Deel dit artikel

dat west-europa sinds de industrialisatie al grootschalige migraties kende, wordt vaak over het hoofd gezien. bovendien worden die migratiegolven geïdealiseerd als zouden de immigranten – veelal met een christelijke achtergrond – zich toen vlotter hebben aangepast dan de islamitische migranten nu. Paths of Integration doorbreekt die idealisering en legt de nadruk op contextvariabelen die migratie en integratie doen variëren naargelang van tijd en plaats.

Het (on)zichtbare migratieverleden

Leen Beyers

Er is iets aan de hand met de herinnering aan migratie in West-Europa. Hoewel de kennis over vroegere migratiegolven bijzonder schaars is, wordt dit verleden volop geïdealiseerd. Dit gebeurt eerst en vooral door de actuele migratiestromen als een totaal nieuw fenomeen voor te stellen. Dat West-Europese samenlevingen sinds het begin van de industrialisatie al grootschalige migraties kenden, wordt gemakkelijk vergeten. Als die vroegere migratiegolven toch ter sprake komen, worden ze geïdealiseerd. Dan luidt het dat de immigranten vroeger zich beter integreerden dan de immigranten vandaag. ‘Vroeger’ betekent: vóór de grootschalige immigratie van moslims vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. Daar wordt momenteel de grens getrokken. Het lijkt alsof de vroegere immigranten, die overwegend (maar lang niet altijd) christelijk waren, dankzij hun christelijke achtergrond probleemloos een deel werden van West-Europese samenlevingen. Vooral tegenstanders van de actuele immigratie gaan het verleden op die manier idealiseren. Ten onrechte verspreiden ze de idee dat het ‘eigen volk’ geen of een probleemloos migratieverleden heeft. Ook wetenschappers of media die het ‘migratieprobleem’ in kaart brengen, dragen bij tot dit beeld omdat ze doorgaans weinig weten over vroegere migraties.

Historisch onderzoek over migratie staat in West-Europa, in vergelijking met de Verenigde Staten, nog in de kinderschoenen. Tot nu namen Europese historici vooral migratiestromen en migratiebeleid onder de loep, maar recent is de aandacht verschoven naar de integratie van vroegere immigranten. De bundel Paths of integration is daarvan een mooi voorbeeld. Hij werd samengesteld door drie gevestigde migratiehistorici: Leo Lucassen (Leiden Universiteit en Universiteit van Amsterdam), Jochen Oltmer (Institute for Migration and Intercultural Studies Osnabrück) en David Feldman (Birkbeck College, University of London). Paths of integration en andere nieuwe, historische migratiestudies doorbreken de idealisering van het verleden op drie manieren.

Ten eerste vergelijken historici echt. Dat wil zeggen dat zij historische bronnen natrekken vooraleer ze uitspraken doen over de verschillen tussen actuele en oude migratiegolven. Leo Lucassen schreef voor Paths of Integration een artikel over de trajecten van Polen (sinds de jaren 1850) en van Turken (sinds de jaren 1960) in het Duitse Ruhrgebied. Voor beide groepen brengt hij het migratieproces, de huisvesting, de evolutie van arbeid en opleiding, gemengd huwen, het etnische verenigingsleven en transnationalisme en de processen van stereotypering in kaart. Marie-Claude Blanc-Chaléard vergelijkt dan weer Italianen in Frankrijk rond 1900 en Algerijnen in Frankrijk na 1950. De overeenkomsten zijn telkens verrassend. Turken waren net als Polen laaggeschoold en werkten in het laagste segment van de Duitse arbeidsmarkt. Beide groepen ontwikkelden een uitgebreid etnisch verenigingsleven. Zowel Polen als Turken ondervonden bij hun integratie in de Duitse omgeving nadeel van de gespannen ‘transnationale’ situatie. Met het begrip ‘transnationaal’ duiden migratiewetenschappers alle instituten en alle (ook informele) gedragingen aan die twee of meer natiestaten omvatten. Op het einde van de negentiende eeuw verbood de Duitse kanselier Bismarck alle Poolse verenigingen in Duitsland uit vrees dat die het Poolse nationalisme en de afscheiding van het oostelijke deel van Duitsland (dat nu trouwens bij Polen hoort) zouden stimuleren. Die geopolitiek wakkerde het nationalisme onder Polen in Duitsland alleen aan en werkte bovendien de vijandigheid van de Duitse bevolking tegenover Polen in de hand. Ook de spanningen tussen Turken en gevestigde Duitsers in Duitsland ondergaan invloed van buitenaf. Bij Turken speelt vooral de toenemende globale tegenstelling tussen moslims en niet-moslims sinds de Salman Rushdie-affaire, de oorlog in Irak en 9/11een rol.

Tal van migratiegolven hebben gemeen dat de eerste decennia na migratie problematisch zijn

Tal van migratiegolven hebben in feite gemeen dat de eerste decennia na migratie problematisch zijn wat betreft sociaaleconomische posities, discriminatie en stereotypering. Dat verklaart de gelijkenissen tussen Polen en Turken in Duitsland, maar ook tussen Italianen en Algerijnen van de eerste generatie in Frankrijk. Algerijnen en Fransen werden in Frankrijk uit elkaar gedreven door de strijd voor Algerijnse onafhankelijkheid, met terrorisme langs Algerijnse kant en zware repressie door de Franse autoriteiten langs de andere kant. In 1961, toen de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962) woedde, bracht de Parijse politie tweehonderd deelnemers van een vreedzame, pro-Algerijnse demonstratie om. In het geval van de Italiaanse immigratie lag het dodentol lager, maar ook Italianen ontkwamen niet aan vijandigheid en geweld vlak na hun aankomst. Een van de ernstigste incidenten was de moord op dertig Italianen in 1893 naar aanleiding van een dispuut op de werkvloer. Italiaanse immigranten werden opnieuw geconfronteerd met geweld toen een Italiaanse anarchist in 1894 de Franse president Sadi Carnot vermoordde.

Behalve het onthullen van gelijkenissen en verschillen tussen migraties vroeger en nu plaatsen historici nog een tweede kanttekening bij idealiseringen van het verleden. Ze wijzen op het belang van een contextgevoelige analyse van migratie. Een veelgehoorde boutade zowel in Duitsland, Frankrijk als in België is dat Italianen toch gemakkelijker integreerden dan de latere, islamitische immigranten. Dergelijke uitspraken pinnen ‘de Italianen’ en ‘de moslims’ vast op hun schijnbaar onveranderlijke culturele aard. Ze gaan totaal voorbij aan het feit dat de migratiegolven van Italianen, Algerijnen, Turken of Marokkanen niet op hetzelfde moment Noordwest-Europa aandeden en dat de geopolitieke relaties tussen de staten van herkomst en bestemming telkens anders lagen. Die contexten in rekening brengen komt niet neer op het ontkennen van de cultuur- en groepsgebondenheid van immigranten. Het betekent vooral dat ervan wordt uitgegaan dat culturen, samen met de contexten waarin ze voorkomen, voortdurend veranderen. Paths of Integration belicht hoofdzakelijk vier contextvariabelen die migratie en integratie doen variëren naargelang van tijd en plaats.

Eerst en vooral doet de nationale identiteit, of de definitie van wie ‘wij’ zijn, in de streken van herkomst ter zake. Dat toont onder meer de bijdrage van Marlou Schrover over Duitsers in Nederland in de negentiende eeuw. Schrover stootte op honderden verenigingen die zich ‘Duits’ noemden. De meeste organisaties sloten echter slechts een deel van de Duitse migranten in, bijvoorbeeld alleen lutheranen of alleen turners, en gingen zich al vlug openstellen voor Nederlandse lutheranen of turners. Die organisaties vormden voor Duitsers dus een opstap tot integratie in Nederlandse sociale netwerken. Na het ontstaan van de Duitse natiestaat in 1871 werden Duitse verenigingen in Nederland een stuk nationalistischer. Ledenwerving bij Nederlanders was niet langer vanzelfsprekend. Interessant is dat de Duitse staat vanaf 1871 emigranten van Duitse herkomst toeliet om te remigreren en hen dus uitnodigde om de banden met het moederland te koesteren. Kortom, hoe sterker de natie, hoe groter de bemoeizucht met vertrokken onderdanen en de kans dat emigranten zich meer oriënteren op hun land van afkomst dan op hun plaats van vestiging.

Migratie en integratie worden ook beïnvloed door de evoluerende nationale identiteit in de samenleving van aankomst

Ten tweede worden migratie en integratie natuurlijk ook beïnvloed door de evoluerende nationale identiteit in de samenleving van aankomst. Een extreem voorbeeld in dit verband is de omgang met joden in nazi-Duitsland. Toen de systematische uitsluiting van joden in 1933 een aanvang nam, hadden de meeste joden in Duitsland geen marginale sociale en economische posities. Dat verhinderde niet dat de herdefiniëring van wat ‘Duits’ zijn betekende onder het nazisme, die integratie op erg korte tijd totaal ongedaan maakte. West-Europese natiestaten hebben in de afgelopen eeuw evengoed omgekeerde bewegingen gemaakt, van exclusie naar inclusie. In Frankrijk werd in 1889 beslist om elk kind dat werd geboren op het Franse grondgebied de Franse nationaliteit te verlenen. Ook de naturalisatievoorwaarden werden in 1889 en opnieuw in 1927 beperkt. Het argument daarvoor was de vrees voor ontvolking, na de grootschalige verliezen van Frankrijk in de oorlogen van 1870 en 1914. Die nationaliteitswetgeving bleef grosso modo overeind gedurende de twintigste eeuw. Ze opende de weg voor de toetreding van migrantenkinderen tot overheidsfuncties en verlaagde de drempel om gemengd te huwen. Migrantenorganisaties onderhandelen trouwens actief over de opname van hun groep in de nationale eenheid. Ze kozen vaak voor aanpassing op één terrein om vrijheid te bepleiten op een ander vlak. Dat doet ook de Turkse islamorganisatie Milli Görüs vandaag. De Duitse tak suggereert leden om de Duitse nationaliteit aan te nemen. Op die manier verstevigt de organisatie de positie van de islam in West-Europese natiestaten.

Naast nationale identiteiten geven transnationale relaties richting aan migratie- en integratieprocessen. Enerzijds betreffen het de transnationale contacten en praktijken van migranten zelf. In heel wat migratiestudies is de natiestaat van aankomst de vanzelfsprekende afbakening. De interesse gaat dan slechts uit naar integratie in die natiestaat. De facto kan de economische, politieke, sociale en culturele leefwereld van nieuwkomers of hun kinderen zich echter uitspreiden over meerdere natiestaten. Bij heel wat migrantengroepen zwakte dit transnationalisme af vanaf de tweede generatie. Voor sommige was het echter gedurende vele generaties a way of life. Dat geldt onder meer voor de Hindu Sindhis uit het noordwesten van India, die Mark-Anthony Falzon in Paths of Integration in beeld brengt. Hun handelsdiaspora begon bij de annexatie van hun provincie in Brits-India in 1843 en reikte van India tot Malta, Londen en Afrika. Pas na de scheiding tussen India en Pakistan in 1947 vestigden Sindhis zich definitiever in Malta en Londen en ging hun integratie in die twee contexten verder reiken dan de economie.

Anderzijds creëren transnationale en geopolitieke verhoudingen tussen staten telkens andere barrières en kansen voor immigranten of hun kinderen. Niemand zal ontkennen dat de transnationale relaties in West-Europa in de afgelopen eeuw grondig zijn veranderd. Denk maar aan de twee wereldoorlogen, de dekolonisatie, de Koude Oorlog, de Europese eenmaking of aan 9/11. Immigranten komen vandaag dan ook niet meer in hetzelfde West-Europa toe als vijftig jaar geleden. De Europese integratie bijvoorbeeld verbeterde de economische kansen en sociale rechten, maar ook het imago van immigranten van Europese afkomst. Dat verklaart mee waarom ‘de Italianen’ in Duitsland, en ook in België, nu zo geïntegreerd lijken. Mensen van Italiaanse afkomst zijn in beide landen nog steeds vaker werkloos dan de gemiddelde Duitser of Belg, maar als Europeanen worden zij daarop niet meer afgerekend. Ook voor de toekomst van moslims in West-Europa zal de transnationale situatie doorslaggevend zijn. Een meer vreedzame verhouding tussen moslims en niet-moslims op wereldvlak, zou de kans verminderen dat jonge moslims in West-Europa kiezen voor een gewelddadige vorm van islambeleving, maar ook de kans dat zelfs goedopgeleide jongeren van Algerijnse afkomst worden gediscrimineerd op de Franse arbeidsmarkt.

Een vierde variabele die van integratie na migratie een erg contextgebonden fenomeen maakt, is de structurering van de samenleving in verband met andere dan etnische verschillen, zoals verschillen wat betreft religie, gender, klasse of woonplaats. Die algemene sociale en economische structuur is meer dan de natievorming in handen van niet-staatsgebonden actoren, de zogeheten civil society. Bedrijven, vakbonden en vrouwenorganisaties drukten in de loop van de twintigste eeuw ontegensprekelijk hun stempel op de modaliteiten van migratie en integratie, niet alleen door zich uit te spreken voor of tegen migratie, maar vooral door immigranten op te nemen in hun structuren of hen uit te sluiten. Zo verhinderde de strakke nationaliteitswetgeving in het naoorlogse Duitsland de emotionele binding van Turken met Duitsland, maar dankzij de houding van vakbonden en bedrijven gingen hun economische positie en hun sociale integratie op de werkvloer er intussen goed op vooruit.

Omdat migratie plaatsgrijpt in en tussen complex geordende samenlevingen, is het erg verhelderend om het migratiefenomeen in verband te brengen met andere organiserende principes van een samenleving. Dat doet Thijl Sunier op overtuigende wijze. Hij houdt de integratie van moslims tegen het licht van de vroegere organisatie van religieuze diversiteit in Frankrijk en Nederland. In beide landen woedde in de negentiende eeuw een politieke strijd tussen liberalen en confessionelen over de positie van de religie in de staat. In Frankrijk werd die strijd in 1905 beslecht met de scheiding van kerk en staat. In Nederland werd de staat eveneens seculier, maar daar kregen kerken en hun scholen en mutualiteiten integendeel rechtspersoonlijkheid. Dat verklaart waarom er vandaag in Nederland meer begrip is voor islamscholen dan in Frankrijk, waar religieuze verzuiling geen traditie heeft.

Een derde en laatste antwoord van migratiehistorici op ‘vroeger was het beter’-uitspraken is hun analyse van het herinneringsproces in verband met migratie. Hoe is ten eerste de amnesie in verband met vroegere migratiegolven te verklaren, terwijl de meeste van die golven op het moment zelf behoorlijk wat commotie veroorzaakten? Vanwaar dat vergeten? Hoe komt ten tweede de rooskleurige herinnering tot stand dat nakomelingen van de oude migratiegolven zich allemaal goed hebben ‘aangepast’ of ‘geïntegreerd’, terwijl hun voorouders lang niet allemaal hetzelfde integratietraject achter de rug hadden? Vooral Marie-Claude Blanc-Chaléard en Laure Teulières, de twee Franse historici die een bijdrage leverden in Paths of Integration, staan stil bij die vragen. Dat hoeft niet te verwonderen, want de Franse historicus Gérard Noiriel merkte al in de jaren tachtig van de vorige eeuw op dat in de Franse natiestaat amnesie de prijs was die migrantenkinderen betaalden voor hun integratie.

Achter het vergeten van vroegere migratiegolven schuilt de idee dat ‘onze’ samenleving nooit verandert

Het volgende zinnetje van Thijl Sunier doet in verband met dit herinneringsproces een belletje rinkelen: ‘… those in power always try to present the nation as a fixed entity’. Achter het vergeten van vroegere migratiegolven, maar ook achter de veronderstelling dat vroegere immigranten zich probleemloos aanpasten aan ‘ons’, schuilt de idee dat ‘onze’ samenleving nooit verandert. Dit idee is erg verhullend. Het is bijvoorbeeld niet zo dat alleen mensen van Poolse of Italiaanse afkomst, van wie in Duitsland, Frankrijk en België nu wordt gezegd dat ze zich goed hebben aangepast, zijn veranderd sinds de eerste migraties. De rest van de samenleving is evengoed geëvolueerd, want die kijkt niet langer neer op Pools katholicisme of Italiaans communisme en ligt ook niet echt wakker van nieuwe migraties uit Polen of Italië. Daar zit de europeanisering natuurlijk voor iets tussen. West-Europese natiestaten hebben in de loop van de twintigste eeuw voortdurend hun identiteit hertekend om nieuwe groepen en nieuwe vormen van diversiteit in te sluiten. Niettemin overweegt in het publieke debat in West-Europa de tendens om de natie voor te stellen als een onveranderlijk, homogeen geheel, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten overigens. ‘Construire le fait national’, zo noemde Noiriel het. Dat vertoog laat politieke tenoren toe te argumenteren dat de samenleving geen nieuwe diversiteit kan verwerken. Het verhullen van vroegere migraties is met andere woorden deel van de continue politieke strijd over wie ‘wij’ zijn. Historische migratiestudies zijn in West-Europa dus nog grensverleggend, terwijl ze in Amerika voortvloeien uit de vanzelfsprekende erkenning van migratie in de Amerikaanse nationale identiteit.

Leo Lucassen, Jochen Oltmer, David Feldman, Paths of integration. Migrants in Western Europe (1880-2004) (Amsterdam: Amsterdam University Press 2006).

Gérard Noiriel, Le Creuset français. Histoire de l’immigration XIXe-XXe siècle (Paris, Editions du Seuil 2006).

Leo Lucassen, The Immigrant Threat. The Integration of Old and New Migrants in Western Europe since 1850 (Urbana & Chicago: University of Illinois Press 2005).

Leen Beyers is als historica verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen