Deel dit artikel

de roman geniet tegenwoordig een enorme populariteit en prestige. romans bevolken de bestsellerlijsten en de meeste laureaten van literaire prijzen zijn romanschrijvers. die status heeft de roman niet altijd gehad: eeuwenlang was hij het bastaardbroertje van het epos, de tragedie en de poëzie. pas in de negentiende eeuw verwierf hij een hoge plaats in de culturele hiërarchie. toch gaat het succes van de roman steevast gepaard met kritische geluiden.

De roman: een veelkoppig monster

Dirk de Geest en Rita Ghesquière

Dat de roman vandaag het populairste literaire genre is, staat buiten kijf. Niet alleen in de ‘betere’ boekhandel vindt men een breed gamma uit het nieuwste aanbod, ook in supermarkten en kiosken kan men zorgvuldig geselecteerde romans kopen. Daarbovenop komt het gigantische aantal dat via openbare bibliotheken wordt verspreid. Romans bekleden vrijwel alle plaatsen op de bestsellerlijsten voor fictie. Zelden haalt een dichtbundel, een essay of een theatertekst in de verkoopstatistieken een eerbaar resultaat. Voor tal van mensen is het lezen van romans de navelstreng die hen verbindt met cultuur, voor anderen vormt het dé uitgelezen vakantieactiviteit. In de boekenbijlagen van kranten en tijdschriften nemen besprekingen van romans en interviews met romanschrijvers het leeuwendeel van de beschikbare ruimte in. Kortom: wie niet zit te wachten op de nieuwste Orhan Pamuk, Arnon Grunberg, Dan Brown of op het slotstuk van Harry Potter is meer dan alleen een cultuurbarbaar. Hij leeft op een andere planeet.

Die enorme populariteit gaat gepaard met een aanzienlijk prestige van het genre. Was de roman een paar eeuwen geleden nog het armtierige bastaardbroertje van het epos, de poëzie en de tragedie, dan is het breedopgezette verhaal met zijn vele personages en complexe intrige gaandeweg uitgegroeid tot een ware succesformule. Wie er de erelijsten van de belangrijkste literaire prijzen – van de Gouden Uil tot de Nobelprijs – op naslaat, stelt vast dat romanschrijvers de meerderheid van de laureaten uitmaken. Dichters staan in de schaduw van hun prozaschrijvende collega’s. Poëzie blijft nog steeds een prestigieus genre, bekleed met een groot symbolisch kapitaal, maar de roman moet niet langer onderdoen. Die klassieke status gaat gepaard met inspanningen van een hele reeks bemiddelaars: literaire jury’s, maar ook mensen uit het onderwijs, bibliotheken, vormingsinstellingen, subsidiegevers en ook de vele literaire clubs en weblogs waar intens over literatuur van gedachten wordt gewisseld.

Het voortleven van romans blijft niet langer beperkt tot de gedrukte tekst, maar neemt ook andere vormen aan. Zo is de debuutroman van Gerard Reve, De avonden, niet alleen een literair meesterwerk, een klassieke roman die telkens weer wordt heruitgegeven, het is ook een boek voor de leeslijsten op school (met aparte schooledities), een bekroonde strip van Dick Matena, een bibliofiele uitgave van het oorspronkelijke handschrift, een film en een antiquarisch verzamelobject. Dit geldt ook voor de populaire detectives van Pieter Aspe. Literatuur is veel meer dan louter een immateriële ‘boodschap’, een immanente ‘betekenis’ die van generatie op generatie identiek wordt overgeleverd. Ze is ook een product dat wordt vervaardigd, verspreid en geconsumeerd in uiteenlopende gedaanten. Sterker nog, onze kennis van Odysseus, Don Quichote, Dante en de Russische literatuur is doorgaans niet gebaseerd op een grondige lectuur van de originele tekst, maar op een indirecte kennismaking via vertalingen, bewerkingen (al dan niet voor de jeugd), verfilmingen, essayistische beschouwingen of terloopse gesprekken.

Gezien de massale productie van nieuwe titels is het van belang om te leren selecteren

Het blijven koesteren van al die culturele meesterwerken impliceert echter ook het omgekeerde principe. Gezien de massale productie van nieuwe titels is het van wezenlijk belang om te leren selecteren, om te leren vergeten. Daartoe worden voortdurend hiërarchieën aangebracht tussen wat werkelijk onmisbaar is en wat er eigenlijk minder toe doet. Dit selectieproces berust op een intrigerende combinatie van literaire waardeoordelen en zogenaamde ‘buitenliteraire’ culturele, historische en ideologische normen. Tegenwoordig speelt de boekindustrie expliciet in op die spanning tussen ‘in’ en ‘out’. Heel wat romans worden nadrukkelijk aangeprezen als kortstondige hypes. Het boek in kwestie duikt enkele weken of maanden overal op als gespreksonderwerp om daarna vrijwel geluidloos uit de actualiteit, en vaak uit het culturele geheugen, te verdwijnen. Leren vergeten is zo de keerzijde van de literaire waardering, net zoals ook het (later) herontdekken van een onterecht verwaarloosde of verdrongen tekst wezenlijk bijdraagt tot de dynamiek van de literatuur.

In dit opzicht is het geen toeval dat het succes van de roman steevast gepaard gaat met kritischer geluiden. Zo richten vele intellectuelen resoluut hun pijlen op de populaire literatuur, op de Harry Potters en Pieter Aspes van deze tijd. Die drastische tegenstelling tussen enerzijds populaire romans en bestsellers (volksromans, consumptieliteratuur of lectuur) en anderzijds waardevolle literatuur (vaak met een hoofdletter) is onderhand wel bijgesteld. Toch zorgt de normatieve bijklank van concepten als ‘literatuur’ en ‘roman’ in de praktijk van de literaire kritiek en de literatuurstudie nog steeds voor de nodige commotie. De ene roman wordt duidelijk ervaren als ‘beter’ dan de andere, ook al is het vaak moeilijk om dat verschil in waardering overtuigend – laat staan ‘objectief’ – te onderbouwen. Daarbij komt dat dergelijke waardeoordelen ingrijpend kunnen veranderen in de loop der tijd. Hoe dan ook, vele professionele lezers/critici blijven moeite hebben met vlot leesbare bestsellers zoals De schaduw van de wind van Carlos Ruiz Zafón, net omdat ze van literatuur toch iets meer verwachten.

Bij nader toezien blijft die kritisch-argwanende houding niet beperkt tot de zogenaamde populaire ‘lagere’ verhalen. Ook binnen de eigenlijke literatuur klinken er geregeld stemmen door die de dood van de roman – of ruimer, de dood van de literatuur – proclameren. Die crisis wordt vaak in verband gebracht met het einde van het humane denken en de bloei van het postmodernisme. In feite is dit debat over de zin van de roman doorheen de twintigste eeuw continu hernomen. Die kritische zelfbevraging is overigens een zoveelste symptoom van de volwassenheid van de roman. De vraag naar de legitimering en de zelfprofilering van een genre vormt immers een belangrijke indicatie voor de dynamiek ervan. Sterker nog, heel wat literatuurhistorici hebben geargumenteerd dat die paradox tussen invloed en populariteit enerzijds en (zelf)kritiek en crisis anderzijds al veel vroeger is terug te vinden. Zo wordt de legendarische Don Quichote van Cervantes tegelijk beschouwd als de eerste moderne roman in de westerse geschiedenis én als de eerste antiroman.

In die zin is het misleidend om een rechtstreekse lijn te zien van de Griekse romans (waarvan slechts enkele teksten zijn bewaard) over de middeleeuwse roman (die vrijwel steeds in versvorm werd geschreven) tot het volksboek in de renaissance en de briefroman in de achttiende eeuw. Hoewel al die tekstsoorten in zeker opzicht – en vooral vanuit een achterafperspectief – als ‘voorlopers’ van de roman kunnen gelden, gaat het toch niet om uit elkaar voortvloeiende tradities. Wat ze vooral verbindt, is hun marginale statuut: de term ‘roman’ verwijst in het middeleeuwse Frankrijk niet toevallig naar een verhaal in de volkstaal (het ‘Romansz’), dat inferieur wordt geacht ten opzichte van de gezaghebbende, in het Latijn geschreven literatuur. Anderzijds konden die teksten toch bogen op een aanzienlijke populariteit. Dat hing allicht samen met de dominante thema’s van liefde, avontuur en reizen en de sterk episodische opbouw van het verhaal met tal van verwikkelingen en nevenpersonages. Het zijn dezelfde ingrediënten die tot vandaag de populaire cultuur, van bestsellers en romances tot televisiesoaps, aantrekkelijk maken. De kritiek op een al te zeer op populariteit en toegankelijkheid gerichte productie wordt overigens al vroeg verbonden met een ‘vrouwelijk’ lezerspubliek. Literatuur wordt in die optiek beschouwd als een niet-ongevaarlijk middel tot escapisme, leesvoer dat bij lezers vooral afleiding, verbeelding en inleving opwekt en hen wegvoert van de dagelijkse realiteit. Nog ver in de negentiende eeuw wordt bij personages als Emma Bovary van Gustave Flaubert en Eline Vere van Louis Couperus voor die risico’s van het zich afzonderen met romans gewaarschuwd.

In de loop van de negentiende eeuw bereikt de roman een absoluut hoogtepunt en verwerft het genre (definitief?) zijn vooraanstaande plaats in de culturele hiërarchie. Dat succes hangt samen met zowel contextuele als tekstuele factoren. Institutioneel is er sprake van een toenemende geletterdheid, waardoor het potentiële lezerspubliek exponentieel toeneemt. Tegelijk worden de druktechnieken en de mogelijkheden om boeken op grote schaal te verspreiden sterk geprofessionaliseerd. Een typische uiting van die evolutie vormen de vele volksedities die op gigantische oplagen worden verspreid. De roman slaagt er tevens in om een interessant bondgenootschap te sluiten met de kranten, die op hun beurt via het opnemen van feuilletons hun verkoopcijfers verhogen. Het schrijven van literatuur wordt een beroep. Het auteursrecht en het copyright worden een feit en populaire auteurs dwingen van hun uitgevers hoge honoraria af. De stem van de auteur wordt maatschappelijk in brede kring gehoord en zijn werk krijgt aandacht in literaire tijdschriften.

De roman groeit uit tot de belichaming van de moderne mens

Nog belangrijker dan die gewijzigde externe omstandigheden is de interne evolutie die het genre doormaakt. Zo groeit de roman vanaf ongeveer 1850 uit tot de belichaming bij uitstek van de moderne mens en zijn situatie in de wereld. Enerzijds wordt in vaak bijzonder uitvoerige verhalen een breed panorama opgehangen van de maatschappij: de ingrijpende technologische veranderingen, het ontstaan van de metropool en de massa, de sociale bewegingen, de spanningen tussen de burgerij en het proletariaat of de geschiedenis van een volk of een geslacht. Vooral de grote realistische auteurs zoals Honoré de Balzac, Charles Dickens, Emile Zola of Fjodor Dostojevski hebben dat beeld van de roman als een waarheidsgetrouwe spiegel van de samenleving tot ongekende hoogten gevoerd. In de praktijk neemt dat project nogal diverse gedaanten aan, van een realistisch portret over een meer kritische analyse met wetenschappelijke allures tot pittoreske idealiserende heimatliteratuur.

Andere schrijvers richten hun focus op de levensgeschiedenis van een enkel individu en zijn directe omgeving. De roman concentreert zich dan hoofdzakelijk op een hoofdpersonage met wie de lezer geacht wordt zich te identificeren (althans voor zover de alwetende verteller daarop aanstuurt). Die hoofdpersoon zoekt naar een eigen ‘plaats’: een innerlijk evenwicht, de realisatie van de burgerlijke normen, maatschappelijke erkenning. Tegelijk fungeert het personage vooral als een enkeling, (iemand) die afwijkt ten opzichte van de gangbare sociale norm. Hij verschijnt afwisselend als held, bohémien, kunstenaar, idealist, of als antiheld, rebel, schelm of marginaal. Op die manier wordt de moderne roman dé plaats waar de heersende ideologie wordt geëtaleerd maar tegelijk ook bekritiseerd. Het model van de bildungsroman wordt daarbij steeds belangrijker. In dit type literatuur – met Johann Wolfgang Goethes Wilhelm Meister als prototype – staan de lotgevallen van een individu centraal, zijn psychologisch en maatschappelijk groei- en leerproces, zijn conflicten met anderen en met zichzelf. Vaak wordt dat verhaal retrospectief verteld, vanuit de uiteindelijk verworven status, waardoor het mogelijk is om de vroegere handelwijze kritisch te evalueren. In de plaats van avontuur en pure romantiek komen rationaliteit, psychologische uitdieping en reflectie.

Vooral in de twintigste eeuw maakt dat geloof in het rationele zelfinzicht en de maatschappelijke utopie plaats voor een meer pessimistische en kritische ingesteldheid. Het individu wordt zich ten volle bewust van zijn eigen gespletenheid, van het feit dat hij mee gedetermineerd wordt door zijn voorgeschiedenis en zijn onbewuste driften. Tegelijk wordt de utopie van een harmonieuze wereld fundamenteel ontmaskerd als een ideologische constructie en een naïeve illusie. De situatie van de mens in de wereld wordt daardoor almaar ondoorzichtiger, dubbelzinniger en chaotischer. Het modernisme en later, nog radicaler, het postmodernisme geven intens uitdrukking aan die ondergang van de Grote Zingevende Verhalen, die berusten op het geloof in een autonoom zelfbewustzijn, de historische vooruitgang, de zekerheden van ideologie, godsdienst en wetenschap. De personages zwerven voortaan troosteloos en cynisch rond in een absurde wereld, genadeloos overgeleverd aan hun soortgenoten en de spoken van hun eigen trauma’s. Zelfs de verteller staat niet langer garant voor een definitieve, zingevende betekenis. Integendeel, het principe van de onbetrouwbare verteller – die de controle over zijn eigen verhaal verliest, die liegt en manipuleert, die wezenlijke elementen vergeet en er niet meer in slaagt een goed verhaal te vertellen – wordt schering en inslag. De lezer wordt daardoor ontwricht in zijn vertrouwen, moet zelf op zoek naar de waarheid en komt veelal tot de vaststelling dat die zoektocht vruchteloos moet blijven. Ook in de verhaalopbouw wordt die onzekerheid gecultiveerd door een sterke fragmentering, met uiteenlopende stemmen die door elkaar aan het woord komen, onverklaarbare sprongen in tijd en ruimte, een verteller die zijn eigen rol onderuit haalt en tal van andere vervreemdende (maar al snel herkenbare) strategieën. De roman wordt een onoplosbaar labyrint. In de literatuurbeschouwing komen begrippen als ironie, het sublieme en het unheimliche, het onbewuste en het traumatische dan ook vaak voor. Soms wordt zelfs ronduit geponeerd dat de roman als historisch genre zijn eindpunt heeft bereikt. Het vroegere verhaal is immers verworden tot een antiverhaal of zelfs een non-verhaal.

Die hybride veelzijdigheid van de roman vormt ook het uitgangspunt van de monumentale tweedelige studie over The Novel, die afgelopen jaar verscheen onder redactie van Franco Moretti. De naam van de samensteller (een specialist op het terrein van het historische romanonderzoek), de faam van de uitgever (Princeton University Press) en de omvang van nagenoeg tweeduizend bladzijden vormen alle indicaties van het prestige dat deze uitgave wil uitdragen. (Daarbij moet men nog bedenken dat het hier in feite gaat om een selectie van wat eerder in het Italiaans als een vijfdelige studie verscheen.) Het grote aantal specialisten dat zijn medewerking verleende, staat inderdaad garant voor precisie en deskundige informatie, een voortreffelijke synthese en soms zelfs ronduit vernieuwende inzichten.

Het eerste deel van de studie, History, Geography and Culture, biedt een blik van ‘buitenaf’ op het genre. Het geeft een uitvoerige analyse van de cultuurhistorische context waarbinnen de roman is ontstaan, zijn plaats heeft verworven en (althans volgens sommigen) terug dreigt te verdwijnen. Een aantal beschouwingen biedt een klassieke historische terugblik op het genre in een bepaalde periode of een bepaalde ruimte: de roman in Frankrijk of de zestiende-eeuwse roman. Sommige beschouwingen focussen daarentegen – en dat is relatief vernieuwend – sterker op feitenmateriaal: aantallen titels in bepaalde periodes, oplagecijfers, de precieze manier waarop literatuur in de maatschappij een vooraanstaande plaats wist te verwerven. Hier krijgt vooral de ‘cartografie’ van de roman een centrale rol. Het perspectief dat daarbij ingenomen wordt, is bovendien nadrukkelijk mondiaal, met grondige artikelen over de Aziatische en de Afrikaanse literaturen (ook al blijft het Europese en Angelsaksische erfgoed nog steeds dominant). Het tweede deel, Forms and Themes, gaat in op de zogenaamde ‘binnenkant’ van het genre, de tekst als een neerslag van vorm en betekenis. Hier komen inzichten aan bod over specifieke thema’s, subgenres en structuurprincipes van de roman. Dat varieert van beschouwingen over fictionaliteit, conventionele topoi en het thema van de zee of het fantastische, tot de rol van nevenpersonages of beschrijvingen in de roman. Ten slotte worden in beide boekdelen ook kortere essays opgenomen over een aantal klassieke romans uit de wereldliteratuur, met zelfs een (nogal zwakke) bespreking van Multatuli’s Max Havelaar. Kortom: de hier getoonde verscheidenheid en deskundigheid leveren een rijk en uniek beeld op van de romangeschiedenis.

Worden veel boeken niet geschreven in functie van wereldwijde vertalingen en mogelijke verfilmingen?

En toch, bij nader toezien valt op hoe Moretti’s standaardwerk vooral gedacht is vanuit het verleden. De studie mag dan wel uitvoerig inzoomen op de recente romanproductie, er wordt zorgvuldig gekozen voor gecanoniseerde teksten en grote verhalen. Romanexperimenten komen alleen aan bod voor zover ze al een ‘klassieke’ status hebben verworven. Het tweeluik eindigt wel met een essay over de toekomst van de roman in dit tijdperk van internet en hypertekstualiteit, maar dit perspectief blijft een vrij zijdelingse coda. Zo ontbreken bijvoorbeeld systematische beschouwingen over de populaire literatuur, ook al wordt meermaals onderstreept dat de roman eeuwenlang een genre is geweest dat werd geassocieerd met een weinig kieskeurig lezerspubliek en een bedenkelijk literair gehalte. Kan men vandaag echter nog een geschiedenis van ‘de’ roman schrijven zonder aandacht te schenken aan de lange traditie van erotische literatuur, aan de romance, de detective en de thriller (die zichzelf steeds nadrukkelijker profileert als ‘literaire thriller’), de jeugdliteratuur, de succesvolle fantasy en de science fiction. Daarbij komt nog de steeds grotere impact van strips en graphic novels, van de televisie en de film: hebben de soaps en de docufictiereeksen niet grotendeels de plaats ingenomen van de vroegere feuilletonliteratuur van Dickens of Couperus? Worden vele boeken vandaag niet geschreven in functie van wereldwijde vertalingen en mogelijke verfilmingen? In hoeverre beïnvloeden die factoren van popularisering, mediatisering en globalisering niet de productie, de verspreiding en de kritische receptie van romans? Ook de nochtans cruciale vormgeving van de roman (de uitgave, de typografie, de illustraties) blijft schromelijk onderbelicht, terwijl die ook in het verleden van groot belang is geweest voor de verspreiding en de herkenbaarheid van het genre. Anders gesteld, deze studie is vrijwel alles vergeten wat de bloeiende instituten voor culturele studies en mediastudies hebben gerealiseerd. Documentair valt deze lacune alleszins te betreuren, wetenschappelijk echter evenzeer. Wie de dynamiek van de roman, zowel de crisis als de vernieuwing, adequaat in kaart wil brengen en tracht te verklaren, kan dat niet zonder ook die ‘andere’ verschijningsvormen van het genre mee in zijn analyse te betrekken. In die zin is dit prestigieuze boek over The Novel weliswaar bijzonder leerrijk, maar al bij al nogal voorspelbaar en klassiek, veel minder novel dan men had durven verhopen.

Franco Moretti ed., The Novel. Volume 1: History, Geography, and Culture. Volume 2: Forms and Themes (Princeton/Oxford: Princeton University Press 2006).

Dirk de Geest en Rita Ghesquière zijn als literatuurwetenschappers verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen