze te laten verzorgen en voeden en er een natuurlijke dood te laten sterven. Dergelijke fenomenen vragen een duiding die verder gaat dan de uitleg die je soms hoort om de honden- en kattenzorg in onze cultuur te verklaren. In het Westen zijn honden en katten een aangenaam gezelschap voor de mens. Voor vele hindoes is de koe echter verheven tot een hogere, sacrale sfeer.

Heeft de eerbied voor de koe te maken met het basisinzicht dat alle levende wezens ‘heilig’ zijn en dus moeten worden beschermd? Het hindoeïsme deelt in elk geval een strenge wet van geweldloosheid (ahimsā) met het boeddhisme en het jaïnisme. Bij de jaïns gaat die erg ver. Mahāvīr, de historische stichter van de jaïns, legde bijzonder sterke nadruk op eerbied voor alle levende wezens. Daarom trokken vele jaïns zich terug uit de landbouw uit vrees kleine insecten te doden en zochten beroepen op als juwelier of dokter. (Vele Indiase diamantairs in Antwerpen zijn overigens jaïns, maar dit terzijde.) Ondanks dit principe van geweldloosheid zijn er echter vele hindoes die wel eens kippenvlees, schapenvlees of vis eten, en zich toch nog hindoe noemen. In Bengalen wordt ook door de brahmanen, de hoogste kaste, gretig vis gegeten. Bij anderen bestaat dan weer een taboe op vis omdat die onrein zou zijn en ook geassocieerd wordt met de nederdaling van de god Vishnoe als vis. Maar als de koe heilig is, waarom is de buffel dan niet heilig (ook niet in de mythologie) en wordt er wel buffelvlees gegeten zonder een rel te veroorzaken? Het principe van ‘geweldloosheid’ op zich kan wellicht geen voldoende verklaring zijn voor de eerbied voor de koe.

Een belangrijke groep antropologen ziet de eerbied voor de koe als een logisch gevolg van de economische noodzaak om het vee en de koe (die kalfjes voortbrengt) te beschermen. De heilige aura rond de koe, het religieuze taboe (en de geweldloosheid) zouden dan zijn ontstaan uit economische overwegingen, en niet als gevolg van het hindoedenken. Hoewel meer dan zestig procent van de melk die in India wordt geproduceerd van de buffelkoe komt, blijft vooral koemelk erg gegeerd voor zijn heiligende en rituele betekenis. Het is ook de koe die de mannelijke kalveren voortbrengt, en dus ook de ossen, die overal nog worden gebruikt als trekdier (voor karren, ploegen en in het irrigatiesysteem). Voorts zou in het landelijke India één vierde van de gebruikte energie bestaan uit gedroogde koeken van koeienmest. Koeienmest wordt op het platteland ook nog dagelijks gebruikt om de vloer en de muren van huizen in te smeren (en zo te ontsmetten). Daarnaast worden de beenderen van de koe gemalen tot meststof of verwerkt tot knopen. Dit alles geeft aan dat de centrale economische status van de koe een belangrijke rol kan gespeeld hebben bij het ontstaan van het religieuze taboe. Maar er is meer.

In India beweren sommigen ook dat de koe haar heilige status te danken heeft aan de wreedheid van de moslims die het land zijn binnengevallen vanaf 1100. Het is opmerkelijk dat de grote vrijheidsstrijder Shivājī (1627-1680), die vanuit Maharashtra tegen de moslims vocht, als slogan had: ‘Wij verzetten ons tegen het slachten van de koe en tegen het onderdrukken van de brahmaan.’ Een groeiend antagonisme van hindoes tegenover de buitenlandse aanwezigheid (eerst van de moslims, dan van de Britten) vertaalt zich in het benadrukken van symbolen van de hindoe-identiteit: ‘De buitenlanders jagen en slachten en eten vlees; wij hindoes niet!’ Ten slotte is ook een niet te onderschatten factor in de opkomst van de ‘heilige koe’ de (sinds ca. 1500) heroplevende devotie voor de god Krishna. Krishna zou (ca. 600 v.Chr.) een (tribale) god van het vee zijn geweest, die in het hindoepantheon werd opgenomen als nederdaling van de god Vishnoe. Samen met de later groeiende verering van Krishna als god, zou ook de status van de koe zijn gestegen.

Het is fout te denken dat het kastensysteem een rigide, onwrikbare maatschappij heeft gecreëerd

Het tweede principe van de hindoe is: ‘Je huwt je kinderen uit en je eet binnen de voorschriften van je (sub)kaste.’ Wie zou het verbazen? Honderden boeken zijn al verschenen over de kasten in India, een uniek fenomeen dat het leven van elke mens in India diep raakt, ook de niet-hindoes. In deze korte bijdrage kan ik maar enkele hoofdlijnen schetsen, met het voorbehoud dat elke vaststelling juist kan zijn voor één regio maar niet voor een andere, voor één dorp maar niet voor het naburige dorp, voor de steden maar niet voor de dorpen, voor één religieuze groepering maar niet voor een andere. Ook het cliché dat het kastensysteem door de grondwet is afgeschaft, klopt niet. Wel kun je discriminatie op basis van kaste voor de rechtbank brengen, want er zijn ongetwijfeld nefaste gevolgen van het systeem, vooral voor wie onderaan zit. Vele Indiërs die het systeem afkeuren, zullen hun kinderen toch uithuwelijken binnen de voorschriften van de subkaste. Een belangrijke misvatting is dat de status van een individu en de kaste waartoe hij of zij behoort hetzelfde zijn. Niets is minder waar. Brahmanen (de hoogste kaste) die in een dorp een tempeltje bedienen maar geen velden hebben, kunnen arm zijn, terwijl iemand uit een lagere kaste die een pientere zakenman of politicus is, heel rijk kan zijn. Ook de veelverspreide overtuiging dat elk individu in India rotsvast verankerd zit in de hiërarchie waarin hij of zij is geboren, is niet volledig juist. Naast de taboes op contacten met lagere kasten, is er veel meer interactie tussen kasten dan de gemiddelde westerling zich voorstelt. Het is fout te denken dat het kastensysteem een rigide, onwrikbare maatschappij heeft gecreëerd, zonder verandering op de ladder. Ook dynamiek en mobiliteit zijn mogelijk, vooral bij de lagere kasten. De zeer snelle modernisering in India heeft daar natuurlijk toe bijgedragen. Indiase en westerse antropologen geven ons voortdurend voorbeelden van mobiliteit in de kastenhiërarchie, waarbij een individu in een andere kaste kan terechtkomen.

Ik zou durven stellen dat de manier waarop in het oude India werd omgegaan met de enorme verscheidenheid van de (al dan niet invallende) bevolkingsgroepen, een basiskenmerk is van het Indiase collectieve bewustzijn. Mensen zijn vanaf hun geboorte niet gelijk (ook niet bij ons): in India werd dit onderscheid vastgelegd in een systeem om er beter mee om te gaan. Met die sleutel kun je het kastensysteem duiden, zonder de wantoestanden goed te praten die er (kunnen) uit voortvloeien. De bestaande bevolkingsgroepen werden in het keurslijf geplaatst van een hiërarchische maatschappij: bovenaan de priesters, dan de koningen, edelen en militairen, dan de boeren en handelaars, en ten slotte de knechten. Als vijfde groep zien we de ‘onreine’ beroepen en een aantal ‘niet-geklasseerde’ groepen. Deze kastenstructuur leidde niet alleen tot ‘neerkijken op’ een andere kaste, het systeem bood iedereen ook bescherming. Het feit dat ieder tot een bepaalde groep behoorde waarmee hij of zij zich sterk verbonden voelde, bood aan elk individu veiligheid en een identiteit. Toch hoort men nog vaak de (weinig zinvolle) opmerking: ‘Hoe kan India vooruitgang maken met al die kasten?’ De excessen waartoe dit systeem leidde (en nog leidt), hoeven geen norm te zijn om het geheel als negatief te bestempelen. Omgekeerd echter kan men ook niet volhouden dat de modernisering van de Indiase maatschappij alle ‘apartheidsgedrag’ heeft verbannen.

Je wordt telkens opnieuw in een ander lichaam geboren volgens de wetmatigheid van het karma

Het derde hindoeprincipe is: ‘Je weet dat je telkens opnieuw in een ander lichaam wordt geboren volgens de wetmatigheid van het karma.’ Je komt telkens opnieuw in een ander lichaam terug, in een cyclus van mogelijk 8,4 miljoen verschillende vormen van leven. Die terugkeer wordt beheerst door het karma: een wetmatigheid die de kosmos – en elk individu – beheerst en onderwerpt aan twee regels. De eerste regel is dat elke handeling zijn gevolgen heeft, nu en vooral later. De tweede regel luidt dat het individu zelf de gevolgen draagt van die handeling. De verdiensten en schuld die een persoon tijdens meerdere levens heeft opgestapeld, blijven op zijn ‘ziel’ – volgens sommigen het astrale lichaam – geschreven als vlekken op een spiegel. Die worden maar uitgewist door een gepaste levensstijl in volgende geboorten. Deze causaliteitswet is even sterk ingebouwd in de kosmos als de wetten die de rotatie van de planeten beheersen.

De meeste theïstische systemen in India nemen aan dat zelfs God de wetmatigheid van het karma niet kan onderbreken of veranderen. Dat leidt onmiddellijk naar de vraag van het lijden: als God goed is en almachtig, waarom laat Hij dan al dat lijden toe? Voor de Indische theïst luidt het antwoord: in Zijn goedheid schept God telkens opnieuw andere lichamen en werelden om zielen de kans te geven in de materie te verschijnen. Zodoende kunnen die zielen ofwel het gepaste lijden ondergaan als boete voor vroegere wandaden, ofwel hun positief krediet en hun kans op bevrijding verhogen. Met andere woorden: wie het nu goed heeft, wordt in feite beloond voor vroegere daden en omgekeerd. Aangezien de wet van het karma inhoudt dat niet alle gevolgen van handelingen in het huidige bestaan worden ondergaan, is hergeboorte noodzakelijk. Hierbij is God het aan Zijn goedheid verplicht om nieuwe lichamen en werelden te scheppen. De hergeboorte is dus een noodzakelijk gevolg van de wet van het karma. De tweede regel – alleen het individu draagt de gevolgen van die handeling – houdt in dat elk individu verantwoordelijk is voor zijn eigen daden: alles wat hem overkomt, is het gevolg van zijn eigen daden. De meeste Indiërs kunnen zich in die eenvoudige definitie van karma herkennen. Over meer genuanceerde details bestaat er echter geen eensgezindheid, in de bronnen uit het verleden, in de verschillende hedendaagse Indische gedachtestromingen of in de interpretaties die door onderzoekers aan het begrip karma worden gegeven. Het probleem wordt vooral complex omdat voor elke, zelfs tegengestelde interpretatie, één of ander citaat kan worden aangehaald. Een derde belangrijk element heeft met ethica te maken: je zondigt niet tegen God, maar je zondigt tegen je naaste en tegen jezelf.

De 8,4 miljoen levenssoorten in de cyclus van hergeboorten heeft niemand nagetrokken. Het is een symbolisch getal voor ‘ontelbaar’. Elke ziel heeft vóór het huidige bestaan ontelbare bestaansvormen gekend, en de meesten zullen nog dikwijls terugkeren. De Indische filosofie heeft eeuwenlang geprobeerd de middelen te beschrijven die je kunt aanwenden om uit die cyclus weg te geraken. Ascese en onthechting zullen je in elk geval goed op weg helpen. Dat wordt vooral in de mythologie sterk benadrukt. Voor sommigen kan de ontsnapping uit de cyclus van de hergeboorten ook betekenen dat het ego ‘verdwijnt’, wordt opgeslorpt in de Al-Energie. Voor anderen wordt het een zeker voortbestaan in goddelijke schouwing.

Zoals reeds gezegd kent de hindoetraditie geen centraal onfeilbaar gezag dat voor ieder bepaalt wat waar en wat onwaar is. Er zijn vele onafhankelijke bewegingen en inspiraties, die elk op hun manier omgaan met wat de traditie aan inzichten biedt. Ook het idee van reïncarnatie werd op verscheidene manieren geïnterpreteerd. Al naargelang van de goeroes in de traditie zullen er meer of minder duidelijke antwoorden worden gegeven. Kan het zingevingssysteem van het hindoeïsme ook voor ons bevrijdend zijn? In ons scheppingsverhaal is de mens geschapen ‘naar Gods beeld en gelijkenis’. In de hindoetraditie stelt men dat de goden ‘door de mens worden geschapen naar het evenbeeld van de mens’: je zondigt niet tegen God, maar tegen jezelf (en je medemens). ‘Bevrijding’ staat centraal in de hindoetraditie, terwijl in de semitische tradities meer de nadruk wordt gelegd op de ‘verlossing’ van de mens die gezondigd heeft tegen God. En er is nog veel meer.

Wendy Doniger, The Hindus. An Alternative History. (Oxford: Oxford University Press, 2009).

Winand Callewaert is als indoloog verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen