Deel dit artikel

eerder dan een geschiedenis van de theorie biedt der lange sommer der theorie van philipp felsch een geschiedenis van de duitse uitgeverij merve verlag. onder duitse intellectuelen geniet ze een cultstatus omdat ze ervoor zorgde dat het werk van heel wat franse en andere theoretici in het duits werd gepubliceerd. in de jaren 1960-1990 zette ze west-berlijn op de kaart als de stad waar het studieuze lezen van theorie zich situeert.

De (na)zomer van de theorie

Dieter Lesage

In de grote maatschappelijke debatten die volgden op de val van de Berlijnse muur in 1989 en die alle uiteindelijk neerkomen op Lenins vraag ‘wat er gedaan moet worden’, hebben theoretici zich niet onbetuigd gelaten. Sinds de publicatie van zijn theoretische bestseller Empire (2000) reist de Italiaanse filosoof Antonio Negri de wereld rond en spreekt hij vaak grote menigtes toe over de noodzaak om het imperium – de postmoderne gedaante van een transnationale soevereiniteit die door ondemocratische instellingen als de G7 en de Trojka treffend worden belichaamd – te bekampen. Over zijn Sloveense collega Slavoj Žižek, die in oktober 2011 in het New Yorkse Zuccotti Park de Occupy Wall Street Movement toesprak, werd een aantal films gemaakt die hem zoniet beroemd dan toch berucht hebben gemaakt. De Duitse filosoof Jürgen Habermas mag dan al de tachtig voorbij zijn, hij blijft in zijn talrijke opiniestukken de vinger aan de pols van de Europese Unie houden. En terwijl politiediensten nog op zoek waren naar daders en medeplichtigen van de vreselijke aanslagen in Parijs van 13 november 2015, ontwikkelde de Franse filosoof Alain Badiou in een publieke lezing zijn interpretatie van de gebeurtenissen, inmiddels verschenen als Notre mal vient de plus loin. Penser les tueries du 13 novembre (2016). Theorie, als praxis-georiënteerde reflectie en als reflexieve praxis die put uit het analytische arsenaal van filosofie en menswetenschappen, is meer dan ooit springlevend.

Enkele maanden voor de lange zomer van 2015 verscheen Philipp Felsch’ Der lange Sommer der Theorie. Geschichte einer Revolte 1960-1990. Indien men aanneemt dat ook metaforische seizoenen ongeveer even lang duren, dan lijkt de onderliggende boodschap van de titel dat het voor de theorie allang herfst is en binnenkort winter wordt. De titel doet uitschijnen dat de stand van de theorie vandaag bedroevend zou zijn, via het evoceren van een periode waarin die theorie schijnbaar nog in volle bloei was. Zowel de flaptekst als de omslag van het boek lijken de lezer vanaf het begin te willen meesleuren in een nostalgische melancholie. Terwijl de uit 1970 daterende zwart-witomslagfoto van André Kertész uit zijn boek On Reading (1971) een groepje studenten laat zien die op een grasveld van het New Yorkse Washington Square aan het lezen zijn, stelt de omslagtekst: ‘Theorie – von dem Wort ging seit den sechziger Jahren ein magisches Leuchten aus. Theorie war ein Wahrheitsanspruch, ein Glaubensartikel und ein Lebensstil. Doch woher kam die Faszination für die gefährlichen Gedanken? Warum zogen sie Legionen von Lesern in ihren Bann?’ Theorie, zo wordt de lezer verondersteld zich nog ergens vaag te herinneren, is een inmiddels gedateerd fenomeen dat nauwelijks drie decennia heeft geduurd. Wanneer de nieuwsgierige of geïrriteerde potentiële lezer het boek vervolgens opent, merkt hij dat de inleiding ervan ook nog eens onomwonden de vraag stelt: ‘Was war Theorie?’ Wat was theorie? Stelliger kan men de theorie niet dood verklaren.

Wie het boek echter daadwerkelijk begint te lezen, wordt ontgoocheld, of kan dan toch nog opgelucht ademhalen, naargelang. Veel theorie van de theorie heeft de historicus Philipp Felsch immers niet te bieden. Al gauw maakt hij duidelijk dat het idee voor zijn boek zijn oorsprong vond in veertig kartonnen dozen die het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (Karlsruhe) in 2008 had aangekocht: het archief van Peter Gente, de oprichter en uitgever van Merve Verlag, die met de opbrengst van de verkoop zijn oude dag wou slijten in Thailand.

Het minste wat men kan zeggen is dat de verpakking van dit verhaal iets anders, ambitieuzers, liet vermoeden. Nu hoort het tot het vakmanschap van uitgeverijen om erop toe te zien dat men zijn waren ook verkocht krijgt. Om een of andere reden moet de marketingafdeling van de uitgeverij gedacht hebben dat theoriebashing betere verkoopcijfers belooft dan de aangekondigde partiële kroniek van een kleine Duitse uitgeverij die niet eens teloor wil gaan. De irritatie die deze werkwijze bij de criticus van dienst zou kunnen wekken, wordt in dit geval door een biografisch toeval gemilderd. Als Belgische filosoof die sinds tien jaar in Berlijn woont en bij elk bezoek aan Berlijnse boekhandels onvermijdelijk met de boeken van Merve Verlag geconfronteerd wordt, had ik altijd al iets meer willen weten over deze uitgeverij waarvan mij na al die jaren onmogelijk onbekend kon gebleven zijn dat ze onder Duitse collega’s een cultstatus geniet. Nogal wat Franse auteurs danken hun introductie in het Duitse taalgebied goeddeels aan al dan niet legale vertalingen bij Merve Verlag: Michel Foucault, Jean Baudrillard, Roland Barthes, Louis Althusser, Michel De Certeau, Jacques Derrida, Paul Virilio, Gilles Deleuze, Felix Guattari en anderen. Wie zich voor de receptie van de Franse filosofie in Duitsland, en bij uitbreiding in het Europese Duitse taalgebied in de voorbije vijfenveertig jaar interesseert, kan niet om de rol en bijdrage van Merve Verlag heen.

De datering van de ‘lange zomer van de theorie’ valt samen met de periode waarin West-Berlijn door de Muur een territoriale enclave was geworden

Der lange Sommer der Theorie is in de allereerste plaats een portret van Hans-Peter Gente (1936-2014), zijn vrouw Merve Lowien (1937) – naar wie de uitgeverij werd genoemd – en zijn latere levensgezellin Heidi Paris (1950-2002), die vanaf het midden van de jaren 1970 in belangrijke mate samen met Gente gestalte zou geven aan de ontwikkeling ervan. Een stuk van het leven van dit trio situeerde zich in het naoorlogse West-Berlijn, dat door de bouw van de Muur in augustus 1961 tot en met de val ervan in november 1989 binnen het territorium van de Duitse Democratische Republiek een kapitalistische enclave werd die tegelijk het speelterrein was van radicale, alternatieve scènes. De datering van de ‘lange zomer van de theorie’ als een periode die zich van 1960 tot 1990 zou hebben uitgestrekt, valt samen met de periode waarin West-Berlijn door de Muur een territoriale enclave was geworden. Der lange Sommer der Theorie kan daarom ook als een proeve van eigenzinnige stadsbiografie worden gelezen: Berlijn, niet (alleen) als Europese hoofdstad van het nachtleven, of als toevluchtsoord van West-Duitse legerdienstweigeraars en andere radicalen, maar ook als metropool van het lezen (van moeilijke theorieboeken). Ongetwijfeld evoceert de foto van Kertész beter de genoemde ‘zomer’ dan de beide grauwe foto’s van de kapotgeschoten, ommuurde stad die naar de binnenflappen werden verwezen. Anders echter dan de omslagfoto van het boek suggereert, is niet New York, maar Berlijn de stad waar Felsch’ boek het studieuze lezen van theorie situeert.

Felsch plaatst het ontstaan van Merve Verlag tegen de achtergrond van het intellectuele leven in West-Duitsland. Indringend beschrijft hij de bijzondere status van Theodor W. Adorno, die na zijn terugkeer uit de Verenigde Staten, waarheen hij in 1938 was gevlucht, in de jaren 1960 tot de meest toonaangevende ‘public intellectual’ van de jonge Bondsrepubliek was uitgegroeid. Peter Gente wou, nadat hij in 1957 Adorno’s Minima Moralia. Reflexionen aus dem beschädigten Leben (1951) voor zich had ontdekt, alles van Adorno lezen. Zo werd hij een verzamelaar van theoretische opstellen van Adorno en aanverwante auteurs die vaak moeilijk te vinden waren. Deze verzameling van teksten werd, zo schrijft Felsch, Gentes ‘startkapitaal’ als uitgever: ‘Uit het theoriearchief, dat met de jaren in de breedte groeide, zijn later de eerste Merve-titels ontstaan.’ Tegelijk zou het grondige archiefwerk in de tweede helft van de jaren 1960 uitdraaien op een breuk met de ‘kritische theorie’ waarvan Adorno de voornaamste vertegenwoordiger was. Uit oude nummers van het Zeitschrift für Sozialforschung bleek immers duidelijk ‘hoe onverbloemd marxistisch de kritische theorie in de vooroorlogse tijd geweest was’, hetgeen Gente tot de conclusie bracht dat zijn voortaan voormalige lievelingsauteur Adorno de marxistische wending in het werk van Walter Benjamin had proberen te minimaliseren. Adorno werd ervan beschuldigd Benjamin, die als joodse intellectueel op de vlucht voor de nazi’s in september 1940 in het Spaanse Portbou zelfmoord pleegde, ten tweeden male tot slachtoffer te maken. De ‘neuen Linken’ zouden zich met veel kabaal van Adorno afkeren.

Der lange Sommer der Theorie bestaat uit vier delen die elk een jaartal uit de periode 1960-1990 als titel dragen. Het eerste deel, ‘1965. Die Stunde der Theorie’, beschrijft hoe Gente in dat jaar assistent van Jacob Taubes werd, die zopas hoogleraar filosofie en judaïstiek aan de Freie Universität Berlin geworden was. Gentes eerste taak bestond erin de zware kisten met diens boeken, die uit New York waren aangekomen, uit te pakken. Door die opdracht werd Gente geconfronteerd met een zeer eigenzinnige literatuurcollectie die sterk afweek van de hem vertrouwde canon. De erudiete Taubes, die heel weinig had gepubliceerd, stond erom bekend als geen ander zijn studenten tot het lezen van vreemde, subversieve teksten aan te zetten. Met Taubes trof Gente een andere eminente lezer. Vage promotieplannen verschoven naar de achtergrond. Felsch acht het goed mogelijk dat de idee van een uitgeverij voor theorie indirect voortvloeide uit het feit dat Taubes, samen met Jürgen Habermas, Hans Blumenberg en Dieter Henrich, in 1965 door Siegfried Unseld van Suhrkamp Verlag was uitgenodigd om een pocketreeks te concipiëren die Theorie zou heten, de voorloopster van suhrkamp taschenbuch wissenschaft (stw). De Suhrkamp-reeks Theorie, waarvan de eerste titels op de Frankfurter Buchmesse van 1966 gepresenteerd werden, bestempelt Felsch als ‘de geboorte van een genre’. Over de naam van de reeks hadden de vier coryfeeën lang gedebatteerd. ‘Theorie’ is geen filosofie. Volgens Taubes zou de reeks dan ook geen plaats mogen bieden aan ‘professorenfilosofie van filosofieprofessoren’. In dat opzicht zat Taubes op dezelfde lijn als Adorno, die eveneens wenste dat komaf gemaakt zou worden met het academisme van de filosofie. De (kritische) theorie zag zichzelf als tegendiscours: ‘tegen de zijnsvraag, tegen het curriculum en tegen het systematische filosoferen, dat Adorno reeds in 1958 met de vorm van het essay pareerde’.

De (kritische) theorie zag zichzelf als tegendiscours: ‘tegen de zijnsvraag, tegen het curriculum en tegen het systematische filosoferen’

Het tweede deel, ‘1970. Ewige Gespräche’, beschrijft hoe Merve Verlag in 1970 als een van talrijke linkse publicistische initiatieven in West-Berlijn door een collectief rond Peter Gente en Merve Lowien werd opgericht. Alles deed men zelf, over elke beslissing werd eindeloos gedebatteerd en van alle discussies werden uiterst gedetailleerde verslagen opgemaakt, zoals Lowien het enkele jaren later in haar boek Weibliche Produktivkraft. Gibt es eine andere Ökonomie? Erfahrungen in einem linken Projekt (1977), een uitzonderlijke zelfkritische publicatie van Merve Verlag, zou berichten. Met de reeks internationale marxistische diskussion wou de uitgeverij klassieke en minder bekende marxistische teksten publiceren. In de roofdruktraditie van de linkse en anarchistische West-Duitse studentenbewegingen bekommerde ze zich daarbij weinig om het verwerven van copyright. Zo werd met de publicatie van Freud und Lacan (1970) het denken van Louis Althusser in de Duitse marxistische discussies geïntroduceerd, zonder aan de auteur de toelating te vragen voor de publicatie van de vertaling, hetgeen hem, zoals blijkt uit een brief die Felsch in het Merve-archief vond, bijzonder ontstemde.

Voor Althusser was theorie zelf een vorm van praxis, zoals het dat ook was voor zijn leerling Michel Foucault. Deze linkse legitimatie van hun obsessieve bezigheid met theorie beviel Peter Gente en zijn nieuwe levensgezellin Heidi Paris bijzonder. Foucault werd een van de vele Franse auteurs die Merve tijdens een heel bewogen periode in de Duitse Bondsrepubliek zou introduceren. Het derde deel van Der lange Sommer der Theorie, getiteld ‘1977. Französisch im Deutschen Herbst’, stelt van meet af aan onomwonden: ‘Na 1977 was “theorie” niet meer hetzelfde als daarvoor.’ Aangezien de lange zomer van de theorie van 1960 tot 1990 zou hebben geduurd, komt deze vooruitgeschoven breuk mogelijks onverwacht. Reeds in zijn eerste zin echter kondigt het boek bijzonder omineus en duister de nakende herfst aan. De eerste twee woorden zijn een beruchte eigennaam: Andreas Baader. De leider van de Rote Armee Fraktion, zo luidt het daar, zou tijdens zijn eerste gevangenschap in 1968 veel theorie hebben gelezen. Zoals bekend bleef het daar niet bij. De zogenaamde ‘Duitse herfst’ – naar de titel van de film Deutschland im Herbst (1978) – verwijst naar een cascade van dramatische gebeurtenissen die zich in september-oktober 1977 voltrok: de ontvoering van het Lufthansavliegtuig Landshut door vier Palestijnse terroristen en hun eis tot vrijlating van elf RAF-gevangenen op 13 oktober 1977, de bestorming van het vliegtuig door de GSG 9 op de luchthaven van Mogadishu en de dood van drie kapers in de nacht van 17 op 18 oktober 1977, de collectieve zelfmoord van de RAF-gevangenen Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe in de gevangenis Stammheim in diezelfde nacht, gevolgd door de moord op de ontvoerde Hanns Martin Schleyer, voorzitter van de Duitse werkgeversorganisatie, als reactie van de RAF, eveneens diezelfde nacht.

De fascinatie bij sommige linkse intellectuelen voor de Baader-Meinhofgroep was zo groot dat het tot heftige discussies onder oude vrienden kwam, niet alleen in Duitsland, maar ook in Frankrijk. Terwijl Sartre onder grote mediabelangstelling Andreas Baader was gaan opzoeken in de gevangenis, en Deleuze pleidooien schreef voor gewelddadig verzet tegen de staat, distantieerde Foucault zich uitdrukkelijk van de wijze waarop zijn collega’s de Bondsrepubliek demoniseerden, zoals men in Sécurité, territoire, population, de neerslag van zijn colleges uit 1977-1978 aan het Collège de France kan nalezen. In 1978-1979 zou hij zijn colleges, die in 2004 postuum onder de titel Naissance de la biopolitique werden gepubliceerd, grotendeels wijden aan de neoliberale ratio van de West-Duitse politiek na de Tweede Wereldoorlog, waarmee hij eens te meer de stereotiepe kritiek van de ‘fascistische staat’ probeerde te ontkrachten. In die periode zocht Gente Foucault geregeld op in Parijs en kwam Foucault ook een aantal keren op bezoek in Berlijn. De ‘Duitse herfst’ en de scherpe manier waarop Foucault de acties van de Baader-Meinhofgroep analyseerde én veroordeelde, hadden ongetwijfeld ook hun impact op de programmapolitiek van Merve Verlag, dat liefst zo ver mogelijk buiten terroristisch vaarwater bleef. Zo zou men de esthetische wending van Merve Verlag in de jaren 1980, zoals beschreven in het vierde en laatste deel, ‘1984. Das Ende der Geschichte’, kunnen duiden. In die zin was ‘theorie’ na 1977 inderdaad niet meer hetzelfde als voorheen.

Theoretisch gezien zou de theorie aan het eind van dit boek dood moeten zijn. Het obductieverslag van de bijzonder korte epiloog is echter twijfelachtig. We lezen er dat de jaren 1990 het decennium van de cultural studies waren. Felsch had daaruit kunnen, ja zelfs moeten concluderen dat de jaren 1990 ook weer hoogdagen van de transdisciplinaire theorie waren, maar doet het daarentegen uitschijnen als zouden cultural studies niets met theorie te maken hebben, wat vanzelfsprekend niet het geval is. De transdisciplinaire humanities die zich in de loop van de jaren 1990 als cultural studies geïnstitutionaliseerd hebben, zijn niet denkbaar zonder de introductie van de Franse poststructuralistische, postmoderne en deconstructionistische theorie in het Angelsaksische taalgebied. Met de cultural studies is theorie een globaal fenomeen geworden.

Met de cultural studies is theorie een globaal fenomeen geworden

Het boek eindigt met de dood van Peter Gente in Chiang Mai in 2014 en de rouwplechtigheid met de bijzetting van de urne op een begraafplaats in Berlijn-Schöneberg. Met het overlijden van deze bijzonder verdienstelijke uitgever van theorie is de theorie zelf echter allesbehalve gestorven. Enige tijd geleden zat ik ’s avonds in een Brusselse taxi die zich vastreed in een kleine opstopping nabij BOZAR waar tientallen mensen voor de ingang op de stoep en op de straat stonden. Terwijl we voorzichtig door die mensenmenigte reden en ik mij afvroeg welke ‘celeb’ die avond dan wel een optreden had, schoot het mij ineens te binnen dat het mij enkele weken tevoren niet meer gelukt was tickets te krijgen voor … een lezing van Slavoj Žižek. Toen enkele weken later aangekondigd werd dat Antonio Negri in Berlijn een lezing zou geven in de beroemde Volksbühne, was ik er ook al gauw aan voor de moeite. Kort na het begin van de online ticketverkoop waren er alleen nog ‘Restkarten nach Verfügbarkeit an der Abendkasse’. Met de dood van de theorie lijkt het dus al bij al nog goed mee te vallen. Laat ons dan nog even genieten van deze mooie nazomer.

Philipp Felsch, Der lange Sommer der Theorie. Geschichte einer Revolte 1960-1990. (München: C.H. Beck, 2015).

Dieter Besage is als filosoof verbonden aan het RITCS – Erasmushogeschool Brussel.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen