vaak wordt verondersteld dat tijdelijke arbeidsmigratie, bijvoorbeeld de tewerkstelling van seizoenarbeiders in de land- en tuinbouw, voordelig is voor alle betrokken partijen. het gastland ziet zich verzekerd van een constante aanvoer van arbeidskrachten zonder te moeten instaan voor permanente vestiging. in het land van herkomst worden de achterblijvers ondersteund met financiële transacties en heeft het land van herkomst baat bij de hogere koopkracht van de arbeidskrachten wanneer zij terugkeren. ook de arbeidskrachten zelf zouden erbij moeten winnen, alleen al door de betere leef- en werkomstandigheden in het gastland. de realiteit is echter, zoals wel vaker, genuanceerder en complexer.
Is tijdelijke arbeidsmigratie werkelijk een ’triple win’?
Personen op arbeidsactieve leeftijd verplaatsen zich in toenemende mate naar een ander land om er te werken. Deze verplaatsingen kunnen permanent maar evenzeer tijdelijk van aard zijn. In dat laatste geval wordt de betrokken persoon voor een bepaalde periode tewerkgesteld in het gastland om vervolgens terug te keren naar het land van herkomst; denken we bijvoorbeeld aan een seizoenarbeider die voor enkele maanden wordt tewerkgesteld in onze land- en tuinbouw.
Maar is tijdelijke arbeidsmigratie wel wenselijk, zowel voor de arbeidsmigrant als voor de samenleving in de brede zin van het woord? Een zeer pertinente vraag, naar mijn aanvoelen. De theoretische stelling die immers sinds meer dan twee decennia circuleert binnen internationale middens en die evenzeer in de academische literatuur is geslopen, is dat tijdelijke, veelal circulaire, arbeidsmigratie als een ‘triple win’ beschouwd kan worden: zowel het land van herkomst, het gastland als de betrokken arbeidskracht hebben er (economisch) baat bij. Het biedt het gastland een constante aanvoer van benodigde arbeidskrachten zonder dat zij zich permanent vestigen. Het land van herkomst heeft baat bij de geldovermakingen van arbeidskrachten die tijdelijk in een ander land worden tewerkgesteld en van hun toegenomen koopkracht en vaardigheden bij terugkeer. Er wordt ook verondersteld dat de betrokken arbeidskracht erbij wint, gezien de betere leef- en arbeidsomstandigheden in het gastland t.o.v. het land van herkomst. De realiteit is zoals vaak genuanceerder en complexer. Alvorens specifiek in te gaan op bovenstaande vraag, is het zinvol om eerst een aantal bemerkingen te formuleren over het gebruik van de noties ‘triple win’ en ‘tijdelijke arbeidsmigratie’. Daarbij zal de focus liggen op de situatie in de Europese Unie (EU).
Het gebruik van de notie ‘triple win’ betreft een te sterke vereenvoudiging van het veelvoud aan economische actoren betrokken bij tijdelijke arbeidsmigratie in zowel het gastland als het land van herkomst. Hierdoor kan nooit eenzijdig geconcludeerd worden dat tijdelijke arbeidsmigratie batig of nadelig is voor het gastland of voor het land van herkomst. Daarenboven bestaat er niet zoiets als ‘de’ tijdelijke arbeidsmigrant. Een voordeel van het gebruik van de notie is evenwel dat er aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor het land van herkomst, een perspectief dat vaak genegeerd wordt in de academische literatuur door de eenzijdige focus op de impact van tijdelijke en permanente arbeidsmigratie op gastlanden. Bovendien zijn de kosten en baten van tijdelijke maar evenzeer van permanente arbeidsmigratie niet uitsluitend economisch van aard. Zo zijn er sociale en culturele veranderingen die in rekening moeten worden genomen en waarvan de kosten en baten niet altijd in monetaire termen uitgedrukt kunnen worden. Zelfs in gevallen waarbij de economische impact positief is, vormt dit bijvoorbeeld geen garantie dat burgers die onevenredig blootgesteld worden aan de negatieve effecten ervan overtuigd zullen worden van het belang van tijdelijke arbeidsmigratie.
De kosten en baten van arbeidsmigratie zijn niet uitsluitend economisch van aard
Daarnaast stelt zich de vraag hoe een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen ‘tijdelijke’ en ‘permanente’ arbeidsmigratie, alsook hoe beide termen zich verhouden tot ‘kortstondige’ en ‘langdurige’ arbeidsmigratie. Tijdelijke arbeidsmigratie kan immers zowel kortstondig als langdurig van aard zijn. Bovendien is er de vaststelling dat niets permanenter is dan tijdelijke arbeidsmigratie, omwille van de ‘aanvoer’ van telkens nieuwe tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten maar evenzeer omwille van het circulaire karakter van tijdelijke arbeidsmigratie waarbij de buitenlandse arbeidskracht herhaaldelijk voor een korte periode in het gastland werkt en daartussen telkens terugkeert naar het land van herkomst. Om het onderscheid te maken tussen permanente en tijdelijke arbeidsmigratie kan gekeken worden naar de intentie van de buitenlandse arbeidskracht (is het de bedoeling om permanent of slechts tijdelijk te wonen/werken in het gastland?) of naar de werkelijke situatie (enkel een permanent verblijf in het gastland wordt als permanente migratie beschouwd). Bij sommige vormen van arbeidsmigratie is het onderscheid heel duidelijk omwille van een maximale tijdsbepaling. Zo beperkt de Europese wetgeving seizoensarbeid door derdelanders tot maximum 5 maanden per jaar.
Verder lijkt het aangewezen om zeker binnen een EU-context een onderscheid te maken tussen de noties ‘arbeidsmigratie’ en ‘arbeidsmobiliteit’. Europese beleidsmakers maar ook juristen benadrukken immers dat EU‑burgers die van de ene naar de andere lidstaat verhuizen geen ‘migranten’ maar wel ‘mobiele EU‑burgers’ zijn. Hierbij weerspiegelt de notie ‘arbeidsmobiliteit’ de mogelijkheid van EU-burgers om in een andere lidstaat te werken op basis van het vrij verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. Dergelijke vrijheid bestaat niet bij ‘arbeidsmigratie’ van derdelanders naar de EU.
Bovendien is voor de EU ook vanuit empirisch oogpunt een verschuiving van ‘migratie’ richting ‘mobiliteit’ zichtbaar. De voorbije twee decennia hebben zich binnen de EU immers een aantal vormen van tijdelijke circulaire arbeidsmobiliteit gemanifesteerd, waaronder seizoensarbeid, arbeidsmobiliteit van zakenreizigers en het detacheren van werknemers. In dit laatste geval stuurt een onderneming, door de toepassing van het vrij verrichten van diensten in de EU, werknemers tijdelijk naar een andere lidstaat om daar gedurende een bepaalde periode te werken. Door de sterke link met het leveren van diensten gaat het hierbij om een werkgeversgedreven vorm van arbeidsmobiliteit. Het is namelijk de werkgever die werknemers ter beschikking stelt met het oog op het verrichten van diensten in een andere lidstaat, in tegenstelling tot andere vormen van arbeidsmobiliteit, waarbij de beslissing eerder bij de werknemer in kwestie ligt. De populariteit van detachering, bovendien vaak gelinkt aan de term ‘sociale dumping’ (waarbij (Europese) sociale wetgeving, in het bijzonder de geldende loon- en arbeidsvoorwaarden in het gastland, niet wordt gerespecteerd), is grotendeels te wijten aan de overgangsmaatregelen die de oude lidstaten omtrent het vrije verkeer van werknemers destijds voor de nieuwe lidstaten bepaald hebben. Door het sluiten van de ‘voordeur’ (er werden immers beperkingen ingesteld op het vrije verkeer van werknemers bij de toetreding van de nieuwe lidstaten in 2004) werd er massaal, voornamelijk vanuit Polen, gebruikgemaakt van de achterdeur, namelijk het detacheren van werknemers via het vrij verrichten van diensten. Ook na het stopzetten van de overgangsmaatregelen is detachering zeer populair gebleven. Het laat werkgevers immers toe om snel en flexibel gebruik te maken van de diensten van (goedkopere) buitenlandse arbeidskrachten.
Detachering is een werkgeversgedreven vorm van arbeidsmobiliteit: de beslissing ligt minder bij de werknemer
Laat ons een blik werpen op de belangrijkste stromen van tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten en beginnen met wie van buiten de EU komt. Er is Europese wetgeving in voege die (tijdelijke) arbeidsmigratie van buiten de EU faciliteert en die voorziet in één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor derdelanders om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat (de zogenaamde ‘single permit’). In 2022 werden in de EU ongeveer 3,6 miljoen van dergelijke vergunningen uitgereikt. Daarnaast zijn er Europese richtlijnen die de voorwaarden vaststellen voor de toegang en het verblijf van derdelanders 1) met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (ongeveer 155 000 vergunningen toegekend in 2022), 2) met het oog op een hooggekwalificeerde baan (ongeveer 82 000), 3) in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (ongeveer 11 000) en 4) met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (ongeveer 421 000). Daarnaast is er de doelstelling van de Europese Commissie om een ‘EU talent pool’ op te richten om derdelanders die in de EU willen werken en werkgevers binnen de EU die op zoek zijn naar werknemers samen te brengen. Een soortgelijk initiatief werd reeds gelanceerd om Oekraïense ontheemden een baan te helpen vinden in de EU. Ook op nationaal niveau zijn er meerdere tijdelijke arbeidsmigratieprogramma’s operationeel. Zo heeft Polen een vereenvoudigde procedure (‘statement on entrusting work’) die geldt voor derdelanders komende uit vijf specifieke landen: Armenië, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne (Rusland werd uitgesloten van deze procedure in oktober 2022). In 2021 werden ongeveer 1,3 miljoen derdelanders tijdelijk tewerkgesteld in Polen via deze procedure.
Daarnaast lijkt de toegang tot de economie en de arbeidsmarkt van een aantal, voornamelijk West-Europese, lidstaten een draaideur geworden voor tijdelijke intra-Europese arbeidskrachten, zoals seizoenarbeiders, gedetacheerde werknemers, zakenreizigers en studenten. Het detacheren van werknemers naar een andere lidstaat is hierbij één van de belangrijkste vormen. In 2021 ging het om ongeveer 6 miljoen detacheringen en ongeveer 2 miljoen gedetacheerde werknemers; werknemers kunnen/zullen immers meerdere keren per jaar gedetacheerd worden, meestal voor een periode van enkele maanden, weken of zelfs dagen. Zij zijn veelal afkomstig uit Polen, Duitsland en Litouwen en worden voornamelijk gedetacheerd naar Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk om er activiteiten te verrichten in de bouwsector, de transportsector en de vervaardigende industrie. Daarnaast wordt jaarlijks een beroep gedaan op ongeveer 750 000 intra-Europese seizoenarbeiders, voornamelijk afkomstig uit Polen en Roemenië, en meestal tewerkgesteld in de land- en tuinbouwsector van Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje, Oostenrijk, Nederland en België. Veruit de belangrijkste vorm van tijdelijke arbeidsmobiliteit binnen de EU is deze van zakenreizen. In 2022 werden binnen de EU ongeveer 18 miljoen verplaatsingen omwille van beroepsredenen naar een andere lidstaat geteld, waarvan bijna 11 miljoen voor maximaal drie overnachtingen. Deze zakenreizen vertrokken in grote mate vanuit Duitsland en Frankrijk.
Zakenreizen vormen veruit het belangrijkste type tijdelijke arbeidsmobiliteit binnen de EU
De belangrijkste vorm van tijdelijke arbeidsmobiliteit binnen de EU kan weliswaar sterk verschillen tussen gastlanden. Dit blijkt reeds wanneer de situatie in België vergeleken wordt met deze in Nederland. In Nederland wordt vooral gebruikgemaakt van tijdelijke (circulaire) intra-Europese arbeidsmobiliteit via het vrij verkeer van werknemers. Het gaat hierbij grotendeels om seizoenarbeiders tewerkgesteld in de Nederlandse glastuinbouw. België kent dan weer een grote instroom van gedetacheerde werknemers via het vrij verkeer van diensten. In 2022 werden naar schatting 261 000 personen gedetacheerd naar België. Zij worden zowel juridisch als economisch bestempeld als ‘werknemers zonder voetafdruk’, omdat zij niet deelnemen aan of geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt van het gastland. Dat is natuurlijk zowel een juridische als een statistische fictie, niet in het minst voor de Belgische bouwsector, waar zij ongeveer 20 % van de totale tewerkstelling uitmaken. Bovendien hebben zij geen toegang tot de sociale zekerheid in het gastland (we komen hier meteen op terug).
Komen we tot de eigenlijke vraag: Is tijdelijke arbeidsmigratie wenselijk, zowel voor de arbeidsmigrant als voor de samenleving? Net als bij permanente arbeidsmigratie en -mobiliteit heeft ook tijdelijke arbeidsmigratie en -mobiliteit een aantal voor- en nadelen. Deze kunnen sterk verschillen naargelang van de betrokken economische actor en binnen elk van deze actoren (de buitenlandse arbeidskracht, de ‘achterblijvende’ bevolking, de lokale ondernemingen en werknemers, het gastland, het land van herkomst), naargelang van de specifieke sector (kapitaalintensieve versus arbeidsintensieve sectoren), maar zeker ook naargelang van de vorm van tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit. Wat voor de één een baat is, zal voor de ander eerder een kost zijn. Het gedetailleerd in kaart brengen van alle kosten en baten, voor alle vormen van tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit, voor alle economische actoren, en dit vanuit een multidisciplinair perspectief, valt evenwel buiten de ambitie van deze bijdrage.
Tijdelijke arbeidsmigratie of -mobiliteit kan helpen om arbeidskrachten aan te trekken die zich niet permanent vestigen in het gastland
Toch is het nuttig om kort de voor- en nadelen van tijdelijke en permanente arbeidsmigratie/-mobiliteit te vergelijken. De permanente vorm lijkt immers steeds meer politiek onder druk te staan. Zo kan tijdelijke arbeidsmigratie/mobiliteit gastlanden helpen om arbeidskrachten aan te trekken die zich niet permanent vestigen, al wijkt de praktijk vaak af van de theorie (zie de instroom van ‘gastarbeiders’ in België tijdens de jaren ’60 en ’70). Bovendien zal de impact van de instroom aan tijdelijke arbeidskrachten nooit neutraal zijn. Dit wordt mooi gevat door wat Max Frisch ooit schreef: ‘We wanted workers, but got people instead’. Ook zal tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit ook geen oplossing bieden voor structurele, langdurige arbeidstekorten in het gastland. Vanuit het perspectief van het land van herkomst bestaat onder meer de vrees dat permanente arbeidsmigratie/-mobiliteit leidt tot ‘braindrain’, tekorten aan arbeidskrachten, een verslechtering van de demografische vooruitzichten en lagere inkomsten uit belastingen. Dergelijke kosten zullen zich minder voordoen indien arbeidskrachten slechts tijdelijk werkzaam zijn in een ander land, wat een belangrijk voordeel is voor de landen van herkomst.
Tenslotte zijn er ook voordelen voor de tijdelijke arbeidskrachten zelf. Hun loon kan en zal immers vele malen hoger liggen in het tijdelijke gastland t.o.v. het land van herkomst. Bovendien zal hun koopkracht, als zij dit loon ‘consumeren’ in het land van herkomst, beduidend hoger komen te liggen. Niettemin blijkt uit controles van de sociale inspectiediensten dat bij tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit de loon- en arbeidsvoorwaarden niet altijd worden nageleefd en er soms zelfs sprake is van arbeidsuitbuiting, voornamelijk in arbeidsintensieve en prijsgevoelige sectoren. De jobs die worden ingevuld door tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten zijn immers vaak vuil, gevaarlijk en veeleisend (zogenaamde 3D-jobs: dirty, dangerous, demanding) waardoor lokale werknemers niet bereid zijn om ze uit te voeren. Tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten zijn vaak gemotiveerd om deze ‘ongewenste’ jobs aan te nemen, niet in het minst gezien de levensomstandigheden in hun land van herkomst.
Tenslotte kunnen de voor- en nadelen sterk verschillen tussen de verschillende vormen van tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit. Laat ons bijvoorbeeld kort ingaan op de belangrijkste nadelen die zich bij intra-Europese detachering en seizoensarbeid voordoen. Gedetacheerde werknemers vallen niet onder de sociale zekerheid van het gastland, maar onder die van het land van herkomst. Hierdoor kunnen gedetacheerde werknemers niet genieten van de veelal betere sociale bescherming in het gastland. Bovendien bestaat het risico dat er een competitief nadeel ontstaat voor lokale ondernemingen t.o.v. buitenlandse detacheringsondernemingen omwille van de lagere socialezekerheidsbijdragen van toepassing in het land van herkomst. Bij seizoensarbeid via het vrije verkeer van werknemers heeft men dan weer problemen met het feit dat de betrokken werknemers onmiddellijk een beroep kunnen doen op de sociale zekerheid van het gastland (het debat omtrent ‘uitkeringstoerisme’). Het risico op een verstoring van de arbeidsmarkt en van de financiering van de sociale zekerheid lijkt toch vooral bij detachering te liggen wanneer die een abnormaal hoog niveau bereikt, zoals bijvoorbeeld in de Belgische bouwsector.
Gedetacheerde werknemers vallen niet onder de sociale zekerheid van het gastland, maar onder die van het land van herkomst
Het dilemma omtrent de verhouding tussen openheid voor tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit en het toekennen van gelijke politieke en sociale rechten na toelating kan vanuit verschillende invalshoeken bestudeerd worden, waarrond bovendien verschillende academische en politieke standpunten worden ingenomen. Volgens sommigen, waaronder ook Valeria Ottonelli en Tiziana Torresi (The Right Not to Stay, 2023), wordt de exclusieve focus op ‘het recht om te blijven’ in het gastland gedicteerd door de veronderstelling dat arbeidsmigratie/-mobiliteit altijd bedoeld is om permanent te zijn. Nochtans kunnen buitenlandse arbeidskrachten tijdelijke tewerkstelling in een ander land ook als hun eerste en favoriete optie beschouwen (en dus het ‘recht om niet te blijven’ verkiezen). Ik ben geneigd om hier grotendeels akkoord mee te gaan, al is natuurlijk veel afhankelijk van de levensomstandigheden in het land van herkomst. De keuze om tijdelijk te werken in een ander land is immers vaak ingegeven door grotere economische mogelijkheden in het gastland, waarbij men van dit verschil wil profiteren om o.a. geld naar huis te sturen, kennis en expertise te verwerven, of specifieke (financiële) doelen te bereiken wanneer men terugkeert naar het land van herkomst (bijvoorbeeld een huis bouwen, een gezin onderhouden of een nieuwe bedrijfsactiviteit opstarten). Zo maakt bijvoorbeeld intra-EU-detachering het mogelijk om omwille van culturele, taalkundige en/of familiale redenen verbonden te blijven met het land van herkomst en tegelijkertijd de economische en financiële kansen te grijpen die het vrij verrichten van diensten in de EU biedt. Merk wel op dat we veronderstellen dat er een keuzemogelijkheid is. Dit is echter niet altijd het geval. In de meeste gevallen hebben tijdelijke arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden immers geen andere legale optie dan te migreren in het kader van circulaire of tijdelijke arbeidsmigratieprogramma’s.
Daarnaast stelt zich de vraag of sociale rechten van tijdelijke arbeidsmigranten en mobiele EU-burgers dezelfde moeten zijn als deze van lokale werknemers of van permanente arbeidsmigranten en mobiele EU-burgers. Ottonelli en Torresi stellen dat een afwijking van een strikte gelijkheid in sociale en burgerrechten te rechtvaardigen is gezien dit niet noodzakelijk past in ‘het levensplan’ van tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten (bijvoorbeeld tijdens een korte periode zoveel mogelijk geld verdienen) en zij dus beter beschermd worden door specifieke rechten en beleidsmaatregelen. Evenwel bestaat het risico dat bij dergelijke aparte behandeling de doos van Pandora wordt geopend. Vanuit het gelijkheidsbeginsel, maar evenzeer om een verstoring van de (arbeids)markt in het gastland te vermijden (waarbij lokale werknemers en ondernemingen uit de markt worden geconcurreerd), lijkt een verschillende behandeling in loon- en arbeidsvoorwaarden (inclusief sociale bescherming) niet te rechtvaardigen. Het risico op een race to the bottom in het gastland, zeker in arbeidsintensieve en prijsgevoelige sectoren, is immers te groot. Ook gezien de kwetsbare positie waarin tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten zich meestal bevinden lijkt dit niet de te wandelen weg te zijn. Zij hebben eerder baat bij een gelijkwaardige behandeling.
De vraag stelt zich welke sociale rechten tijdelijke arbeidsmigranten en mobiele EU-burgers moeten hebben
Al zijn er argumenten die een aparte behandeling in de sociale zekerheid rechtvaardigen. Dergelijke aparte behandeling is bijvoorbeeld reeds het geval bij intra-EU-detachering, waarbij gedetacheerde werknemers onder het socialezekerheidsstelsel van het land van herkomst blijven vallen om het vrij verrichten van diensten zoveel mogelijk te bevorderen en om onnodige administratieve of andere verwikkelingen te vermijden die niet in het belang van werknemers, ondernemingen en overheidsdiensten zouden zijn. Bovendien bestaat er de politieke druk/wil om buitenlandse arbeidskrachten niet vanaf dag één toegang te geven tot het veelal betere socialezekerheidsstelsel van het gastland, maar hen eerst een tijd te laten bijdragen tot het stelsel, om ‘uitkeringstoerisme’ te vermijden.
Er kan besloten worden dat de vraag of tijdelijke arbeidsmigratie/-mobiliteit wenselijk is zowel voor de buitenlandse arbeidskracht als voor de samenleving niet eenduidig beantwoord kan worden, aangezien het antwoord heel sterk afhankelijk is van verschillende factoren. Het gebruik van de notie ‘triple win’ wordt dan ook best vermeden. Het gedetailleerd in kaart brengen van de kosten en baten van alle vormen van tijdelijke maar evenzeer permanente arbeidsmigratie/-mobiliteit voor alle betrokken economische actoren, vanuit een multidisciplinair perspectief, kan het maatschappelijke, politieke en academische debat zeker ondersteunen. Zo circuleren een aantal hardnekkige negatieve percepties over buitenlandse arbeidskrachten: ‘we hebben hen niet nodig om onze economie draaiende te houden’, ‘ze nemen onze jobs in’, ‘ze hebben een negatieve impact op onze lonen’, ‘ze profiteren van onze goed uitgebouwde sociale zekerheid’. Feiten kunnen deze percepties ontkrachten of bevestigen, maar bovenal kaderen en nuanceren. Gezien het huidige politieke klimaat zou dit heel welgekomen zijn.
Stephen Castles en Derya Ozkul, ‘Circular Migration: Triple Win, or a New Label for Temporary Migration?’, in: Graziano Battistella (red.), Theoretical Perspectives on Asian Migration. (New York: Springer, 2014).
Amelie Constant, Olga Nottmeyer en Klaus Zimmermann, ‘The economics of circular migration’, in: International Handbook on the Economics of Migration. (Cheltenham: Edward Elgar Publishing, 2013).
OECD, International Migration Outlook 2023. (Parijs: OECD Publishing, 2023).
Valeria Ottonelli en Tiziana Torresi, The Right Not to Stay: Justice in Migration, the Liberal Democratic State, and the Case of Temporary Migration Projects. (Oxford: Oxford University Press, 2023).
Piyasiri Wickramasekara, ‘Circular Migration: A Triple Win or a Dead End’. (Genève: Global Union Research Network, 2011).
Frederic De Wispelaere is werkzaam als onderzoeksexpert binnen hiva-KU Leuven, waarbij zijn focus ligt op intra-Europese arbeidsmobiliteit en EU-coördinatie van socialezekerheidsstelsels.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License