Deel dit artikel

meer en meer opiniemakers stellen zich openlijk de vraag wat we eigenlijk hebben aan de menswetenschappen: tijdens pandemieën vertrouwen we op virologen en biostatistici, de klimaatcrisis denken we op te vangen door ingenieurs nieuwe technologische oplossingen te laten bedenken. nochtans verdienen de humane wetenschappen een positie naast de exacte, ook omdat ze wel degelijk een maatschappelijke meerwaarde hebben. zeker voor de archeologie ligt die meerwaarde mogelijk uitgerekend in het klimaatdebat. de complexe interactie van omgevingsparameters en menselijke factoren bij klimaatveranderingen in het verleden maakt het moeilijk om lessen te trekken uit individuele casussen, maar goede voorspellende modellen op basis van historische gebeurtenissen leren ons wel hoe die complexe systemen zich doorgaans gedragen.

Een veranderend klimaat in de archeologie

Sam Cleymans, Dries Daems en Ralf Vandam

De humane wetenschappen staan de laatste jaren onder druk. Waar de maatschappelijke rol van de exacte, toegepaste en biomedische wetenschappen duidelijk is, stellen meer en meer opiniemakers zich openlijk de vraag wat het nut is van antropologie, archeologie, klassieke filologie, egyptologie of kunstgeschiedenis. Tekenend voor de situatie is tot welke wetenschappen we ons initieel wenden bij grote maatschappelijke vraagstukken: bij covid-19 tot de virologen en biostatistici, bij de klimaatcrisis hopen we dat ingenieurs zo snel mogelijk nieuwe technologische oplossingen bedenken. Een prachtig voorbeeld is Bart De Wevers antwoord op de 35 000 klimaatspijbelaars die in januari 2019 door de straten van Brussel trokken: ‘De jongeren moeten vertrouwen hebben in de toekomst en in de kracht van innovatie. Als ze naar het verleden kijken, zullen ze zien dat de mensheid voortdurend grote problemen heeft gehad en we hebben altijd oplossingen gevonden door innovatie. Het is aan de generatie van de jongeren om op school wiskunde, fysica enzovoort te volgen en ons die oplossingen mee te helpen aanreiken.’

Inderdaad, de oplossing ligt volgens de voorzitter van de N-VA niet bij filosofen en historici, zoals hijzelf notabene, maar wel bij wiskundigen en fysici. Veel humane wetenschappen voelden de laatste jaren dan ook de nood zich binnen die nieuwe context een maatschappelijk nut aan te meten. Getuigen hiervan zijn boeken als The History Manifesto van Jo Guldi en David Armitage uit 2017. De auteurs, twee historici, beargumenteerden dat geschiedenis zijn rol in het onderwijs en in het politieke debat moet opnemen. Als dusdanig willen ze hun discipline een evenwaardige positie aanmeten naast medici en ingenieurs. Voor de historische wetenschappen, en zeker voor de archeologie, wordt vaak de maatschappelijke meerwaarde in het klimaatdebat gezocht.

De studie van samenlevingen biedt ons een breed arsenaal aan mogelijke reacties op klimaatverandering

In hun boek Bigger than History. Why Archaeology Matters uit 2020 geven Brian Fagan en Nadia Durrani klimaatverandering als eerste en belangrijkste voorbeeld. Hun argumentatie volgt de gangbare redenering in recente archeologische literatuur inzake klimaatverandering als een fenomeen dat zich al vaak heeft afgespeeld in het meer dan 300 000-jarige bestaan van onze soort. Doorheen de geschiedenis hebben menselijke samenlevingen een veelheid aan gevolgen van klimaatverandering meegemaakt: van de ineenstorting van wereldrijken, over de reorganisatie van lokale gemeenschappen om beter met schaarsere voedselbronnen om te gaan, tot massamigraties op zoek naar betere omstandigheden. De auteurs van bovenstaand boek stellen dat de studie van die samenlevingen ons een breed arsenaal aan mogelijke reacties op en aanpassingen aan klimaatverandering biedt die ons van dienst kunnen zijn in de uitdagingen van de huidige klimaatopwarming. We kunnen, met andere woorden, iets leren uit het verleden.

Sinds vele decennia onderzoeken archeologen de invloed van klimaat en omgeving op menselijke samenlevingen. Zodoende heeft men inderdaad sterk uiteenlopende effecten op klimaatopwarming aangetoond. Sta ons toe er drie toe te lichten.

Een eerste is het einde van de laatste IJstijd, rond 11 700 jaar geleden. Door de warmere en vochtigere klimatologische omstandigheden aan het einde van het Pleistoceen ontstond in het Nabije Oosten tussen ca. 15 000 en 11 500 jaar geleden een rijke en gevarieerde vegetatie met wilde granen, peulvruchten, fruit- en notenbomen. De veranderende omgeving had ongetwijfeld een enorme impact op de mens, alsook op de dieren en planten die die mens exploiteerde. Hoewel de lokale jager-verzamelaars in de laatste fasen van het paleolithicum (de oude steentijd) in het Nabije Oosten niet meer zo mobiel waren, speelden die veranderende levensomstandigheden een belangrijke rol in de ontwikkeling van een sedentaire en voedselproducerende samenleving, de zogenaamde neolithische levenswijze. Mensen konden zich gemakkelijker op één plaats vestigen en leven van wat de natuur te bieden had. Vanuit het Oude Nabije Oosten verspreidde deze manier van leven zich geleidelijk aan over grote delen van Eurazië en Afrika, zij het niet overal aan hetzelfde tempo. De mens wist zich duidelijk goed aan te passen aan het veranderde klimaat, maar de ontwikkeling van landbouw had zeker ook gevolgen. Verschillende studies tonen aan dat de gemiddelde levensverwachting daalde en de ziektelast steeg ten opzichte van jager-verzamelaarsgemeenschappen.

Klimaatopwarming hoeft niet altijd negatieve gevolgen te hebben

Een ander historisch voorbeeld voor de gevolgen van klimaatverandering is de val van het Mayarijk in de 9de eeuw na Christus. In deze periode werden grote steden, als Palenque, Tikal en Copán, verlaten na meerdere eeuwen van bloei. De reden voor deze ineenstorting is nog steeds voer voor discussie. Recente studies tonen echter aan dat het leefgebied van de Maya’s tussen de 8ste en 10de eeuw geteisterd werd door droogte als gevolg van klimaatopwarming. De Maya’s bedreven zeer intensieve landbouw en hadden hun landbouwsysteem bijzonder goed aangepast aan de heersende ecologische omstandigheden. Bij het ingaan van deze droogteperiode bleek hun systeem echter onvoldoende flexibel, wat leidde tot mislukte oogsten en hongersnood. Er zat bijgevolg niets anders op dan hun steden in de zuidelijke laaglanden te verlaten en zich te reorganiseren in kleinere gemeenschappen, onder meer in Yucatán, waar een nieuwe bloeiperiode begon.

Klimaatopwarming hoeft echter niet altijd negatieve gevolgen te hebben, zoals bij de val van het Maya-rijk. Een voorbeeld daarvan, dat echter niet in Bigger than History staat vermeld, is de bloeiperiode van het Romeinse Rijk. Die wordt in verband gebracht met de zogenaamde Roman Warm Period. Deze klimatologische periode tussen 200 v.C. en 500 n.C. is gekenmerkt door een warm en vochtig klimaat dat voor gunstigere landbouwomstandigheden zorgde. Tegelijk stelden archeologen vast dat de levensstandaard in deze periode steeg, de kindersterfte afnam en ziektes vaker veroorzaakt werden door een te rijkelijk dieet dan door ondervoeding. Uiteraard speelden een heel aantal andere factoren een rol in het succes van het Romeinse Rijk, maar het lijkt er alvast op dat een deel ook te danken was aan klimaatopwarming.

Maar wat leren we nu uit de drie bovenstaande voorbeelden? Bieden zij ons een kader om te leren hoe best met klimaatopwarming om te gaan? Geven ze een reeks mogelijke reacties waaruit we de beste kunnen kiezen? Eerlijk gezegd lijkt ons dit niet het geval te zijn. Deze, en vele andere, voorbeelden tonen vooral aan dat de gevolgen van klimaatverandering voor menselijke samenlevingen zeer verschillend zijn en sterk afhankelijk van andere factoren, zoals de breedtegraad, landbouwtechnologieën, fauna en flora, het economische systeem, het politieke bestel, sociale organisatie en zo verder. Zo leidde de klimaatopwarming rond 1000 n.C. in het kerngebied van de Maya’s tot droogte, terwijl het elders zorgde voor gunstige condities die bijvoorbeeld een heropleving van het Byzantijnse Rijk teweegbrachten. De uiterst complexe interactie van omgevingsparameters en menselijke factoren maakt het bijzonder moeilijk om lessen te trekken uit individuele casussen.

Onze huidige samenlevingen zijn ongezien binnen de menselijke geschiedenis

Daarbij komt dat onze huidige samenlevingen ongezien zijn binnen de menselijke geschiedenis. Nooit leefden er zoveel mensen op aarde, nooit waren we zo sterk van technologie afhankelijk, nooit waren we zo geglobaliseerd en geconnecteerd, en nooit was zo’n klein aandeel van de wereldbevolking actief in de landbouw, de sector waarop klimaatopwarming het grootste effect heeft. We kunnen ons dus de vraag stellen of het wel zin heeft om onze blik naar de Romeinen, de Maya’s, het Neolithicum of jager-verzamelaars te wenden om inspiratie op te doen voor onze eigen toekomst. Helaas tonen praktische voorbeelden die archeologen aanhalen dit ook aan.

In Bigger than History geven de auteurs een voorbeeld van landbouw aan het Titicacameer in Bolivia. Hier ontdekten archeologen meer dan 82 000 hectare aan velden die geïrrigeerd werden met water uit het meer. Tijdens een experiment bleek dat de aardappelopbrengst met de oude landbouwtechnieken dubbel zo hoog was vergeleken met moderne landbouwbedrijven in de buurt. U zal waarschijnlijk, samen met ons, aanvoelen dat de impact van het aardappelexperiment in Bolivia op onze omgang met een veranderend klimaat bijzonder beperkt is. Hoogstens kan de lokale bevolking zich beter wapenen tegen veranderende omgevingsfactoren, maar de oplossing is niet breder inzetbaar.

Dat archeologie als discipline er niet in slaagt om kant-en-klaaroplossingen te bieden in een mondiaal probleem als de klimaatverandering wil niet zeggen dat archeologisch onderzoek geen bijdrage kan leveren in het klimaatdebat. Net zoals een politicoloog vandaag niet kan voorspellen hoeveel procent elk van de Vlaamse partijen bij de verkiezingen van 2024 zal halen, laat staan wat de beste verdeling zou zijn voor de bevolking, en net als een econoom niet weet hoe de beurs de komende vijf jaar zal evolueren, kan een archeoloog niet bepalen wat de optimale reactie is op klimaatverandering. Het gedrag van menselijke samenlevingen valt nu eenmaal moeilijk te sturen, laat staan te voorspellen. Een eenvoudige oplossing in de trant van ‘in het verleden deed men zus en zo, en dat was succesvol, dus wij moeten dat ook doen’ zal simpelweg niet werken. Dat betekent echter niet dat archeologie geen rol van betekenis te spelen heeft in het klimaatdebat.

Het gedrag van menselijke samenlevingen valt moeilijk te sturen, laat staan te voorspellen

Menselijke samenlevingen zijn namelijk complexe systemen. Dat wil zeggen dat ze bestaan uit een groot aantal heterogene componenten die met elkaar interageren zonder een sterke vorm van centrale controle. Vanuit de interacties tussen deze componenten – denk aan individuen of sociale groepen, maar ook de natuurlijke omgevingen waarvan onze samenlevingen afhankelijk zijn – ontstaat een systeem dat complexer is dan voorspeld kan worden op basis van de individuele componenten. In het Engels zegt men dit mooi als ‘the whole is greater than the sum of its parts’. Dergelijke complexe systemen kan men niet bestuderen door te proberen elk klein detail vast te leggen en te analyseren. In plaats daarvan doen onderzoekers een beroep op modellen. Dit zijn gesimplificeerde weergaven van de realiteit waarin men keuzes maakt om op minimale wijze de kernprocessen van het systeem vast te leggen. Hoewel we hierdoor dus detail verliezen, laat een goed model ons toe om te focussen op wat complexe systemen nu echt doen en hoe we hun gedrag kunnen voorspellen.

Wat we dus nodig hebben, zijn steeds betere voorspellende modellen die toelaten onze complexe wereld en maatschappij te begrijpen. Die complexe maatschappij bestaat echter niet alleen vandaag, maar gaat al vele duizenden generaties mee. Om modellen te ontwikkelen die ons helpen het heden te begrijpen, kunnen we dus niet om het verleden heen. We hebben nood aan een langetermijnperspectief om menselijke gedragingen, ideeën en structuren, alsook de interacties tussen mens en omgeving, te kunnen kaderen en voorspellen. Net hier kunnen archeologen een belangrijk steentje bijdragen, en wel om twee redenen.

Om met modellen het heden te proberen begrijpen, kunnen we niet om het verleden heen

Archeologen zijn, ten eerste, getraind om te denken in langere tijdspannes, voorbij één of meerdere generaties. Waar onder meer de boeken Bigger than History en The History Manifesto op hameren, is dat de grootste uitdaging voor de mensheid op dit moment, de klimaatopwarming, nood heeft aan oplossingen op lange termijn. Hierin hebben archeologen en andere historische wetenschappers de sleutel mee in handen. Zij bezitten de methodes en theoretische kaders om over verschillende generaties heen patronen, tendensen en evoluties te herkennen en te bestuderen.

Ten tweede hebben archeologen potentieel enorme datasets ter beschikking die zij samen met andere academische disciplines kunnen aanwenden om hypotheses rond de gevolgen van klimaatverandering te testen. Wat het aanleveren van datasets aan andere disciplines betreft, bieden archeologische gegevens (bv. veranderende nederzettingspatronen, bouwmethoden of strategieën tot voorziening in levensonderhoud) een belangrijke aanvulling bij die van humane wetenschappers die zich met het heden bezighouden, zoals sociologen. Zij zijn voor hun dataverzameling immers voornamelijk afhankelijk van moderne, veelal westerse samenlevingen. De data die archeologen kunnen produceren, hebben dan weer voornamelijk betrekking op niet-westerse, premoderne samenlevingen waar andere disciplines geen of in meer beperkte mate toegang toe hebben. Ook al bieden de materiële bewijzen waar archeologen zich op toeleggen veel minder detail dan geschreven bronnen, toch kennen ze ook hier een belangrijk voordeel. De materiële resten uit het verleden vertellen een verhaal uit alle lagen van de bevolking, niet enkel dat van de geletterde bovenlagen. Bijgevolg zijn archeologische en historische gegevens complementair.

Materiële resten uit het verleden vertellen een verhaal uit alle lagen van de bevolking

Maar hoe kan het aanleveren van archeologische data bijdragen aan het begrijpen van maatschappelijke reacties op klimaatverandering? In periodes dat geletterdheid laag was en de prijs van inkt en papyrus, perkament of papier hoog – het gros van onze menselijke geschiedenis dus – handelden de meeste geschreven bronnen eerder over buitengewone zaken, zelden over dagelijkse aangelegenheden. Laat nu net klimaatverandering en de gevolgen ervan op langere termijn iets zijn dat zich eerder in de dagelijkse praktijk uitte. Het geleidelijk veranderen van dieet doordat andere groenten geteeld moesten worden of het meer of minder bosrijk worden van een gebied zijn aspecten die zelden te boek gesteld werden. Ook de redenen waarom men ervoor koos om van brandstof te veranderen bij het koken, of waarom bouwtechnieken wijzigden, zijn zelden uitgespit. De analyse van archeologische bronnen, zoals dierenbeenderen, plantenresten en boompollen, maar ook de restanten van gebouwen en gebruiksvoorwerpen, laat wel toe om deze processen over de langere termijn te bestuderen.

Archeologen kunnen hieruit afleiden dat er een verandering in klimatologische omstandigheden was en welke gevolgen dit had voor de mens en zijn leefomgeving. Dat wil echter nog niet zeggen dat de gegevens mee opgenomen kunnen worden in studies naar hedendaagse klimaatverandering. Daarvoor moeten de data op eenzelfde manier gepresenteerd worden als de data voor het heden, zodat archeologische datasets vergelijkbaar zijn met hedendaagse gegevens. Enkel zo kan een andere discipline met deze archeologische informatie aan de slag. Verschillende disciplines data laten delen is echter veel minder evident dan het lijkt. Elke discipline maakt immers gebruik van haar eigen vakterminologie, methodiek en theoretisch kader. Zo moet archeologie zich vaak bedienen van een kleine hoeveelheid data om tot interpretaties te komen, en hebben die data weinig resolutie. Wat archeologen opgraven is immers vaak gefragmenteerd, onvolledig en verstoord. Disciplines die het heden of recente verleden bestuderen, zoals sociologie, psychologie en economie, hebben net vaak enorme datasets ter beschikking met hoge resolutie. De twee met elkaar in overeenstemming brengen is niet eenvoudig.

Verschillende disciplines data laten delen is veel minder evident dan het lijkt

Hier ligt de grote uitdaging voor de archeoloog van vandaag, om de vertaalslag te maken van archeologische gegevens naar datasets die vergelijkbaar zijn met data uit het heden. Zolang deze stap niet gezet is, zal de relevantie van archeologie in het klimaatdebat potentieel blijven. Maar niemand heeft iets aan het potentieel van de datasets die archeologen kunnen aanleveren, wel aan de werkelijke datasets die geïntegreerd kunnen worden in bredere studies. Pas wanneer archeologen er wel in slagen om samen met andere disciplines, zoals klimaat- en sociale wetenschappers, gedeelde datastandaarden op te stellen, komen de datasets waar Bigger than History en menig andere archeologische publicatie naar verwijst ter beschikking. Die datasets kunnen op hun beurt gebruikt worden om via modellering de complexe interactie tussen mens, klimaat en omgeving op langere termijn beter te begrijpen.

De geesten binnen de archeologie zijn hierrond aan het rijpen, de tendens is ingezet. Meer en meer onderzoeksprojecten proberen archeologische data te standaardiseren en zo te presenteren dat ze nuttig zijn voor andere onderzoekers. Veelal betreft het informatie die betrekking heeft op klimaatverandering en de gevolgen ervan. Om de volgende stappen te kunnen zetten is er nood aan nog meer talent. Hiervoor zijn niet enkel wiskundigen en fysici nodig, zoals Bart De Wever beweerde, maar ook archeologen, historici, sociologen en andere humane wetenschappers. Ook zij zullen een deel van de oplossing zijn voor de klimaatverandering. Zelf historicus zijnde zal de N-VA-voorzitter zich in deze stellingname ongetwijfeld kunnen vinden.

Brian Fagan en Nadia Durrani, Bigger than History. Why Archaeology Matters. (Londen: Thames & Hudson, 2020).

Sam Cleymans is bijzonder gastdocent in de klassieke archeologie aan de KU Leuven. Zijn onderzoek spitst zich voornamelijk toe op begravingstradities in Hellenistisch, Romeins en Byzantijns Anatolië, en in gezondheid en levenskwaliteit in de klassieke oudheid.

Dries Daems is docent archeologie aan de Middle East Technical University in Ankara en verbonden als gastdocent aan de KU Leuven en de University of Helsinki. Hij onderzoekt sociale complexiteit, urbanisatie en materiële cultuur in het oostelijke Middellandse Zeegebied.

Ralf Vandam is docent archeologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Als landschapsarcheoloog in de Oost-Mediterrane wereld focust zijn onderzoek op mens-omgevingsinteracties in het verleden. Hij leidt het prospectieonderzoek in het hinterland van Sagalassos (Turkije) en Hala Sultan Tekke (Cyprus).

De drie auteurs richtten in 2018 SuRP+ (Sustainability and Resilience in Past & Present Populations) op, een IdeaLab gesteund door de Academische Stichting Leuven. SuRP+ bracht jonge wetenschappers uit verschillende disciplines, waaronder omgevingswetenschappen, (sociale en fysische) geografie, historische demografie en archeologie samen om na te denken over mens-omgevingsinteracties in verleden, heden en toekomst.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen