Deel dit artikel

onderstaande tekst is een compilatie van fragmenten uit deel II van het boek het nut van het nutteloze. Een manifest van de italiaanse filosoof en literatuurwetenschapper nuccio ordine. het boek verscheen in 2013 en werd in 2017 in nederlandse vertaling van els naaijkens uitgegeven door uitgeverij erven j. bijleveld te utrecht. de selectie is samengesteld door pieter bergé en wordt met toestemming van de uitgever hier gepresenteerd. ze volgt de structuur van het deel, dat bestaat uit een inleiding, gevolgd door de bespreking van enkele citaten van grote europese denkers. de verschillende stukjes volgen geen continue betooglijn, maar bespreken afzonderlijke aspecten van de centrale probleemstelling: de machtsovername van het nuttigheidsdenken in het hedendaagse onderwijs- en cultuurbeleid.

De vrije hand. Het nut van het nutteloze. De universiteit als bedrijf

Nuccio Ordine

In de laatste tien tot vijftien jaar zijn in de meeste Europese landen scholen en universiteiten geteisterd door hervormingen en aanhoudende bezuinigingen. Overal heeft de overheid een sluipend maar daarom niet minder zorgwekkend proces in gang gezet waarbij zij zich financieel terugtrekt uit de wereld van het onderwijs en het fundamenteel onderzoek. Parallel hieraan heeft de bij dit proces horende ‘rendementsfinanciering’ tot een enorme verschoolsing van de universiteiten geleid. (…)

Teneinde de ‘output’ van de universiteiten te verbeteren zijn vrijwel alle Europese landen geneigd het onderwijsniveau te verlagen, zodat het voor studenten eenvoudiger is de examens te halen. Om meer studenten binnen de wettelijk vastgestelde termijn te laten afstuderen en het onderwijs te verbeteren vraagt de overheid niet meer inspanning van studenten, maar probeert hen juist te lokken en verder in de watten te leggen door de studieprogramma’s op een perverse manier te versimpelen en de colleges te veranderen in oppervlakkige spelletjes. Zo leven we nu in een academische wereld waarin niet boekenlijsten, maar PowerPointpresentaties en multiplechoicevragen de standaard zijn. (…)

We leven nu in een academische wereld waarin niet boekenlijsten, maar PowerPointpresentaties en multiplechoicevragen de standaard zijn

Universiteiten zijn in onze tijd veranderd in ondernemingen. Niets mis mee, als de ondernemerslogica zich zou beperken tot het tegengaan van verspilling en luchthartig omgaan met publieke gelden. Maar binnen de nieuwe onderwijsvisie lijkt het ideaal van collegevoorzitters en rectoren vooral te zijn om gediplomeerden en afgestudeerden te produceren voor de wereld van de vrije markt. Nu zij hun gewaad van leermeester hebben afgelegd en verplicht zijn zich als manager te verkleden, moeten ze ervoor zorgen dat de rekeningen kloppen en dat de door hen geleide onderneming ‘concurrerend’ is.
Zo veranderen de docenten steeds meer in onderdanige bureaucraten die in dienst staan van het commerciële management van de universitaire ondernemingen. Ze brengen hun dagen door met het aanleggen van evaluatiedossiers, het maken van begrotingen, het produceren van rapporten voor rendementsstatistieken, het schrijven van mediagenieke plannen, het aanvragen van steeds armzaligere financiering voor projecten die waarschijnlijk nooit uitgevoerd zullen worden, het aan elkaar knopen van de eindjes van almaar poverdere budgetten, het afhandelen van klachten van hun ‘cliënten’, en vooral het interpreteren van onbegrijpelijke en tegenstrijdige ministeriële missives. (…)
De waarheid is dat universiteiten niet kunnen worden bestuurd als ondernemingen. (…) Het zou absurd zijn om het belang van beroepsvoorbereiding binnen de doelstellingen van universiteiten ter discussie te stellen. Maar kan de rol van het onderwijs werkelijk worden gereduceerd tot het opleiden van artsen, ingenieurs of advocaten? Uitsluitend voorrang geven aan de beroepsvoorbereiding van studenten betekent dat we de universele dimensie van brede intellectuele opvoeding in het onderwijs uit het oog verliezen. Geen enkel beroep kan verantwoord worden uitgeoefend als de vereiste technische vaardigheden niet zijn ingebed in een bredere intellectuele en culturele vorming. Pas daardoor zijn studenten in staat een zelfstandige geestelijke ontwikkeling door te maken en hun nieuwsgierigheid vrije baan te geven.

Uitsluitend voorrang geven aan de beroepsvoorbereiding van studenten betekent dat we de universele dimensie van brede intellectuele opvoeding in het onderwijs uit het oog verliezen

Het zou een ernstige vergissing zijn de mens uitsluitend te laten samenvallen met zijn beroep: in ieder mens schuilt immers een essentie die verder gaat dan zijn eigen vakgebied. Zonder deze intellectueel-culturele ontwikkeling, die geen enkel verband houdt met welke vorm van utilitarisme dan ook, is het moeilijk voor te stellen dat er in de toekomst verantwoordelijke burgers zullen rondlopen die in staat zijn afstand te nemen van hun eigenbelang en op te komen voor het algemeen belang. Ik bedoel dus mensen die dankzij een brede vorming en niet uit onbegrepen emoties solidariteit betonen, verdraagzaamheid en vrijheid verdedigen, de natuur beschermen en opkomen voor rechtvaardigheid …

*

VICTOR HUGO (1848) – ‘En welk moment kiest men voor de bezuinigingen? Welk moment kiest men om al deze instellingen tegelijkertijd ter discussie te stellen? Het moment waarop ze harder nodig zijn dan ooit, het moment waarop men deze niet zou moeten inperken maar juist zou moeten uitbreiden en laten bloeien.’ – Juist wanneer een natie in de greep is van de crisis, is het volgens Hugo noodzakelijk de fondsen voor scholing en opvoeding van de jongeren te verdubbelen. Zo kan men voorkomen dat de samenleving als geheel in de afgrond van de onwetendheid stort. Voor Hugo is het niet genoeg om alleen te voorzien ‘in stadsverlichting’, omdat ‘het duister ook in de morele wereld kan neerdalen’. Als men alleen over het materiële leven droomt, wie zal er dan voor waken dat de ‘fakkels van de geest’ worden aangestoken? Hugo beseft dat het een hachelijke taak van het openbaar onderwijs is om de mens te onttrekken aan de armoede van het utilitarisme en op te voeden in liefde voor het belangeloze en schone. Hij stelde: ‘We moeten de menselijke geest weer verheffen, hem richten op God, op het bewustzijn, het schone, het rechtvaardige, het ware, op het belangeloze en op dat wat groots is.’ (…) Hugo hekelde een politieke klasse die dom en kortzichtig is, en die meent geld te besparen, maar de culturele neergang van het land in gang zet door elke vorm van uitblinken te doden. Tegen die politieke klasse sneerde hij met woorden die nog altijd waar zijn: ‘U hebt een treurige vergissing begaan. U meende geld te besparen, maar u bezuinigde op uitmuntendheid.’

*

ALEXIS DE TOCQUEVILLE (1845) – ‘Bij de grote massa leeft een egoïstische, door de industrie gestuurde of op handel beluste smaak voor intellectuele ontdekkingen. Er bestaat een verlangen kennis te benutten en geen zuiver verlangen tot belangeloos kennen.’ – Volgens Tocqueville houden de mensen in een utilitaristische samenleving altijd van ‘beautés faciles’, ‘gemakkelijke schoonheden’, waarvoor geen inspanning vereist is en die evenmin veel tijd kosten. Dit verklaart de geestelijke gemakzucht van moderne mensen: ‘Zij houden van boeken die gemakkelijk te krijgen en snel te lezen zijn en geen geleerd denkwerk vereisen om begrepen te worden.’ Tocqueville stelde (alsof hij het over onze tijd had): ‘Voor mensen met een dergelijke instelling lijkt elke nieuwe methode die sneller naar rijkdom voert, elke machine die de arbeid verkort, elk instrument dat kosten bespaart, elke ontdekking die het genot vergemakkelijkt en verhoogt, het allermooiste resultaat van het menselijke intellect. Vooral op deze wijze hechten democratische volkeren waarde aan de beoefening van wetenschap, hebben zij er begrip voor en eren zij haar. Voor Tocqueville leek het onvermijdelijk dat in ‘een aldus georganiseerde maatschappij de mentaliteit van de mens onmerkbaar gevoerd wordt naar het verwaarlozen van theoretisch begrip’. (…) Tocqueville was ervan overtuigd dat het najagen van het nuttige en de daarmee gepaard gaande vermindering van geestelijke activiteiten mensen deed afglijden richting barbarij: ‘Men moet zich niet in slaap laten sussen door te denken dat de barbaren nog ver van ons af zijn; want ook al zijn er volkeren die zich de toorts van de Verlichting uit handen laten grissen, er zijn andere die haar onder hun voeten vertrappen.’

*

JOHN MERRY NEWMAN (1946) – ‘Ik ontken ten enenmale dat wij de ontwikkeling [in het onderwijs] pas nuttig zouden mogen noemen, nadat wij een bepaalde vaardigheid, een bedrijf, een beroep of bezigheid hebben aangewezen als resultaat ervan en als haar werkelijk en volledig doel.’ – Newman was ervan overtuigd dat het verkeerd was om te denken dat ‘niets waard is nagestreefd te worden dan wat nuttig is, en dat het leven niet lang genoeg is om veel tijd te besteden aan belangwekkende of vreemdsoortige of schitterende beuzelarijen’. (…) Tegenover alle commerciële ideeën over onderwijs in beklemtoonde Newman het belang van kennis op zich. Dat betekende overigens niet dat het vormingsproces zonder beroepseisen en de verwerving van belangeloze kennis niet een zeker nut met zich mee kunnen brengen. (…) Maar Newman was ervan overtuigd dat kennis op zichzelf de geest van degene die haar heeft verworven zodanig vormt dat het altijd heilzaam is – ‘ook al wordt zij verder niet benut en is zij niet dienstbaar aan een onmiddellijk doel’. Voor Newman stond vast dat ‘een algemene ontwikkeling van de geest de beste hulp is bij beroepskennis en vakstudie.’ ‘Het goede van kennis is in de hoge en ware betekenis van het woord nuttig voor de bezitter en zijn gehele omgeving; nuttig niet in een lage technische koopmansbetekenis, maar als een zegen, of een gave, of een vermogen, of een schat – in de eerste plaats voor de eigenaar en via hem voor de wereld.’

*

HENRI POINCARÉ (1904) – ‘Ongetwijfeld heeft men u vaak gevraagd waar de wiskunde toe dient en of deze fijnzinnige constructies die volledig zijn ontsproten aan ons eigen brein, niet kunstmatig zijn en slechts het resultaat van onze gril. Onder de personen die een dergelijke vraag stellen, moet ik onderscheid maken: er zijn praktische mensen die alleen op zoek zijn naar een middel om geld te verdienen. Zij verdienen niet eens een antwoord. Het zou beter zijn hun alleen te vragen waarom ze eigenlijk zoveel rijkdom willen vergaren en of het de moeite waard is om om die reden de kunst en de wetenschap te verwaarlozen, want alleen die zaken zorgen ervoor dat de menselijke geest in staat is zich te verheugen et propter vitam vivendi perdere causas.’ – Poncaré citeert hier de beroemde hexameter uit de Satyricon van Juvenalis ‘summum crede nefas animam praeferre pudori / et propter vitam vivendi perdere causas’: ‘bedenk dat het een misdaad is, het vege lijf boven het fatsoen te stellen en de redenen om te leven te vernietigen louter om in leven te blijven’. Met dit citaat laat hij helder zien wat zijn kritiek is op diegenen die (met een utilitaristische invalshoek) het veiligstellen van het eigen bestaan belangrijker vinden dan de grote levenswaarden. De boodschap van Juvenalis is: een leven zonder deugd en zonder principes is geen leven. De boodschap van Poincaré sluit daar op aan: ‘een wetenschap die uitsluitend wordt bedreven met het oog op bruikbaarheid’ is een ‘onmogelijke’ wetenschap, omdat ‘waarheden geen vrucht kunnen dragen als ze niet onderling met elkaar verbonden zijn’. En als ‘men alleen aan die waarheden hecht waarvan men een onmiddellijk resultaat verwacht, zullen de tussenliggende schakels ontbreken en zal er geen keten van waarheid zijn’. (…) Ten slotte is de boodschap van Poincaré dat de mens in staat moet zijn te kijken naar ‘de intellectuele schoonheid’ die ‘zichzelf genoeg is’. Alleen daarvoor, ‘en wellicht nog meer dan voor het toekomstig welzijn van de mensheid’, ‘onderwerpt de wetenschapsman zich aan zware en langdurige inspanningen’. Zonder deze noeste en belangeloze arbeid zou het werkelijk moeilijk zijn te denken dat wij mensen ooit beter worden.

*

Het saboteren van cultuur en onderwijs door managers, rendementsdenkers en nuttigheidseisers, betekent simpelweg dat de toekomst van de mensheid wordt gesaboteerd

Het valt te vrezen dat we de komende jaren echt moeten knokken om (…) alles wat ‘cultuur’ heet te redden van deze uitwassen van het rendementsdenken en het utilitarisme. We zullen ons moeten verzetten tegen de planmatige afbraak van het onderwijs, van het wetenschappelijk onderzoek, van de klassieken en van het cultureel erfgoed in het algemeen. Het saboteren van cultuur en onderwijs door managers, rendementsdenkers en nuttigheidseisers, betekent immers simpelweg dat de toekomst van de mensheid wordt gesaboteerd.

In zijn essay ‘Het nut van het nutteloze’ plaatst Nicolas Standaert het manifest van Ordine in een breder kader van recente en oudere publicaties over het nutteloze.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen