menselijk kapitaal, de brede verzameling van eigenschappen die nuttig zijn op de arbeidsmarkt, beperkt zich niet tot al dan niet hooggeschoold zijn. cognitieve vaardigheden als probleemoplossend vermogen zijn even belangrijk, net als niet-cognitieve vaardigheden zoals doorzettingsvermogen en motivatie. we weten dat mensen heel vaak kiezen voor een liefdespartner op basis van gemeenschappelijke kenmerken, zoals religie of fysieke aantrekkelijkheid. ook dat menselijk kapitaal is daar een heel belangrijke factor in.
Homogamie en ongelijkheid
Wat hebben de koppels Marie en Pierre Curie en Michelle en Barack Obama met elkaar gemeen? Niet zo erg veel op het eerste gezicht. Of toch? Marie en Pierre Curie hebben beiden een doctoraat in de fysica, terwijl Michelle en Barack Obama gestudeerd hebben aan de prestigieuze Harvard Law School. Beide partners in de twee koppels zijn dus hooggeschoold. Na hun studies bouwden ze allemaal briljante beroepsloopbanen uit. Marie en Pierre Curie opteerden voor de academische wereld, wat uiteindelijk leidde tot hun gezamenlijke Nobelprijs in de Fysica in 1903, en de Nobelprijs in de Chemie in 1911 voor Marie Curie. Michelle Obama schopte het tot vicevoorzitter van het University of Chicago Medical Center, terwijl Barack Obama als eerste zwarte man verkozen werd tot president van de Verenigde Staten in 2008. Houden de gelijkenissen tussen beide koppels daarmee op? Welneen. Irène, de oudste dochter van de Curies, won zelf de Nobelprijs in de Chemie in 1935, samen met haar echtgenoot Frédéric Joliot-Curie. Hun jongste dochter Ève was dan weer een gevierde schrijfster, journaliste en concertpianiste, die in 2005 bekroond werd met de rang van Officier de la Légion d’Honneur. De kinderen van de Obama’s zijn natuurlijk nog te jong om te weten waar hun levens naartoe zullen leiden. Malia, de oudste dochter, is alvast zelf in 2021 afgestudeerd aan de universiteit van Harvard. Hun jongste dochter Sasha studeert momenteel psychologie aan de University of Southern California.
Wat kunnen we nu leren uit de succesverhalen van de Curies en de Obama’s? Het is natuurlijk heikel om uit anekdotische informatie algemene tendensen te distilleren. Laten we de voorbeelden daarom in een breder plaatje kaderen. De Curies en de Obama’s zijn uitstekende illustraties van ouders met een groot menselijk kapitaal. Menselijk kapitaal is de brede verzameling van eigenschappen die nuttig zijn op de arbeidsmarkt. Denk hierbij niet alleen aan iemands scholing, maar ook aan een resem van cognitieve vaardigheden (bijvoorbeeld probleemoplossend vermogen, en de mate waarin informatie verworven en verwerkt kan worden) en niet-cognitieve vaardigheden (bijvoorbeeld doorzettingsvermogen, geduld en motivatie). Niet onbelangrijk hierbij is dat beide partners bij de Curies en de Obama’s over een hoog menselijk kapitaal beschikken. Ze zijn een typevoorbeeld van soort-zoekt-soortgedrag of homogamie, de tendens dat mensen met elkaar een koppel vormen op basis van gemeenschappelijke kenmerken. Dat kan gaan van een gelijkaardig scholingsniveau, via een gelijkaardig inkomen, tot een gelijkaardige religie of gelijkaardige fysieke kenmerken, zoals lengte of fysieke aantrekkelijkheid. Uit onderzoek blijkt dat een van de belangrijkste factoren van soort-zoekt-soortgedrag het menselijk kapitaal is. Of enger geformuleerd: het scholingsniveau.
Tot Wereldoorlog II steeg enkel het scholingsniveau van mannen en nam het aantal homogame koppels gestaag af
Net als tijdens de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw bestaat er vandaag een grote homogamie in alle westerse landen, met partners met een gelijkaardig scholingsniveau in het merendeel van de koppels. Maar hier huist een hemelsbreed verschil tussen de Curies en de Obama’s. Toen Marie en Pierre Curie met elkaar trouwden in 1895 bestond het merendeel van de koppels uit twee laaggeschoolden. Het was hoogst uitzonderlijk dat beide echtgenoten in een koppel, zoals de Curies, hooggeschoold waren. Tot aan de Tweede Wereldoorlog nam het scholingsniveau van mannen stelselmatig toe, terwijl dat van vrouwen gelijk bleef. Het gevolg hiervan was dat het aantal homogame koppels gestaag afnam, terwijl het aantal koppels toenam waarbij de man hoger geschoold was dan de vrouw. De dalende trend in het aantal homogame koppels werd gekeerd na de Tweede Wereldoorlog. De oorzaak hiervan was de enorme inhaalbeweging in het scholingsniveau van vrouwen. Opnieuw zijn de homogame koppels in de meerderheid, met dus als grote verschil tussen de Curies en de Obama’s dat er nu veel meer koppels zijn waarbij beide partners hooggeschoold zijn.
Wat kunnen we nog leren uit het verhaal van de Curies en de Obama’s? Dat de appel meestal niet ver van de boom valt. Kinderen van hooggeschoolde ouders starten vaker aan de universiteit dan kinderen van lager geschoolde ouders, en ze zwaaien ook vaker met succes af. Hierbij spelen omgevingsfactoren een erg belangrijke rol. Zo investeren ouders met een groot menselijk kapitaal veel meer dan andere ouders in het menselijk kapitaal van hun kinderen. Hoe ongelijker een samenleving is, hoe meer dat trouwens het geval is. Hooggeschoolde ouders in bijvoorbeeld China of de Verenigde Staten, landen met een grote inkomensongelijkheid, doen dat in grotere mate dan ouders in Noorwegen, Zweden of België, die een kleinere inkomensongelijkheid kennen. Tijdsbestedingsstudies tonen aan dat hooggeschoolde ouders meer tijd spenderen aan kinderzorg dan laaggeschoolde ouders. Opgeteld over beide partners in koppels loopt dit verschil al vlug op tot enkele uren per week, ondanks het feit dat hooggeschoolde ouders doorgaans meer tijd besteden aan betaald werk. De tijd die hooggeschoolde ouders aan hun kinderen besteden is ook meer gericht op de ontwikkeling van de cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden bij die kinderen. Denk hierbij aan tijd besteed aan voorlezen of aan het helpen bij huiswerk.
Hooggeschoolde ouders spenderen meer tijd aan kinderzorg dan laaggeschoolde ouders
De verschillen tussen kansrijke en kansarme kinderen manifesteren zich al vroeg. Zo blijkt het aantal woorden gekend door driejarigen met hooggeschoolde ouders meer dan twee keer zo groot als het aantal woorden gekend door kansarme kleuters. De kloof in het menselijk kapitaal van kansarme en kansrijke kinderen is voor een groot deel te wijten aan het complexe samenspel tussen cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden. Beide types van vaardigheden versterken elkaar. Hoe groter het doorzettingsvermogen of de motivatie, hoe makkelijker het probleemoplossend vermogen aangescherpt kan worden, bijvoorbeeld. Verder zijn latere investeringen in de cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden van kinderen effectiever als ze zijn voorafgegaan door investeringen op een jongere leeftijd. Ten slotte blijken eerdere investeringstekorten in kinderen moeilijk recht te trekken op latere leeftijd.
We zitten dus met een situatie waarin mensen met een hoog menselijk kapitaal in toenemende mate huwen met andere mensen met een hoog menselijk kapitaal. Concreet betekent dat dus dat er meer koppels gevormd worden zoals de Curies vroeger en de Obama’s nu. De keerzijde hiervan is dat er ook meer en meer koppels gevormd worden waarbij beide partners over een lager menselijk kapitaal beschikken. Deze verschillen in menselijk kapitaal resulteren in verschillen in tewerkstellingskansen en loopbaanevoluties, in soms erg grote inkomensverschillen, tot verschillen in gezondheid en levensverwachting. Het soort-zoekt-soortgedrag in de vorming van koppels oefent dus een onmiddellijke invloed uit op de inkomensongelijkheid tussen gezinnen of de inkomensongelijkheid binnen een generatie. Maar hier stopt het niet. De startkansen van kinderen geboren in gezinnen met ouders met een hoog menselijk kapitaal zijn veelal beter dan die van andere kinderen, zeker kansarme kinderen. Het door de bank hoge menselijk kapitaal van kinderen van ouders met een hoog menselijk kapitaal geeft op zijn beurt betere vooruitzichten op een bloeiende beroepsloopbaan, met het daarbij horende hogere inkomen, én op het vinden van een partner die zelf ook over een hoog menselijk kapitaal beschikt. Denk opnieuw aan de dochters Curie. Aan Irène Curie, die in het laboratorium van haar moeder de wetenschapper Frédéric Joliot ontmoette, om er uiteindelijk mee te trouwen, hun naam te veranderen in Joliot-Curie en samen de Nobelprijs in de Chemie te winnen. Of aan Ève Curie, die de echtelijke sponde deelde met de Amerikaanse diplomaat en ambassadeur Henry Labouisse, die algemeen directeur van unicef werd.
De link tussen het menselijk kapitaal van ouders en kinderen werkt de ongelijkheid over generaties in de hand
De link tussen het menselijk kapitaal van ouders en dat van hun kinderen werkt de ongelijkheid over generaties in de hand. We krijgen dus niet enkel een toenemende ongelijkheid binnen generaties door soort-zoekt-soortgedrag, maar ook over generaties heen. Deze ongelijkheidsspiraal heeft op zijn beurt negatieve gevolgen voor de sociale mobiliteit (denk bijvoorbeeld aan generatiearmoede) en voor de gelijkheid van kansen (denk aan kansarme en kansrijke kinderen). Recent onderzoek toont aan dat minstens een gedeelte van de stijging van de inkomensongelijkheid in de Verenigde Staten over de laatste decennia toe te schrijven is aan toenemend soort-zoekt-soortgedrag.
Kan er iets gedaan worden tegen die ongelijkheidsspiraal? Moet er bijvoorbeeld ingegrepen worden in het soort-zoekt-soortgedrag? Een synoniem voor homogamie is positive assortative mating. Biedt een politiek van negative assortative mating dan soelaas? Het hierboven beschreven mechanisme is niet zozeer te wijten aan een tekort aan contacten tussen individuen uit verschillende socio-economische groepen. Het bevorderen van dergelijke contacten door de overheid zal in die zin niet zoveel zoden aan de dijk brengen. Wat in theorie wel kan helpen is een (controversiële) politiek waarbij mensen met een hoog menselijk kapitaal verplicht gekoppeld worden aan mensen die over weinig menselijk kapitaal beschikken. Een dergelijke politiek hoort natuurlijk enkel thuis in dystopische romans. De meeste mensen in onze westerse samenlevingen zijn het er geheid over eens dat overheden zich best zo ver mogelijk afhouden van wat er zich binnen de huismuren afspeelt, laat staan dat overheden bepalen met wie we die huismuren delen. Een politiek van negative assortative mating zou trouwens nefast zijn voor de kwaliteit binnen de hiermee gevormde relaties en zou gevolgen hebben voor de maatschappij als geheel. Zou Irène Curie nog steeds de kunstmatige radioactiviteit hebben ontdekt die leidde naar haar Nobelprijs, mocht ze gekoppeld zijn geweest aan iemand met een uitermate laag menselijk kapitaal? De kans is klein dat de kinderen die voortgesproten zouden zijn uit dit huwelijk even succesvolle academici zouden zijn geweest als de kinderen die ze kreeg met Frédéric Joliot-Curie. Dus neen, ingrijpen in het soort-zoekt-soortgedrag is wat mij betreft uit den boze.
Een politiek van ‘negative assortative mating’ zou gevolgen hebben voor de maatschappij als geheel
Er moeten dus andere manieren gezocht worden om de ongelijkheid door homogamie te bestrijden. Natuurlijk is er al heel wat overheidsbeleid dat gericht is op de strijd tegen een te grote ongelijkheid. Denk hierbij aan de inkomensbelasting die gemiddeld genomen sterkere schouders zwaarder belast dan zwakkere schouders, of aan het systeem van de sociale zekerheid dat onder meer voor transfers zorgt van werkenden naar werklozen. Qua beleid gericht op het verkleinen van de kloof tussen kansrijke en kansarme kinderen is volgens onderzoek wellicht de belangrijkste rol weggelegd voor vroege investeringen in het menselijk kapitaal van kinderen, om te voorkomen dat vroege investeringstekorten latere investeringen bemoeilijken. De ongelijkheidsspiraal in België vormt minder een probleem dan in de VS of China. Toch is er ruimte voor verbetering. Zo zijn ongeveer 99 % van de drie- tot vijfjarigen in het Vlaams Gewest ingeschreven in het kleuteronderwijs. Dat zijn puike cijfers in vergelijking met veel andere landen. Toch betekenen deze cijfers ook dat zo’n 2 500 kleuters niet te vinden zijn in een kleuterklas. Jammer genoeg vaak de kinderen die hier het meeste deugd van zouden hebben, zoals blijkt uit onderzoek van onder meer Thomas Cornelissen en collega’s.
Verder verkleurt dit hoge inschrijvingscijfer ietwat de werkelijkheid. Zo zijn een kwart van de vijfjarigen niet voldoende vaak aanwezig in de kleuterklas om door te kunnen stromen naar het gewone lager onderwijs. Concreet betekent dit voor vele duizenden kinderen een extra kloof met kinderen die wel vlotjes kunnen doorstromen, zeker als je weet dat latere investeringen in de cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden in de lagere school effectiever zijn wanneer ze voorafgegaan werden door zulke investeringen in de kleuterklas. In die optiek is het te overwegen om de leerplicht vanaf drie jaar in te voeren, natuurlijk met voldoende financiële middelen om hoogkwalitatief kleuteronderwijs met voldoende leerkrachten aan te bieden. Dit om de startkansen van elke driejarige gaaf te houden en te vermijden dat er enkele jaren later al een onoverbrugbare kloof ontstaat tussen kansarme en kansrijke kinderen. Eenzelfde pleidooi kan gehouden worden voor de verdere uitbouw van kwaliteitsvolle crèches met voldoende begeleiders om veel te kunnen interageren met de allerjongsten, tegen schappelijke en waar mogelijk gesubsidieerde prijzen. Dit is vooral nodig om ervoor te zorgen dat kwaliteitsvolle crèches niet enkel weggelegd zijn voor de tweeverdieners met een mooi gezinsinkomen, maar ook voor mensen in de onderste staart van de inkomensverdeling. Ook initiatieven als gratis boekenpakketten voor pasgeborenen of het stimuleren van dagelijks voorlezen kunnen hun steentje bijdragen.
Om de startkansen van elke driejarige gaaf te houden, kan de leerplicht vanaf drie jaar overwogen worden
Tot slot is het misschien niet slecht dat ouders met een hoog menselijk kapitaal ook eens de hand in eigen boezem steken. Zo blijkt uit onderzoek niet alleen dat ouders met een hoog menselijk kapitaal meer investeren in het menselijk kapitaal van hun kinderen, en dat die kinderen het ook beter doen op school, maar ook dat dit gepaard gaat met een grotere druk op die kinderen. Dat uit zich onder meer in meer stress en in een lager gerapporteerd welzijnsniveau. Alles komt dus met een kost. Nu en dan wat druk van de ketel halen dus, en misschien tot het besef komen dat een veeleisende job met een navenante verloning niet per se het hoogste goed is. Niet iedereen kan een Nobelprijs winnen of president van de Verenigde Staten worden.
Pierre-André Chiappori, Bernard Salanié en Yoram Weiss, ‘Partner choice, investment in children, and the marital college premium’, American Economic Review, 2017, 107: 2109-2067.
Pierre-André Chiappori, Edoardo Ciscato en Carla Guerriero, ‘Analyzing matching patterns in marriage: theory and application to Italian data’, HCEO working paper, 2020, 080.
Thomas Cornelissen, Christian Dustmann, Anna Raute en Uta Schönberg, ‘Who benefits from universal child care? Estimating marginal returns to early child care attendance’, Journal of Political Economy, 2018, 126: 2356–2409.
Matthias Doepke en Fabrizio Zilibotti, Love, money and parenting. How economics explains the way we raise our children. (Princeton, nj: Princeton University Press, 2019).
James Heckman, Giving kids a fair chance. (Cambridge, ma: mit Press, 2013).
Frederic Vermeulen is gewoon hoogleraar aan het Departement Economie van KU Leuven en research fellow aan het Institute for Fiscal Studies (Londen) en het Institute of Labor Economics (Bonn). Zijn onderzoek richt zich op de economie van het gezin, met een speciale aandacht voor de verdeling van tijd en geld binnen gezinnen en matching op de huwelijksmarkt.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License