Deel dit artikel

de problemen in het belgische gevangeniswezen zijn gekend en hardnekkig. overbevolking, personeelstekort en mensenrechtenschendingen zijn meer regel dan uitzondering, en de zogenaamde oplossingen blijken de problemen vaak alleen maar te versterken of zelfs nieuwe problemen te creëren. zullen we de gevangenissen dan maar afschaffen?

Gevangenissen: afschaffen, hervormen, reduceren?

Pieter De Witte

Wie vertrouwd is met ons gevangenissysteem zal misschien enige sympathie voelen voor het ‘gevangenisabolitionisme’, het streven naar de volledige afschaffing van het gevangeniswezen. De hardnekkigheid van de gekende problemen in het gevangeniswezen lijkt elke hoop op zinvolle hervormingen de kop in te drukken. Niet alleen blijven overbevolking, personeelstekort en mensenrechtenschendingen bestaan. Oplossingen blijken meestal nieuwe problemen te creëren of bestaande problemen te versterken.

Directies die extra bedden plaatsen zodat gedetineerden niet op matrassen op de grond hoeven te slapen, merken al gauw dat ze eigenlijk gewoon extra capaciteit hebben gecreëerd en na een luttele tijd zorgt het institutionele aanzuigeffect voor nieuwe ‘grondslapers’. Goedbedoelde pogingen om de vrijheidsberoving te humaniseren, zoals detentiehuizen en elektronisch toezicht, leiden vaak tot steeds grotere groepen mensen onder justitieel toezicht. Dat men nauwelijks nog personeel vindt om dit toezicht ook werkelijk te realiseren, maakt de crisis compleet. Lijkt ons detentiesysteem niet op een aftandse wagen die bij elke kleine reparatie nieuwe mankementen begint te vertonen, zodat men uiteindelijk moet besluiten dat het voertuig klaar is voor de sloop?

Gevangenisabolitionisten zijn echter niet zomaar defaitisten. De gedachte dat we het hele gevangenissysteem beter opdoeken, gaat over een fundamentelere kwestie. Het heeft weinig overeenkomsten met de eerder technische vraag of een versleten gezinsauto aan vervanging toe is. Het lijkt veeleer op de meer principiële vragen van een gezinslid: ‘heeft gemotoriseerd vervoer überhaupt een plaats binnen ons gezin?’ en ‘moeten we in ons gezin niet op een heel andere manier met mobiliteit omgaan?’.

Abolitionisten beoordelen gevangenissen tegen de achtergrond van de vraag in welk soort maatschappij we willen leven

Abolitionisten werpen wezenlijke vragen op die raken aan de fundamenten van ons samenleven. Ze beoordelen (en veroordelen) gevangenissen tegen de achtergrond van de vraag in welke soort maatschappij we willen leven. Het boek dat de aanleiding is voor dit artikel, The Idea of Prison Abolition, analyseert en evalueert de abolitionistische gedachte. Auteur Tommie Shelby gaat daarbij vooral in discussie met het werk van Angela Davis, de radicale Amerikaanse filosoof en activist. Voor Davis is het duidelijk dat het (Amerikaanse) gevangenissysteem op de schop moet, omdat het een sluitstuk is van een racistische en politiek en economisch onderdrukkende samenleving. Men kan kritiek hebben op de radicaliteit van dit oordeel, maar het heeft minstens twee belangrijke merites.

Ten eerste stelt Davis de vraag naar rechtvaardigheid centraal. De evaluatie van een strafsysteem draait niet louter om de technische vraag of het bepaalde welomschreven doelstellingen, zoals de reductie van criminaliteit, op efficiënte wijze realiseert. Strafrecht en strafuitvoering horen steeds over rechtvaardigheid te gaan. Het radicale abolitionisme herinnert ons aan de mogelijkheid dat zelfs een goed draaiend en in bepaalde opzichten erg bevredigend gevangenissysteem toch volkomen onrechtvaardig kan zijn. Of om nog eens terug te keren naar de eerder gebruikte analogie: een bijzonder uitgebreid en goed onderhouden wagenpark kan indruisen tegen de manier waarop een gezin zijn mobiliteit wenst te organiseren.

Ten tweede, en daarmee samenhangend, confronteert het gevangenisabolitionisme ons met het evidente, maar soms onopgemerkte feit dat straf in onze samenleving steeds een machtsuitoefening door de overheid impliceert. Straf is een dwangmaatregel. De hele moderne politieke filosofie draait rond de vraag op welke legitieme grond de overheid dwangmaatregelen mag opleggen aan burgers. Denkers als Angela Davis plaatsen deze vraag in het centrum van het debat over strafuitvoering. Gevangenishervormers, mensen die gevangenissen niet willen afschaffen maar ze enkel willen verbeteren, dreigen voorbij te gaan aan deze vraag. Ze focussen hun onderzoek en activisme op gevangeniscondities en de ‘morele performantie’ van strafinstituten, maar lijken daarbij de praktijk van opsluiting zelf nauwelijks te thematiseren en laten het legitimiteitsvraagstuk onaangeroerd.

In onze samenleving impliceert straf steeds een machtsuitoefening door de overheid

Radicale abolitionisten als Angela Davis stellen dus de juiste vragen, maar hun antwoorden lijken rudimentair en geïnspireerd door een wel erg radicale maatschappijanalyse. De Amerikaanse samenleving is in hun ogen fundamenteel onrechtvaardig. In de mate dat de overheid het structurele maatschappelijke onrecht toelaat of bekrachtigt, heeft ze geen enkele legitimiteit om dwangmaatregelen op te leggen. Die maatregelen kunnen immers niets anders zijn dan de uitdrukking van bestaande machtsverhoudingen en dus van de belangen van onderdrukkers.

The Idea of Prison Abolition is een poging de gevangenisproblematiek te bekijken vanuit een minder radicale analyse van de relatie tussen rechtvaardigheid en dwang. Aan de ene kant beschouwt Shelby zichzelf als een medestander van de radicale stromingen binnen de zwarte burgerrechtenbeweging. Hij wil het gevangenisabolitionisme dat zich heeft ontwikkeld in de schoot van het black radicalism ernstig nemen. Dat het Amerikaanse gevangenissysteem verbonden is met diepproblematische maatschappelijke fenomenen, zoals armoede en racisme, staat voor hem buiten kijf. Aan de andere kant wil hij de vaak ongenuanceerde en sloganeske afwijzing van de gevangenis (‘Gevangenissen bestaan enkel om onderdrukking te continueren’) aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Zijn nuchtere benadering is geworteld in een heel andere politieke filosofie dan die van de radicale abolitionisten. Hij ziet geen tegenstelling tussen een fundamentele kritiek op structureel onrecht en de ‘liberale’ traditie van politiek denken. Niet Karl Marx, maar de liberale denker John Rawls levert het politiek-filosofische kader van Shelby’s analyse.

Shelby beantwoordt de vragen naar rechtvaardigheid en de legitimering van dwangmaatregelen dan ook heel anders dan Angela Davis, maar hij appelleert daarbij wel aan de gevoeligheden van de black radicals. Zo vertelt hij het verhaal van Joan Little, een zwarte vrouw die in 1974 werd aangeklaagd voor moord omdat ze tijdens haar detentie een gevangenisbewaker had gedood terwijl die haar wilde aanranden. Angela Davis stond zelf op de barricaden om de vrijspraak van Little te eisen. De vrouw had immers gehandeld uit zelfverdediging, een daad die gezien kan worden als een uitdrukking van verzet tegen een systeem waarin zwarte mensen, en zeker vrouwen, het slachtoffer worden van geweld en misbruik. Shelby draait de zaak nu om. Als de verzetsdaad van Little te rechtvaardigen is, dan is het onnodig het gevangenissysteem per definitie dehumaniserend te noemen, aldus Shelby. Voor zover detentie ook kwetsbare en onderdrukte mensen in de samenleving beschermt tegen geweld, is de dwang die zij impliceert legitiem. Als we de zelfverdediging van Little gerechtvaardigd vinden, waarom dan niet de gevangenis appreciëren als manier waarop de samenleving zichzelf, en dan vooral haar zwakkeren, verdedigt?

Detentie beschermt ook kwetsbare en onderdrukte mensen tegen geweld

Elders evoceert Shelby de ellende van het vuurwapengeweld in gekleurde getto’s in Amerikaanse steden. Hij suggereert dat gezinnen die gedecimeerd dreigen te worden door dit geweld alleen maar baat zouden hebben bij meer politioneel en strafrechtelijk ingrijpen, inclusief meer opsluiting voor (potentiële) geweldplegers. Deze voorbeelden lijken vooral in te spelen op emoties, maar eigenlijk kadert zijn retoriek hier in een zoektocht naar redelijke fundamenten voor ons samenleven, zoals ook Rawls die ondernam in A Theory of Justice. Welke positie men ook heeft in de samenleving (arm of rijk, machtig of zwak), iedereen kan redelijkerwijs het ‘sociaal contract’ onderschrijven dat onder meer inhoudt dat mensen die een bedreiging vormen opgesloten moeten worden. Zelfs wanneer er structurele onrechtvaardigheden bestaan, is het gevangenissysteem niet louter een uitdrukking van de wil van onderdrukkers, maar dient het ook de legitieme belangen van de onderdrukten.

Shelby wijst om die reden het radicale gevangenisabolitionisme af. Het rechtmatige voortbestaan van gevangenissen veronderstelt wel dat de straftoemeting en de strafuitvoering gezuiverd worden van systemische onrechtvaardigheden zoals racisme. Voor zover het rechtssysteem erin slaagt burgers te beschermen tegen gevaarlijke individuen, met inachtneming van gelijkheid en mensenrechten, staat het in dienst van de rechtvaardigheid en kan de gevangenisstraf gezien worden als een legitiem gebruik van dwang. Vanuit die gedachte maakt Shelby een gesofisticeerde analyse van de ‘functionele kritiek’ op het gevangenissysteem. Deze kritiek tracht een verklaring te geven voor het voortbestaan van een schijnbaar disfunctioneel systeem als de gevangenis door te wijzen naar de functies die het, meestal heimelijk, vervult. In het geval van de gevangenis: het reproduceren van racisme en economische ongelijkheden. Shelby wijst er terecht op dat dergelijke kritiek, hoe pertinent ook, niet noodzakelijk tot abolitionistische conclusies leidt zolang de gevangenis ook andere, meer legitieme functionaliteiten heeft, zoals dus het beschermen van zwakken in de samenleving.

De uiteindelijke beleidsaanbevelingen van Shelby zijn dan ook samen te vatten in drie punten: (1) de gevangenis grondig hervormen zodat de legitieme functionaliteiten van het systeem de overhand krijgen; (2) het gebruik van de gevangenisstraf aanzienlijk inperken, waarbij enkel daders van de ergste misdrijven worden opgesloten, wat noodzakelijk is omdat een detentiesysteem in een situatie van maatschappelijk onrecht wel degelijk de neiging heeft om onrechtvaardigheden te bekrachtigen; (3) het structurele maatschappelijke onrecht aanpakken dat vaak de oorzaak is van crimineel gedrag.

Vergeldingsdrang is niet noodzakelijk hetzelfde als wraak of een populistische roep om strengere straffen

De analyse van Shelby is scherpzinnig en zijn retorische strategie speelt in op de fundamentele bezorgdheden van zijn radicale gesprekspartners. Ik wil hier echter inzoomen op een klein punt in zijn verhaal, een schijnbaar detail, dat niettemin zijn hele intellectuele en politieke project onderuit dreigt te halen. Zijn kritiek op het abolitionisme staat of valt met de legitieme functies die men kan toeschrijven aan de gevangenisstraf. Uit de voorbeelden bleek dat Shelby hierbij vooral denkt aan de gevangenis als garantie voor maatschappelijke veiligheid. Hij lijkt straf vooral te concipiëren vanuit de ‘consequentialistische’ strafdoelen (afschrikking, rehabilitatie, onschadelijkmaking), straf dus voor zover ze een zeker maatschappelijk nut heeft. Hij vermeldt ook enkele keren vergelding als mogelijk doel van straf, maar hij laat telkens kort – haast terloops – weten dat dit in geen geval een goede rechtvaardigingsgrond kan zijn voor de gevangenisstraf. Het is niet helemaal duidelijk waarom hij dat vindt. Hij lijkt vergelding gelijk te stellen met wraak en hij beschouwt de vergeldingsdrang dan ook als een oorzaak van de populistische roep om langere en strengere straffen. Dat is echter een zeer oppervlakkige interpretatie van de retributiegedachte, die per slot van rekening primair gaat over juist en proportioneel straffen (en niet over veel en hard).

Shelby besteedt nauwelijks aandacht aan de vergelding, maar zijn onbereflecteerde afwijzende houding heeft grote gevolgen voor de plausibiliteit van zijn verhaal. Als niet-abolitionist die het gevangenissysteem wenst in te perken, moet Shelby de vraag beantwoorden onder welke omstandigheden mensen dan wel opgesloten mogen worden. Zijn antwoord is dat de gevangenisstraf gereserveerd moet blijven voor de ‘ernstigste misdrijven’, wat hij definieert als ‘offenses that do great and irreparable harm or crimes that cause deep and lasting trauma’. Het is volkomen onduidelijk wat dit criterium betekent in een niet-retributief discours. Shelby lijkt te veronderstellen dat plegers van de meest schadelijke misdrijven het meest kans maken om ook in de toekomst ernstige schade toe te brengen aan de samenleving en dat ze daarom best opgesloten worden. Deze veronderstelling is volledig uit de lucht gegrepen. De ernst van misdrijven is geen voorspeller van de kans op recidive. Er zijn heel wat bijzonder ernstige misdrijven (zoals bepaalde types van partnerdoding) waarbij er nauwelijks risico bestaat dat de dader nieuwe strafbare feiten zal plegen. Of bedoelt Shelby dat de gevangenisstraf een afschrikkend effect zou hebben op potentiële plegers van zware feiten? In dat geval heeft hij al helemaal geen empirische grond om op te staan.

De ernst van misdrijven is geen voorspeller van de kans op recidive

Het fundamentelere probleem is dat de vergelding de enige legitimering is van straf die gaat over rechtvaardigheid, zoals C.S. Lewis stelt in zijn befaamde essay The Humanitarian Theory of Punishment. De vraag naar de rechtvaardigheid die het gevangenisabolitionisme centraal wilde stellen wordt door Shelby’s afwijzing van de vergelding opnieuw onder de mat geveegd. Er is dan inderdaad geen enkel houvast meer om de straf op een zinvolle manier aan het gepleegde feit te koppelen (aan de ‘ernst’ of de ‘schadelijkheid’ ervan). Het gevolg is ook dat men geen enkel tegengewicht kan bieden aan een zuiver utilitaristisch opgevatte strafpraktijk. Recent reageerde de regering van El Salvador op een uitbarsting van dodelijk bendegeweld door het afkondigen van de noodtoestand en het massaal opsluiten van vermeende bendeleden, zonder proces of recht op verdediging. Het gevolg was dat buurten die eerder kreunden onder het geweld herademden. Een aanklacht van deze aanpak op basis van mensenrechten maakt hier nauwelijks indruk. Men kan immers steeds argumenteren – eigenlijk in de lijn van Shelby’s retorische strategie – dat bij gezinnen in die buurten ook een mensenrecht op het spel staat, namelijk het recht op een veilige leefomgeving. Het enige wat de ontmenselijkende detentie van tienduizenden vermeende bendeleden echt in vraag kan stellen, is het idee van vergelding, het idee dat men mensen enkel mag opsluiten op basis van wat ze concreet gedaan kunnen hebben en niet op basis van een tattoo die zou wijzen op een toekomstig veiligheidsrisico.

Shelby begrijpt de legitieme functie van de gevangenis bijna uitsluitend in termen van veiligheid. Hij lijkt zich echter niet genoeg bewust te zijn van de verstrekkende gevolgen hiervan. Hoe meer het gevangenissysteem gericht is op veiligheid, hoe meer mensen worden opgesloten niet omwille van wat ze hebben gedaan, maar omwille van wat ze zouden kunnen doen. De vraag is dan hoe men vanuit deze benadering het racisme kan aanpakken dat ingebakken zit in het strafrechtsysteem. De vergeldende straf kan geperverteerd worden door racistische rechters die strengere straffen uitspreken voor mensen van kleur. Dit racisme is in tegenspraak met de vergeldingsgedachte zelf (gelijke straffen voor gelijke misdrijven). Bij de bezorgdheid om veiligheid ligt dat anders. Ook de veiligheidsgedachte kan racistisch worden, bijvoorbeeld wanneer ze leidt tot racial profiling bij de politie of het langer vasthouden van gedetineerden van kleur. Dergelijke aberraties zijn te verwerpen vanuit rechtvaardigheidsoverwegingen, maar niet noodzakelijk vanuit het oogpunt van veiligheid. In een maatschappij waar bepaalde vormen van criminaliteit om allerlei sociologische redenen vaker voorkomen bij specifieke bevolkingsgroepen, kunnen racistische maatregelen en procedures wel degelijk werken en leiden tot een veiligere samenleving. Het zou daarom kunnen dat een verwerping van de vergelding het belangrijkste argumentatieve wapen uit handen slaat van antiracistische strafrechthervormers.

Naast de bestrijding van de intrinsieke onrechtvaardigheden van het Amerikaanse gevangenissysteem bepleit Shelby, zoals gezegd, ook de inperking van dat systeem. Hij wil geen abolitionist zijn, maar wel een reductionist. Ook hier is het maar de vraag of zijn anti-retributieve, op veiligheid georiënteerde benadering hem daarbij zal helpen. Het streven naar maatschappelijke veiligheid is een eindeloos verhaal. In België leidt de droom van het strafrechtelijke nulrisico tot het inbouwen van allerlei veiligheidsperiodes die ons in staat stellen om ‘onveilige’ gedetineerden steeds langer binnen te houden, met een steeds verder uitdijend detentiesysteem tot gevolg. Opnieuw kan hier enkel de vergeldingsgedachte een oplossing bieden. Alleen vanuit de optiek van de vergelding moet men op een gegeven moment zeggen: het is genoeg geweest, de prijs is betaald, de straf is voorbij.

Ooit moet men zeggen: het is genoeg geweest, de prijs is betaald, de straf is voorbij

We moeten dus vergelding herontdekken als basis van de straf, maar dit stelt ons voor een lastig politiek-filosofisch vraagstuk. Het impliceert dat we een maatschappelijk debat moeten kunnen voeren rond de vraag: wanneer is een gevangenisstraf in verhouding met de gepleegde feiten? Het marxisme van Angela Davis had het voordeel dat vragen rond rechtvaardigheid centraal stonden. Deze vragen werden echter beantwoord vanuit het standpunt van een bepaald segment van de bevolking: de onderdrukten. Het liberalisme van Shelby, daarentegen, bood een perspectief dat gedeeld kan worden door iedereen in de samenleving. Daardoor verschoof de focus echter haast vanzelf naar meer pragmatische overwegingen die we inderdaad allemaal delen, zoals veiligheid (een kwestie die vervolgens doorgeschoven kan worden naar veiligheidsexperten). Om de respectievelijke impasses van marxisme en liberalisme te vermijden, is een moeilijke derde weg noodzakelijk die politiek ziet als de kunst om met onoplosbare conflicten om te gaan. Politiek vereist de mogelijkheid van een publiek debat dat enerzijds draait rond fundamentele rechtvaardigheidskwesties die ons allen aangaan en waarover we allen een mening hebben, maar waarover anderzijds ook diepe verdeeldheid heerst. Volgens een politiek denker als Michael Sandel zouden dergelijke moeilijke morele kwesties het hart moeten zijn van het politieke debat. Politiek draait rond vragen die raken aan onze diepste overtuigingen over leven, dood, erkenning en verdienste, ook al heerst er een radicale pluraliteit rond deze ‘diepe’ vragen. De vraag naar een rechtvaardige straf is een dergelijke lastige kwestie. We hebben immers zeer verschillende opvattingen over welke leedtoevoeging daders van misdrijven verdienen. Toch lijkt het de meest centrale vraag in het maatschappelijke debat over straf en strafuitvoering. Het is niet zeker dat we in onze samenleving überhaupt in staat zijn om dit gesprek te voeren. Het is meestal aantrekkelijker om de vraag van straf op te vatten als een technische vraag die beantwoord kan worden door gedragsexperten, aangevuld met een verwijzing naar enkele abstracte rechten waarover we het allemaal eens zijn. Mogelijk missen we zo echter de kern van de zaak.

Tommie Shelby, The Idea of Prison Abolition. (Princeton, nj: Princeton University Press, 2022).

Pieter De Witte is theoloog en filosoof. Hij is aangesteld als gastdocent aan de Leerstoel Detentie, Zingeving en Samenleving (Faculteit Theologie en Religiewetenschappen, KU Leuven) en aan het Centrum voor Religie, Ethiek en Detentie (Faculteit Rechtsgeleerdheid en Criminologische Wetenschappen, KU Leuven). Hij werkt ook als aalmoezenier in de Leuvense Hulpgevangenis. Hij doceert het vak ‘Religie, Zingeving en Levensbeschouwing’ aan verschillende faculteiten, alsook het service-learningvak ‘Gevangenisstraf als Doorleefde Realiteit’, waarin reguliere KU Leuvenstudenten en gedetineerde studenten samen reflecteren over de zin van straf.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen