Deel dit artikel

vergeet de ‘stiff upper lip’, de britten excelleren in de kunst van het wenen. In weeping britannia. portrait of a nation in tears helpt de britse historicus thomas dixon de mythe de wereld uit dat de eilandbewoners niet in staat zijn een traan weg te pinken. het ideaal van de onbewogen brit vindt volgens dixon zijn oorsprong in drie belangrijke momenten in de geschiedenis: de reformatie, de franse revolutie en (de uitbouw van) het britse imperium.

Een kleine geschiedenis van een natie in tranen

Tine Van Osselaer

Vergeet de ‘stiff upper lip’, de Britten excelleren in de kunst van het wenen. In zijn Weeping Britannia. Portrait of a Nation in Tears (2015) schrijft Thomas Dixon een tranenrijke geschiedenis van de religieuze huilbuien van Margary Kempe tot het elegante wenen in reality-tv-programma’s als ‘The Voice’. Zijn betoog maakt duidelijk dat de emotionele incontinentie van de ene duidelijk niet de louterende traan van de andere is. Als er één universele waarheid moet worden aangenomen dan is het volgens Dixon deze: de traan kan zowat alles betekenen, afhankelijk van de mentale, sociale en narratieve context. Tranen zijn niet alleen het fysieke bijproduct van een droeve gebeurtenis, ze zijn in elke variant van het emotionele spectrum op te merken en kunnen verschillende functies krijgen. Ze kleuren vreugde, religieuze extase en woede, maar kunnen ook gelden als het bewijs van ouderlijke liefde, vrouwelijkheid en mededogen. Ze kunnen worden opgewekt door emoties, sensaties, gedachten en herinneringen, en dit zowel in de publieke als in de private sfeer.

Ook bij de Britten. Want Dixon helpt met zijn boek de mythe de wereld uit dat de eilandbewoners niet in staat zijn een traan weg te pinken. Het ideaal van de onbewogen Brit blijkt het resultaat te zijn van een erg korte, militaristische periode tussen ongeveer 1870 en 1945, al waren er ook voordien al een aantal variaties op het thema en werden droge ogen ook toen al als deel van het nationale karakter gezien. Dixon detecteert drie belangrijke momenten waarop huilen ‘iets van de anderen’ werd: de reformatie, de Franse Revolutie en (de uitbouw van) het Britse imperium. Op elk van die ogenblikken werd het minachten van de waterlanders van de ‘ander’ een belangrijke middel voor de zelfidentificatie. Zo werden tijdens de reformatie niet alleen de instellingen en de liturgie hervormd, maar begon men ook andere verwachtingen te koppelen aan het lichaam, de emoties en sensaties. Voortaan zouden bepaalde vormen van huilen, en vooral degene die verband hielden met rouwen en boetedoening, als overdreven, ‘vrouwelijk’ en typisch voor het katholicisme worden geduid. Niet dat de traan niet werd geapprecieerd door de protestanten, maar voor hen had die zijn plaats in een ingetogen reflectie over zonden, eerder dan in een collectief demonstratief rouwen. Dixon ziet de Franse Revolutie als een tweede periode van ‘othering’. Meehuilen met het lijden van anderen werd iets voor buitenlanders en vrouwen (of, beter nog, feminiene buitenlanders). De Britten verloren er zich beter niet in want het kon in de ergste gevallen leiden tot bloedige terreur (zoals bij de Fransen). De ‘cult of sensibility’ (zie hieronder) en de Franse Revolutie werden gezien als producten van eenzelfde intellectuele traditie waarin sympathie verheven werd boven elke andere deugd zoals gehoorzaamheid of rationaliteit. Zo’n idealisering van emotionele terughoudendheid treffen we ook aan tijdens het imperialisme van de jaren 1870. Of, zoals Dixon het verwoordt, de onderdrukking van vreemde volkeren en de onderdrukking van vreemde gevoelens gingen hand in hand.

Meehuilen met het lijden van anderen werd iets voor buitenlanders en vrouwen

De ‘stiff upper lip’ was trouwens niet alleen een zaak van de mannelijke elite, het was een ideaal dat aan alle klassen en seksen werd voorgehouden in de late negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw. De wereldoorlogen lieten geen ruimte voor emoties. Wie zich in oorlogstijd verloor in zelfmedelijden en huilde, gold als egoïstisch. Het wat bizarre resultaat was dat er gehuild werd om het ‘niet-huilen’, over tranenloze daden van zelfopoffering voor het vaderland (bijvoorbeeld de executie van de Britse verzetsheldin Edith Cavell), het zich wegcijferen voor echtgenoot of kinderen. Toen Groot-Brittannië na het trauma van de wereldoorlogen terug recht krabbelde, kreeg de ‘stiff upper lip’ steeds meer tegenstanders. Langzaamaan veranderde het emotionele regime (de normen en waarden gekoppeld aan de ervaring en interpretatie van gevoelens). Expressieve mannelijkheid kon weer en huilende mannen kregen bijval in film, sport, popmuziek (bijvoorbeeld in de jaren 1980 met ‘Boys don’t cry’ en ‘Tears for fears’) en de tabloidpers. Vanaf de jaren 1960 werd het ideaal van ‘stiff upper lip’ gezien als iets ‘quaint and embarassing’ al is het in de laatste jaren aan een soort comeback bezig (deze keer als object van nostalgie). Volgens Dixon bevinden we ons dan in ‘the midst of a new era of weepiness’ en hij ziet huilende politici en de explosie van publieke rouw om de dood van Diana als kenmerkend voor de laatste decennia. Maar, zo waarschuwt Dixon, niet iedereen loopt zo hoog op met de nieuwe ‘touchy-feeliness’ van de Britten en vooral wie al geboren was toen Churchill nog leefde, laat zich wel eens neerbuigend uit over de emotionele incontinentie van zijn landgenoten. ‘Crying over others not crying’, het huilen over de Britse ‘stiff upper lip’, blijft bovendien een erg Britse vorm van sentimentaliteit. De filmindustrie maakte er handig gebruik van in zijn ‘tear-jerkers’ en ‘weepies’.

Dixons aandacht voor de plaats van tranen in de zelfrepresentatie van de Britten sluit nauw aan bij wat auteurs zoals Edwina Hagen en Inger Leemans hebben gedaan voor andere nationale karakters (bijvoorbeeld de plaats van ‘drift’ in de constructie van de Nederlandse identiteit). Het Britse boek is echter uitzonderlijk omdat het de studie niet beperkt tot één veld (bijvoorbeeld religie of politiek) of één periode. Dat laatste stelt Dixon in staat om te wijzen op verschillen in wat op het eerste gezicht vrij gelijkaardig lijkt: de ‘cult of sensibility’ van het midden van de achttiende eeuw en de ‘pathos’ van de romantische periode. Aansluitend bij wat onder anderen William Reddy al poneerde voor het achttiende-eeuwse Frankrijk, beschrijft Dixon de ‘age of reason’ als het hoogtepunt van de ‘national lachrymosity’, een tijd van hevige passies en religieuze heroplevingen. Er werd gehuild om het lot van anderen tijdens de lectuur van sentimentele verhalen en in caritatieve acties (met Jezus’ tranen als voorbeeld). In theorie was dit huilen een uitdrukking van een egalitaire, universele liefde voor de mensheid. In de praktijk bevestigde het een paternalistische sociale orde waarbij de tranen van de ontroerde schenker (en natuurlijk ook de donatie) idealiter ook tranen van dankbaarheid uitlokten. Het ideaal was een stil en onvrijwillig huilen. De pathos van de vroege negentiende eeuw was niet te verwarren met het sentiment van de vorige periode. De romantische ziel snotterde niet over een dode vogel of over het lot van hen die het minder goed hadden getroffen. Het was de individuele verwondering over de kracht van de natuur, het sublieme dat hem raakte. De traan was een intellectueel ding, het resultaat van een cognitieve handeling, niet louter het gevolg van sensaties of gevoelens. Er was geen sprake van valse sentimentaliteit. Werd er een traan gelaten over het lot van anderen dan was die het resultaat van waar menselijk medeleven.

Niet alleen de fysieke uitdrukking van emoties, maar ook de lichamelijke beleving van emotie en de evaluatie ervan is veranderlijk en afhankelijk van de historisch-geografische context

Het moge duidelijk zijn: Dixons twintig ‘tranenrijke miniaturen’ (‘lachrymose miniatures’) van grootheden als Charles Darwin, koning George III en Margaret Thatcher tonen aan dat ook in de afgelopen eeuwen de traan meer was dan een louter fysiologisch gegeven, en dat de interpretatie ervan afhankelijk is van de historische context. Het gaat daarbij niet alleen over de appreciatie van de traan (mag men publiekelijk huilen?) maar ook over het ‘Ding an sich’ (wat is de traan?). In zijn geschiedenis van het huilen, is er duidelijk geen plaats voor universele emoties en uitdrukkingsvormen. Het trouwens prachtig geschreven boek past binnen de recente trend in de geschiedenis van emoties waarbij wetenschappers als Monique Scheer, Barbara Rosenwein en Jan Plamper expliciet het lichamelijke aspect in hun analyse betrekken. Ze wijzen erop dat niet alleen de fysieke uitdrukking van emoties, maar ook de lichamelijke beleving van emotie en de evaluatie ervan veranderlijk is en afhankelijk van de historisch-geografische context. Zo beschrijft Dixon in zijn eerste deel (over vroomheid) het brute geweld van de huilbuien van Margary Kempe. Tranen maakten in haar tijd deel uit van de devotionele praktijken waarin de pijn van de ‘man der smarten’ en de ‘mater dolorosa’ centraal stonden en huilen iets was dat geleerd moest worden. Hoewel haar tranen niet vreemd waren aan de affectieve spiritualiteit, waren ze voor de middeleeuwse katholiek soms toch net iets te veel van het goede. Niet elke vorm kon door de beugel en Margary’s tranen werden door sommigen bekritiseerd als ‘onoprecht’ en ‘ziekelijk’ gedrag.

Voor vrouwen was het trouwens haast onmogelijk aan de maatschappelijke verwachtingen te voldoen. Dixon weeft het thema van de ‘witch dilemma’ doorheen een aantal van zijn hoofdstukken. Het komt erop neer dat vrouwen die huilen als manipulatief en zwak worden gezien, zij die het niet doen worden als onvrouwelijk, harteloos en hard bestempeld, of in de zestiende- en zeventiende-eeuwse variant op het thema, als een heks. Dixon beschrijft hoe zelfs de ‘Iron Lady’, Margaret Thatcher, worstelde met deze catch 22. Toen ze in 1985 huilde tijdens een interview, was dat nog vrij ongewoon voor de Britse pers. Ze kreeg er heel wat kritiek voor – ook van andere vrouwelijke politici – en haar tranen werden aandachtig geanalyseerd (waren ze authentiek of artificieel?). Haar publieke tranen bij het verlaten van Downing Street werden door haar aanhangers dan weer ingezet om te bewijzen dat ze niet de koude ‘heks’ was die haar tegenstanders van haar probeerden te maken.

Vrouwen die huilen worden als manipulatief en zwak gezien, zij die het niet doen worden als onvrouwelijk, harteloos en hard bestempeld

‘Onvrouwelijk’ inderdaad, want het vermogen om op (on)gepaste tijden de tranen te laten lopen, werd in de loop der eeuwen herhaaldelijk aan vrouwen toegeschreven. Hun lichaam werd dan ook als duidelijk anders dan dat van de man gedefinieerd en dat had ook zijn gevolgen voor het huilen. De manier waarop iemand zijn lichaam (en tranen) beleeft, is immers gekoppeld aan wat men geleerd heeft over dit lichaam en zijn/haar functioneren (bijvoorbeeld: een heks kan niet huilen). De verwetenschappelijking van emoties (onderscheiden van passies en affecten waarbij ook de ziel nog een rol speelde) in de negentiende eeuw bevestigde deze differentiatie. De universalisering van emoties ging gepaard met een particularisering en een duidelijke hiërarchie. Kinderen en vreemde volkeren bleven een andere categorie mensen, net als de vrouwen die door hun ‘vrouwelijke’ zenuwstelsel nog net iets gemakkelijker uit hun emotionele evenwicht te brengen waren. Het is trouwens deze universele, essentialiserende en ahistorische opvatting van emoties die er lange tijd voor zorgde dat er in het historisch onderzoek geen aandacht was voor de (lichamelijke) beleving van emoties. Die leek immers natuurlijk en onveranderlijk en niet afhankelijk van een gehistoriseerd lichaam. Alleen de lichamelijke uitdrukking van emoties en de daaraan gekoppelde wijzigende socioculturele normen en waarden (huilende politici of rechters) leken te kunnen worden getraceerd. (Ik verwijs hier graag naar het themanummer van het Tijdschrift voor Geschiedenis, ‘De lichamelijkheid van emoties’, 2013.)

Dixon heeft oog voor emotionele expressie én beleving. Zijn brede chronologische perspectief stelt hem bovendien in staat om niet alleen de verschuivingen in appreciatie van het huilen aan te duiden, maar ook de verschuivingen in registers. Hij ziet een overgang in referentiekaders van het morele naar het medische register, het spirituele naar het psychiatrische. De ene interpretatie sloot trouwens de andere niet noodzakelijk uit: er circuleerden vaak verschillende ideeën naast elkaar. Zo duidden negentiende-eeuwse psychologische handboeken tranen als een teken van opluchting en herstel, maar zagen ze ook als een indicatie voor ziektes van het zenuwcentrum. Voor de latere generaties psychoanalytici konden tranen zowel op onderdrukking (van een emotie) als op een terugkeer naar infantiele emoties en ervaringen wijzen. Oudere opvattingen over tranen konden trouwens blijven verder leven in de taal. Dat was onder andere het geval voor de reformatorische commentaren op de al te demonstratieve tranen van de katholieken. Vanaf de zeventiende eeuw circuleerde een nieuw woord: ‘maudlin’, afgeleid van de Bijbelse zondares Maria Magdalena, dat staat voor een ‘excessive, sentimental, womanish, insincere, and quite possibly also drunken form of tearfulness’.

Dixons boek is niet het eerste dat de geschiedenis van de tranen beschrijft. Dertig jaar geleden exploreerde Anne Vincent-Buffault het thema al voor het achttiende- en negentiende-eeuwse Frankrijk in haar Histoire des larmes: XVe-XIXe siècles (1986). Dat het zo lang duurde tot men ook aan de overzijde van het kanaal interesse toonde in het huilen heeft allicht te maken met wat Dixon omschrijft als een collectieve amnesie, volgens hem één van de laatste restanten van die periode van de ‘stiff upper lip’. Dixons twintig ‘historical teardrops’ zijn in ieder geval een heerlijke opfrisser en hopelijk ook een aanzet tot verder onderzoek. Onze ‘koele’ noorderburen zijn alvast begonnen aan Nederlandse varianten (onder anderen Herman Roodenburg), hopelijk laat ook een ‘Belgische’ variant niet lang op zich wachten.

Thomas Dixon, Weeping Britannia. Portrait of a Nation in Tears. (Oxford: Oxford University Press, 2015).

Tine van Osselaer is als historica verbonden aan de Universiteit Antwerpen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen