Deel dit artikel
 

na brexit halen het verenigd koninkrijk en de verenigde staten de banden weer aan. beide landen hebben veel gemeen, van een gedeelde taal en nostalgische ideeën over hun relevantie op het wereldtoneel tot vaak karikaturale gelijkenissen tussen boris johnson en donald trump. die bijzondere relatie heeft een lange geschiedenis.

Eilandverhalen: over de Brits-Amerikaanse relatie

Cedric Van Dijck

 

14 april 1912, op de Atlantische Oceaan. Aan boord van de RMS Titanic vertelt de Britse journalist W.T. Stead bij het avondmaal een verhaal over een mummie die ongeluk brengt, de zogenaamde Priesteres van Amen-Ra. Het gaat eigenlijk niet om een mummie, maar om het houten deksel van een Egyptische doodskist uit circa 950 v.C., beschilderd met het gezicht en lichaam van een vrouw. De kist was gevonden in Thebe en belandde in 1889, zoals veel schatten in die tijd, in de collectie van het British Museum. Daar brengt het artefact ongeluk aan iedereen die ermee in aanraking komt. Had Stead dat beter niet verteld? Enkele uren later – de stoelen onder tafel, het diner voorbij – komt de Titanic in aanvaring met een ijsberg. De journalist laat het niet aan zijn hart komen en blijft zitten lezen in een rookkamer terwijl het schip zinkt. Hij had het moeten weten. In 1909 had Stead de dood al eens vergeleken met een reis van de oude naar de nieuwe wereld: ‘Laten we ons inbeelden dat het graf is als de Atlantische Oceaan.’ Iets dergelijks stond in mei 1912 ook te lezen in zijn necrologie: ‘Zijn graf is waar hij het zelf gekozen zou hebben, halfweg tussen Engeland en Amerika.’

Waarom net daar? We kennen W.T. Stead vandaag amper nog, maar hij was meer dan alleen een slachtoffer van de Titanicramp. Als redacteur van de Pall Mall Gazette en de Review of Reviews, een maandblad met een wereldwijd lezerspubliek dat beoogde de beste journalistiek uit het Britse rijk in één publicatie samen te brengen, was Stead een belangrijk figuur in het Britse publieke debat in de late negentiende eeuw. Het is mede dankzij hem dat onderzoeksjournalistiek uitgroeide tot zo’n fenomeen en wel eens een regering deed vallen. (Met een krantenkop als ‘too late!’, bijvoorbeeld, legde Stead de schuld van de Val van Khartoem, waarmee de Britten in 1885 veel gezichtsverlies leden, bij de regering, die pas na veel aarzeling een reddingsmissie naar Soedan gestuurd zou hebben om generaal Gordon uit de belegerde stad te bevrijden.) De kroniek van de unlucky mummy, de voorspelling uit 1909: de dood van Stead op de Titanic is misschien toepasselijk net omdat die leest als een sensatieverhaal dat kranten doet verkopen. De journalist schreef gek genoeg in 1886 al eens een verhaal over hoe een schip onderweg naar de nieuwe wereld zonk met te weinig reddingssloepen aan boord.

Begin twintigste eeuw deed de VS het zo goed dat het voormalige moederland nog maar twee opties had

De Atlantische Oceaan was vooral een passende plek voor Steads graf omdat het zo symbolisch was voor de zaak waaraan hij zijn leven gewijd had: de politieke eenmaking van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Volgens de journalist deed de VS het aan het begin van de twintigste eeuw economisch en politiek zo goed dat het land zijn voormalige moederland met twee opties achterliet. Ofwel zouden de Amerikanen zich blijven ontwikkelen en zou het Britse rijk uiteenvallen tot iets kleins en weinig beduidends, iets in de trend van wat Stead spottend een ‘Engelstalig België’ noemde. Of de Britten en de Amerikanen zouden zich verenigen in een United States of the English-Speaking World. Zo gek was dat idee nog niet. In de decennia daarvoor was er enorme technologische vooruitgang geboekt. Op de zeebodem van de Atlantische Oceaan lag sinds 1866 een telegraafkabel die de communicatie tussen beide landen enorm bevorderde. Per minuut konden 8 woorden verstuurd worden. Vanaf 1900 waren dat er 120. Meer en meer schepen maakten de oversteek, en ook steeds sneller (een belofte die de Titanic duur zou komen te staan). De VS en het VK groeiden naar elkaar toe. Zelfs schrijfster Virginia Woolf, die doorgaans van Amerikanen niets moest weten, merkte het op: ‘De schepen die elkaar kruisen op de Atlantische Oceaan doen meer dan een handvol Amerikanen en Engelsen van de ene kust naar de andere tillen; ze hebben ons nationale zelfbewustzijn uitgehold.’

Met Dreamworlds of Race: Empire and the Utopian Destiny of Anglo-America schrijft Duncan Bell, politiek wetenschapper aan de universiteit van Cambridge, een intellectuele geschiedenis van wat politici vandaag nog steeds omschrijven als de ‘bijzondere relatie’ tussen beide landen. May, Johnson, Truss, Trump en Biden lieten recent allemaal, op goed gekozen momenten, de uitdrukking wel eens vallen. Maar die toenadering, zo toont Bell, was voor sommigen  heel erg letterlijk te nemen in de jaren tussen 1880 en het begin van de Eerste Wereldoorlog. Terwijl in die periode de populaire pers vol lof was voor de nauwe banden tussen het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde staten, begonnen vier denkers – de multimiljonair Andrew Carnegie, de journalist W.T. Stead, de industrieel (en berucht white supremacist) Cecil Rhodes en de schrijver H.G. Wells – zelfs na te denken over een politieke eenmaking. Bells keuze viel niet alleen op deze vier mannen omdat ze het invloedrijkst waren, maar ook omdat ze elkaar onderling kenden. Stead, bijvoorbeeld, schreef een boek over Rhodes en stuurde het in 1902 op naar Carnegie, over wie hij tevens berichtte in de Review of Reviews. In dat tijdschrift staan ook lovende stukken van Stead over Wells te lezen. Om het verhaal ook van de andere kant te tonen eindigt Dreamworlds of Race met een korte bespreking van het werk van Afro-Amerikaans socioloog W.E.B. Du Bois en Jamaicaans politiek commentator T.E.S. Scholes, die zich in die periode kritisch uitlieten over het idee van Anglo-Amerika.

De Britten en Amerikanen hoorden nu eenmaal, als Angelsaksen, bij elkaar

Hoewel Bells vier protagonisten met elkaar in contact stonden, bundelden ze nooit hun middelen – de fortuinen van Rhodes en Carnegie, het netwerk van Stead en het culturele kapitaal van Wells – om hun politieke zaak aan de man te brengen. Voor elk van hen nam de eenmaking een verschillende politieke vorm aan. Wat hun ideeën echter met elkaar gemeen hadden, was een onderliggende rassenideologie: de Britten en Amerikanen hoorden nu eenmaal, als Angelsaksen, bij elkaar. Voor Bell is een uitdrukking als het ‘Angelsaksische ras’ geen essentialistisch begrip, maar eerder een soort van biologisch-culturele samenstelling: het omschreef, in de werken van Wells en co, een collectief afgelijnd op basis van huidskleur, maar verder ook gebaseerd op een gedeelde mythologie, geschiedenis, waarden- en normensysteem, taal, godsdienst en culturele symboliek.

In de verbeelding van Bells vier protagonisten zou het politieke samengaan van de Angelsaksen hoe dan ook zorgen voor wereldvrede. Dit utopische denken was erg in de mode toen de negentiende eeuw op zijn eind liep. In 1891 schreef Rhodes bijvoorbeeld aan Stead: ‘Wat een vreselijke gedachte is het dat, als we Amerika niet hadden verloren of als we zelfs nu al een regeling konden treffen met de huidige leden van het Amerikaanse Congres en ons Lagerhuis, de wereldvrede voor eeuwig was verzekerd. We zouden uw federale Parlement 5 jaar in Washington en 5 jaar in Londen kunnen laten zetelen.’

Wells noemde het land dat zou voortkomen uit die fantasie de Nieuwe Republiek. Ook al vulde ieder van hen het idee van Anglo-Amerika wat anders in, één punt sprak voor zich: een nauwe samenwerking tussen het Britse rijk en de Amerikaanse republiek zou een grote wereldmacht ten tonele brengen. (Vooral de Britten, die sinds de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog aan zeggenschap begonnen te verliezen, zouden zich zo opnieuw relevant kunnen maken in de twintigste eeuw.) Wat opvalt is de manier waarop Stead, Carnegie, Rhodes en Wells het verleden benaderden. Vóór 1776 was de Amerikaanse Oostkust natuurlijk nog deel van het Britse rijk, tot de Amerikanen zich met een onafhankelijkheidsoorlog afscheurden. Aan dat schisma gaven de toekomstdenkers dan maar een positieve draai: de Amerikaanse Revolutie was een noodzakelijk kwaad om de verdere ontwikkeling van het Angelsaksische ras en een toekomstige hereniging mogelijk te maken.

In de laatnegentiende-eeuwse speculatieve fictie werd het idee van Anglo-Amerika afgetast

Vooral in de speculatieve fictie uit de late negentiende eeuw werd de fantasie van Anglo-Amerika afgetast. In een verhaal van Arthur Conan Doyle, een goede vriend van W.T. Stead, kijkt Sherlock Holmes uit naar het moment waarop ‘een groot, wereldomvattend land’ zou ontstaan ‘met een vlag die een combinatie zal zijn van de Union Jack en de Stars and Stripes’. Zelfs Churchill, die tevens de term special relationship zo populair maakte onder politici, schreef er een kortverhaal over. In ‘If Lee Had Not Won the Battle of Gettysburg’ wint het Amerikaanse Zuiden de burgeroorlog, speelt het Britse rijk de rol van onderhandelaar tussen het onafhankelijke noorden en zuiden, en gaan de drie landen uiteindelijk samen in wat Churchill wat klungelig een English Speaking Association noemt. De Eerste Wereldoorlog vindt in die alternatieve geschiedenis nooit plaats. Vooral in speculatieve fictie kwam het idee van Anglo-Amerika tot zijn recht. Zulke verhalen, waarin de fictieve wereld sterk verschilt van de wereld zoals de lezer die kent, boden de mogelijkheid om een nieuwe politieke orde uit te testen. Het mooie aan Bells boek is de manier waarop hij politieke traktaten en fictie (en dan nog vaak lang vergeten werken) naast elkaar leest. In Frank Stocktons The Great War Syndicate, een roman uit 1889, ontaardt een geschil over visrechten bijvoorbeeld in een oorlog tussen de twee grootmachten aan de Atlantische Oceaan. De oplossing is de stichting van een Anglo-American Syndicate of War, waarmee oorlog niet meer dan een vervlogen herinnering wordt. Ook in Stanley Waterloos Armageddon, nog zo’n boek dat niemand gelezen heeft (mezelf inclusief), gaat het Britse moederland op in Amerika om de chaotische wereldorde te stabiliseren.

Het bleef echter allemaal bij een idee. En toch zijn honderd jaar na datum de sporen van dit gedachtegoed nog altijd zichtbaar. De Rhodes Foundation stuurt elk jaar een horde Amerikanen met een beurs naar de universiteit van Oxford en de Carnegie Endowment for International Peace heeft als missie het bevorderen van internationale samenwerking, vooral dan tussen de VS en de rest van de wereld. Nu het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie gestapt is, richt het haar aandacht weer meer op wat vandaag omschreven wordt als de Anglosphere. Recent, bij de dood van koningin Elizabeth II, kwamen het nut en het voorzitterschap van het Gemenebest (de zogenaamde Commonwealth) ter sprake, een platform waarmee de Britten sinds het ineenstuiken van hun rijk invloed uitoefenen op het wereldtoneel. Een ander voorbeeld is canzuk: een voorgestelde economische alliantie tussen Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk. Samen met de VS zou canzuk een gigantisch geopolitiek blok kunnen vormen – competitie dus voor de EU. Dat het Britse koninkrijk vandaag de dag op zoek gaat naar manieren om haar relevantie te behouden of te versterken is niets nieuws onder de zon.

Dat het Britse koninkrijk zoekt naar manieren om haar relevantie te behouden is niets nieuws

Het verhaal dat Duncan Bell brengt in Dreamworlds of Race vormt een momentopname uit een lange geschiedenis van nostalgische fantasieën over wereldinvloed. Ook al kijkt het boek voornamelijk in één windrichting, van oost naar west, het is actueler dan ooit. Uit een bevraging in maart 2020 blijkt dat één op drie Britten ervan uitgaat dat hun imperium meer goed dan slecht heeft gedaan. Eén op vier wil het terug. Die ingesteldheid komt voort uit de ongegronde overtuiging dat het Britse rijk veel minder geweld op haar conto heeft staan dan het Japan van Hirohito of het Congo van Leopold II (wiens wandaden trouwens mede dankzij W.T. Stead aan het licht kwamen). Dat is onzin natuurlijk, en zulke vergelijkingen zijn sowieso weinig zinvol. Maar toch zien we het ook in de States. Daar werd met opzet gesproken van territories, en niet van colonies, hoewel de Amerikaanse aanwezigheid in plekken als de Filipijnen, Hawaii, Puerto Rico, Guam en de Amerikaanse Maagdeneilanden moeilijk als iets anders dan een koloniale bezetting omschreven kan worden. Die geschiedenis die is briljant beschreven in Daniel Immerwahrs How to Hide an Empire.

Vanwaar die historische ongeletterdheid, vroeg de geschiedkundige Maya Jasanoff recent in de New Yorker? In het geval van de Amerikanen biedt een antwoord zich snel aan. Als republiek geboren uit anti-imperialistisch verzet probeert het land de schijn te behouden dat het zelf nooit een koloniaal rijk geweest is. Bij de Britten is het antwoord wat complexer (hun rijk, dat een vierde van de planeet besloeg, is moeilijker te verstoppen). Vanwaar dan die nostalgie, die historische blindheid? Enerzijds was er de ommekeer in de Britse geschiedschrijving van koloniale naar eerder lokale onderwerpen. Die omwenteling, zo stond recent te lezen in de New Yorker, vond plaats net voor de Tweede Wereldoorlog en verschoof het thematische zwaartepunt voor een nieuwe generatie historici. Terwijl E.P. Thompson The Making of the English Working Class schreef, een toonaangevend werk over de Britse arbeidersklasse, specialiseerde zijn vader zich voor de Tweede Wereldoorlog nog in de geschiedenis van Brits Indië. Hij doceerde Bengaals in Oxford en vertaalde het werk van de bekende Indische dichter Rabindranath Tagore naar het Engels. Vandaag wordt in vele Britse scholen geschiedenis echter op een nogal insulaire manier gedoceerd. De focus van het curriculum ligt er sinds de laatste hervormingen in 2014 op de Britse uitzonderlijkheid – ‘ons eilandverhaal’, zoals politici het noemen.

Als republiek geboren uit anti-imperialistisch verzet doet de VS alsof het zelf nooit een koloniaal rijk was

Anderzijds is er het feit dat net voor het ineenstuiken van het Britse rijk veel bewijsmateriaal over gruweldaden verdwenen is. Papierwerk werd aan de lopende band vernietigd, verstopt, verbrand. Dit helpt ook te verklaren waarom vele Britten hun verleden niet zien voor wat het was. Bij een recente rechtszaak over de Mau Mau-opstand moest de Britse overheid toegeven dat het net voor de onafhankelijkheid van Kenia in 1963 bezwarende documenten ingepakt en opgestuurd had naar Engeland, waar ze vandaag in een beveiligd archief in Hanslope Park liggen. We weten steeds een beetje meer.

Anno 2022 heeft niemand het nog over Anglo-Amerika, hoewel er rond de voorlaatste eeuwwisseling zo serieus over een politieke eenmaking werd nagedacht. Maar Dreamworlds of Race laat zien tot welk een soort denkoefening de VS en het VK in staat waren, en nog altijd in staat zijn, om hun hegemonie te verzekeren. Het boek toont veel van wat we vandaag nog steeds ontwaren: hoe de Engelstalige wereld het zover geschopt heeft, maar ook de vaak fantasierijke ideeën om die positie te behouden. Met Azië in opmars valt nog af te wachten welke nieuwe plannen aan de Atlantische Oceaan gesmeed zullen worden. Welke eilandverhalen worden dan later verteld? What’s next?

Duncan Bell, Dreamworlds of Race: Empire and the Utopian Destiny of Anglo-America. (Princeton & Oxford: Princeton University Press, 2020).

Cedric Van Dijck studeerde Engelse Literatuur in Leuven, Edinburgh en Gent. Hij is FWO-postdoctoraal onderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel.

 

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen