sinds het najaar van 2022 is generatieve artificiële intelligentie bekend bij het brede publiek, onder meer in de vorm van chatgpt en dall-e. de onderliggende algoritmes kunnen in een mum van tijd nieuwe tekstuele en visuele inhoud genereren. vele sectoren beseften al snel dat ze hier te maken kregen met een nieuw fenomeen om rekening mee te houden. dat geldt bij uitstek ook voor het onderwijs.
Generatieve AI: quo vadis, onderwijs?
Najaar 2022 zal voor velen in het geheugen gegrift staan als een bijzonder moment: het moment waarop generatieve artificiële intelligentie (AI), waaronder ChatGPT en DALL-E, bij het grote publiek bekend werd. Generatieve AI is een vorm van machinaal leren, getraind op publiek beschikbare data. Het is de verzamelnaam van algoritmes die in een mum van tijd in staat zijn om nieuwe inhoud te genereren, waarbij deze inhoud verschillende vormen en stijlen kan aannemen. In het geval van ChatGPT (OpenAI) of Google Bard gaat het over het genereren van tekst of code, in dat van DALL-E om het genereren van beelden, maar generatieve AI kan ook video’s en muziek genereren of een combinatie van dit alles. Hoewel OpenAI al in juni 2018 een eerste versie van GPT, GPT-1, uitbracht, duurde het tot september 2022 voor het bedrijf ChatGPT-3 voor het grote publiek toegankelijk maakte. Iedereen kon kennismaken met de generatieve AI en beginnen experimenteren met AI als nieuwe conversatiepartner. Ondertussen is ChatGPT-4 beschikbaar, net als een app voor op smartphones.
Het was voor velen een bijzonder moment dat verbazing maar ook ontzag wekte, dat fascinatie maar ook argwaan veroorzaakte. Vele sectoren, waaronder ook het onderwijs, beseften snel dat ze hier te maken kregen met ‘iets’ waar best rekening mee zou worden gehouden; ‘iets’ dat verdiende nader gekend te worden, dat nog verder zou ontwikkelen, dat vragen opriep ten aanzien van tal van aspecten van het onderwijs. In deze bijdrage gaan we in op de vraag wat de huidige AI-(r)evolutie kan en potentieel zal betekenen voor het onderwijs.
Het is zeker niet voor het eerst dat technologische ontwikkelingen het onderwijs voor uitdagingen stellen. Zowat elke nieuwe technologie heeft vragen opgeroepen over de effecten ervan op het leren van studenten, over de rol van de leraar of docent, over de wijze waarop de technologie best kan worden ingezet, en ook over de doelen van het onderwijs zelf. Dat is het geval geweest bij het verschijnen van de grammofoonplaat, de opkomst van audiovisuele media, de radio, televisie, de eerste al dan niet draagbare computers, rekenmachines met telkens meer gesofisticeerde functionaliteiten en niet in het minst het internet en de sociale media. Bij de komst van het internet – en de daarbij horende zoekmachines, operationeel vanaf de jaren ’90 – gingen bijvoorbeeld stemmen op die de leraar, en bij uitbreiding de school, ernstig in vraag stelden, want alle informatie staat gewoon op het internet en ‘dus’ hoeft er toch niets geleerd te worden? Gelijkaardige geluiden waren te horen in 2012, ook wel het jaar van de MOOC (de Massive Open Online Course) genoemd, waarbij het voortbestaan van kleinere ‘brick and mortar’- universiteiten in twijfel werd getrokken aangezien iedereen vanaf dan online lessen kon volgen, verzorgd door ’s werelds strafste domeinexperten.
Het vervolg van dit artikel leest u in de papieren versie van Karakter 83. De volledige tekst verschijnt later online.

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License