de wereldwijde vluchtelingensituatie van de laatste jaren wordt weleens omschreven als ‘ongekend’ of ‘de grootste humanitaire crisis ooit’. dat is moeilijk hard te maken: de geschiedenis kent veel grotere en complexere vluchtelingenbewegingen, alleen bestaat daar zelden cijfermateriaal voor, of valt het beschikbare materiaal moeilijk te vergelijken met het huidige. veel hangt af van op welke basis het label van vluchteling wordt toegekend en van het belang van mensenrechten in dat verhaal.
Medelijdenmoeheid: Op zoek naar solidariteit met mensen op de vlucht
In de lente van 2016, enkele maanden na de uitbraak van het conflict in Syrië, lanceerde het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen (HCV) van de Verenigde Naties een webpagina met cijfermateriaal over de wereldwijde vluchtelingensituatie. ‘Ongekend’ noemde het die, ‘de grootste aantallen ontheemden sinds het begin van de metingen’. Eind mei 2020 verdween het woordje ‘ongekend’ geruisloos van de website. Waarom werd de website aangepast? Het lijkt een reactie op de kritiek van een groeiend aantal academici, met misschien als meest prominente stem de eigen adviseur van het HCV, Jeff Crisp, die zich verzetten tegen het beeld van grote massa’s hulpeloze vluchtelingen tijdens ‘de grootste humanitaire crisis ooit’. Crisp en anderen wezen erop dat we eigenlijk voor geen enkele periode in het verleden vergelijkbaar cijfermateriaal hebben. Wie de geschiedenis van vluchtelingen een beetje bestudeert, weet overigens dat de claim zelfs niet opgaat als je haar plaatst tegenover het historische cijfermateriaal dat wel beschikbaar is. In de late jaren 1940, in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, de splitsing van Brits-Indië en de Palestijnse vlucht na de oprichting van de staat Israël, waren er bijvoorbeeld heel wat meer vluchtelingen dan vandaag, alleen werden die toen niet op dezelfde manieren geteld omdat ze bijvoorbeeld niet allemaal onder het mandaat van het HCV vielen.
Waarnemers stellen vast dat het niet zozeer gaat om een uitzonderlijk grote vluchtelingencrisis, maar wel om een politieke crisis die het zoeken naar positieve uitkomsten voor mensen op de vlucht in de weg staat. De focus op aantallen geeft verkeerdelijk de indruk dat de groep vluchtelingen enkel kan groeien, terwijl een correct opvangbeleid wel degelijk kan zorgen voor een reductie van de cijfers. ‘Vluchteling’ is immers een juridisch label, dat voor de betrokken personen van voorbijgaande aard zou moeten zijn. Het is immers de bedoeling dat het vluchtelingenstatuut wordt opgeheven eens er een ‘duurzame oplossing’ is gevonden – concreet, wanneer mensen kunnen terugkeren naar huis of de nationaliteit en bescherming van een ander land verkrijgen, via lokale integratie (al dan niet na een asielprocedure) of hervestiging in zogenaamde ‘derde landen’ (staten die zich actief openstellen voor vluchtelingenopvang). De vluchtelingencrisis die sinds 2015 ontstond na de uitbraak van de oorlog in Syrië (en waarvan de foto van de kleine Alan Kurdi, dood aangespoeld op een strand van de Middellandse Zee, het krachtige symbool werd) is de harde realiteit voor de vele mensen op de vlucht. Het is echter geen onoplosbaar probleem voor de landen die geconfronteerd worden met vluchtelingen aan hun grenzen. Het is zeker geen ‘ongekende crisis’, vergeleken met veel grotere en complexere vluchtelingenbewegingen in de geschiedenis.
‘Vluchteling’ is een juridisch label, dat voor de betrokkenen van voorbijgaande aard zou moeten zijn
Het HCV koos er na de Syrische crisis voor om vluchtelingen te omschrijven als dichte drommen van hulpeloze slachtoffers, aangewezen op humanitaire hulp en mensenliefde, met oog op gulle donaties en meer empathie. Deze aanpak bleek echter niet te werken en solidariteit voor vluchtelingen op staatsniveau bleef grotendeels uit na 2015. In dezelfde periode begonnen populistische politici het debat over vluchtelingen te beheersen. ‘We kunnen niet (herver)delen – er is al niet genoeg voor de onzen’ en ‘eerst onze mensen’ waren daarbij veel gehoorde argumenten. Bijgevolg gingen zelfs binnen de Schengenzone grenzen dicht en beloofde de (toen pas verkozen) nieuwe president van de Verenigde Staten muren bovenop de al draconische grenscontroles die tijdens het laatste decennium onder zijn voorgangers in voege waren geraakt. Diezelfde president kondigde ook een ‘vluchtelingenban’ aan, die weliswaar niet werd uitgevoerd zoals beloofd. Onrechtstreeks zorgde zijn beslissing er wel voor dat het aantal hervestigingen naar de VS een historisch dieptepunt bereikte, terwijl de Amerikaanse regering al sinds de Tweede Wereldoorlog één van de grootste inspanningen levert om duurzame oplossingen te bieden aan vluchtelingen.
Philipp Ther, een Duitse historicus die al sinds de jaren 1990 onderzoek doet naar de impact van vluchtelingen op de maatschappij en omgekeerd, schreef een toegankelijk boek, waarin zijn boosheid en ongenoegen over de huidige toestand meer dan eens aan de oppervlakte komen. Zijn vertrekpunt is echter hoopvol: de geschiedenis toont aan dat in de meeste gevallen zowel vluchtelingen als de ontvangende maatschappijen baat hadden bij elkaar. In The Outsiders schetst hij de geschiedenis van vluchtelingen vanuit en naar Europa sinds de late vijftiende eeuw. Met tal van voorbeelden toont hij aan dat, waar vluchtelingen hartelijk ontvangen werden door geloofsgenoten, compatriotten of politiek gelijkgestemden, ze geen crisis maar voorspoed inluidden voor de maatschappijen waarin ze terechtkwamen. De Franse Hugenoten, die in protestantse gebieden in Europa met open armen ontvangen werden, brachten welvaart en economische opleving. Voortvluchtige joden en moslims na de Spaanse reconquista vonden gemakkelijk een nieuw onderkomen in het Ottomaanse rijk of Noord-Afrika, waar ze zich assimileerden of integreerden zonder assimilatie (in het geval van de Sefardimjoden) en een graantje (of meer) konden meepikken van de economische boom. Ook als de omstandigheden minder meezaten, zoals vlak na de Tweede Wereldoorlog, maakte solidariteit veel mogelijk. De meerderheid van de dertig miljoen Europese vluchtelingen, ontworteld door etnisch nationalisme, mochten of terugkeren naar hun geboortestreek of vonden vrij snel een nieuwe ‘nationale thuis’. Het laatste miljoen dat overbleef in Europese vluchtelingenkampen werd overzee hervestigd, in de Verenigde Staten, Canada, Australië en Latijns-Amerika. Zelfs groepen die men in het Westen als moeilijk integreerbaar beschouwde, zoals de Hmong uit Vietnam in de jaren 1970, deden het economisch en sociaal uitstekend in de maatschappijen waar ze gastvrij onthaald werden, zoals de Verenigde Staten en Frankrijk.
In de meeste gevallen hadden vluchtelingen en de ontvangende maatschappijen baat bij elkaar
Tegenover die positieve voorbeelden staan echter tal van mislukkingen. Ther houdt ons voor dat we steeds drie elementen moeten beschouwen om de vlucht en haar uitkomsten te begrijpen: (de omstandigheden van) het vertrek, (de gebeurtenissen tijdens) het vluchttraject en (de al dan niet gunstige lokale toestand in het land van) het onthaal. Ging een van deze elementen gepaard met veel trauma’s, dan was het risico op een ongunstige uitkomst veel groter. In sommige gevallen had dit te maken met ontbrekende solidariteit. Het meest notoire voorbeeld is ongetwijfeld de Evianconferentie van 1938, waar de democratische staten er niet in slaagden tot een akkoord te komen over de opvang van joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland, met alle gevolgen van dien. In andere gevallen genereerde de oplossing voor één probleem soms een ander. De hervestiging van joden naar de nieuwe staat Israël en het lot van de Palestijnen illustreert dat. Niet alleen moest de Arabische bevolking haar geboortegrond verlaten, de meerderheid van de ontvangstlanden koos er ook voor om het vluchtelingenstatuut te behouden, waardoor velen nooit een volwaardig burgerschap kregen en het probleem bleef bestaan. De keuze om vluchtelingensituaties niet op te lossen benadeelt iedereen, toont Ther overtuigend aan.
Als we de blik richten op vandaag moeten we ons de vraag stellen waarom de omgang met vluchtelingen tegenwoordig zo moeizaam verloopt. Veel historici stellen vast dat het Westen sinds de jaren 1970 in toenemende mate de grenzen heeft proberen te sluiten voor migranten en vluchtelingen, ondanks uitgebreide lippendienst aan humanitaire principes en ‘christelijke normen en waarden’. De verklaring ligt in een mix van factoren: de economische neergang sinds de jaren 1970 bemoeilijkte de integratie van nieuwkomers – vluchtelingen zowel als arbeidsmigranten – en het einde van de Koude Oorlog veroorzaakte het wegvallen van een ideologische basis voor solidariteit. Hierdoor en door veranderende media-attitudes ten aanzien van vluchtelingen verschoof de publieke opinie ten nadele van nieuwkomers. Aan het eind van zijn boek doet Ther echter een andere interessante suggestie. Hij stelt vast dat sinds de jaren 1970 veel meer is ingezet op humanitarisme of – in de woorden van Keith David Watenpaugh – ‘georganiseerd medelijden’ met vluchtelingen, terwijl er in het verleden vaak op een utilitaristische manier naar vluchtelingen werd gekeken. Na de Tweede Wereldoorlog waren alle handen welkom om mee te werken aan de heropbouw. Ook in de traditionele immigratielanden, zoals de VS, Canada, Australië en Argentinië, waren vluchtelingen meer dan welkom als arbeiders, intellectuelen en belastingbetalers. Overgoten met een sausje van Koude-Oorlogsretoriek was het bovendien gemakkelijk om een nieuwe thuis te vinden voor de duizenden Hongaren, Tsjechen en Slovaken in de jaren 1950 en 1960. De economische crisis bemoeilijkte de situatie voor de Vietnamezen in de jaren 1970, maar hun vlucht bleef het ideologische gelijk van het Westen bevestigen, wat hun opname bespoedigde. Sindsdien heeft er echter een verschuiving plaatsgevonden waarbij vluchtelingen ‘massa’s hulpbehoevenden’ zijn geworden (denk aan de bewoording op de website van het HCV). Een hulpbehoeftige massa schrikt af, een paar helpende handen doet dat veel minder. De toenemende compassion fatigue – letterlijk ‘medelijdenmoeheid’ – zou dus wel eens het effect kunnen zijn van die versterkte focus op humanitarisme.
Waar vroeger op een utilitaristische manier naar vluchtelingen werd gekeken, wordt nu veel meer ingezet op ‘georganiseerd medelijden’
Om te begrijpen waar die nieuwe focus vandaan komt, moeten we eerst de blik richten op een aantal (academische) debatten, die het vluchtelingenbeleid van de laatste vijftig jaar mee vorm gaven. Vanaf de jaren 1970 kregen humanistische argumenten om vluchtelingen op te vangen de overhand en legden juristen en activisten meer nadruk op de mensenrechten van vluchtelingen. In de jaren 1990 uitte dit zich zelfs in een zogenaamd human-rights-based vluchtelingenregime. Dat laatste behoeft misschien wat meer uitleg. Zijn vluchtelingenrechten niet per definitie mensenrechten? Eigenlijk niet: de Vluchtelingenconventie van Genève van 1951 ontwikkelde zich weliswaar in het licht van de kort tevoren door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurde Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), maar zij was geen ‘mensenrechtenconventie’. De vluchtelingenconventie spitste zich immers niet toe op alle mensen. Enkel wie zich wegens gegronde vrees voor vervolging bevond buiten het land waarvan hij of zij de nationaliteit bezat of het land waar hij of zij vroeger zijn of haar gewone verblijfplaats had, kwam in aanmerking voor het vluchtelingenstatuut. Aan dat statuut werden door de opstellers van de Conventie specifieke rechten verbonden. Vooreerst, en misschien cruciaal voor elke vluchteling, was het recht om niet te worden teruggestuurd naar het land waar de vervolging zou plaatsvinden – het ‘non-refoulement’-principe. Daarnaast voorzagen de opstellers een hele reeks aan rechten die de integratie van erkende vluchtelingen moesten vergemakkelijken, zoals het recht op gelijke behandeling met nationale staatsburgers inzake wonen, werken, onderwijs, en zo verder.
Terwijl mensenrechten in de moderne context zonder uitzondering voor iedereen gelden, werden de rechten in de Conventie van Genève expliciet voorbehouden aan vluchtelingen. Daarnaast werden de gronden voor vervolging duidelijk afgebakend. Enkel wie vervolgd werd op basis van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of een politieke overtuiging kwam in aanmerking voor het vluchtelingenstatuut. Wat er in de jaren 1980 en 1990 veranderde, was dat vooraanstaande juristen en academici binnen de nieuwe discipline van de ‘vluchtelingenstudies’ begonnen te pleiten voor de uitbreiding van de erkenningscriteria. In plaats van de duidelijk afgebakende criteria voor vervolging in de vluchtelingenconventie wilden zij dat de schending van mensenrechten als basis kon dienen voor het toekennen van het vluchtelingenstatuut. Dit betekende echter dat plots ook het schenden van sociale en economische rechten in aanmerking kon komen als ‘vervolging’. Door dat begrip ruimer te definiëren, zou het aantal vluchtelingen enorm toenemen, net in een periode waarin conflicten in Centraal-Afrika, Midden-Amerika en de (voormalige) Oostbloklanden steeds meer potentiële vluchtelingen voortbrachten. Dat beseften de vluchtelingenspecialisten maar al te goed. Ze argumenteerden dan ook dat het beter was om ‘vlucht’ in toenemende mate los te koppelen van internationale ‘migratie’. De focus, die tot in de late jaren 1970 had gelegen op hervestiging in veilige derde landen, verschoof naar een terugkeerbeleid of repatriatie. Als vluchten gelinkt kon worden met mensenrechtenschendingen in het land van herkomst, zo heerste de stelling, kon een grote groep vluchtelingen aan de grenzen van een land als hefboom dienen om het herkomstland tot hervormingen te dwingen. De aanwezigheid van vluchtelingen in een regio zou druk uitoefenen, die hervormingen en de terugkeer naar huis konden versnellen. Terwijl de impuls om vluchtelingen te hervestigen daardoor verdween, werd er op het vlak van mensenrechtenverbeteringen echter weinig vooruitgang geboekt. Al snel volgde de kritiek dat de pleitbezorgers van een human-rights-based repatriatiebeleid het tegenovergestelde effect hadden bereikt. Aangezien er geen mechanismen bestonden om mensenrechten internationaal af te dwingen werd repatriatie nagenoeg onmogelijk, waardoor vluchtelingen in nog mensonterendere omstandigheden terechtkwamen.
Al snel kwam er kritiek dat de pleitbezorgers van een human-rights-based repatriatiebeleid het tegenovergestelde hadden bereikt
Reeds voor het eind van de Koude Oorlog kwam er een nieuw pleidooi op voor hervestiging en duurzame oplossingen via migratie. Het leek echter of mensenrechten geen ideale basis vormden voor solidariteit in de ontvangstlanden. Zolang mensenrechtenschendingen voorkwamen in het land van herkomst leek het narratief eenvoudig. Veel moeilijker werd het als ook de ontvangstlanden de mensenrechten van vluchtelingen met de voeten traden. Dat gebeurde in de loop van de naoorlogse periode geregeld. Ther wijst erop dat de gedwongen migraties van alle Duitsers uit Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije na de beslissing van de geallieerden in Potsdam in 1945 tot op heden in de Duitse literatuur beschouwd worden als een grove mensenrechtenschending. In de jaren 1960 en 1970 kwam Groot-Brittannië stevig onder vuur te liggen omdat aanpassingen in de immigratiewetgeving het voor een groot aandeel Britse staatsburgers van niet-Europese ‘extractie’ onmogelijk maakten om terug te keren naar het land waaraan ze hun nationaliteit en burgerschap ontleenden, namelijk Groot-Brittannië. Vooral ‘Aziaten’ (grotendeels uit Brits-Indië), die deel hadden uitgemaakt van de koloniale diaspora en die geen andere nationaliteit hadden dan de Britse, kwamen hierdoor in de problemen. De gevolgen hiervan zijn vooral bestudeerd vanuit het standpunt van de migratie van de Britse Aziaten uit Kenia vanaf 1968, maar in buurland Oeganda leidde de verdrijving van Aziaten door dictator Idi Amin tot de vorming van een groep vluchtelingen. Zelfs ten aanzien van deze vluchtelingen kwam Groot-Brittannië zijn mensenrechtenverplichtingen slechts gedeeltelijk na. In de Verenigde Staten, waar president Carter in de jaren 1970 sterk inzette op de promotie van mensenrechten, bleek het ook niet altijd mogelijk die principes te huldigen. In de jaren na de coup van generaal Augusto Pinochet op 11 september 1973 in Chili, die gepleegd werd met medeweten (en waarschijnlijk ook medewerking) van de CIA, deed de Amerikaanse regering er alles aan om de opvang van Chileense vluchtelingen te ontlopen. Toen de Chileense junta in 1976 verhoogde uitreistaksen oplegde, die emigratie uit Chili moesten bemoeilijken, juichte het Amerikaanse State Department deze maatregel in stilte toe, ondanks het besef dat dit in strijd was met het mensenrecht dat bepaalt dat ‘een ieder het recht [heeft] welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten’.
Mensenrechten zijn een complex begrip in de zoektocht naar duurzame oplossingen voor vluchtelingen
Mensenrechten zijn dus een complex begrip in de zoektocht naar duurzame oplossingen voor vluchtelingen. De geschiedenis leert ons dat ze misschien niet erg bruikbaar zijn als basis voor solidariteit, omdat haast geen enkel land ‘vrij van zonden’ is. Thers suggestie dat de nadruk op humanitarisme geleid kan hebben tot medelijdenmoeheid behoeft verder onderzoek. Hoewel hij er in The Outsiders geenszins op doelt mensenrechten af te schrijven als leidend principe in vluchtelingenkwesties, pleit hij ervoor de utilitaristische argumenten niet volledig van tafel te vegen. Vluchtelingen moeten volgens hem opnieuw gezien worden als mensen die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de maatschappijen waar ze aankomen. Dat is niet het minst zo omdat vluchtelingen al door een uitermate doorgedreven sociaal selectieproces zijn gegaan. Enkel de meest bekwame en vindingrijke mensen bereiken immers het Westen. Onderzoek naar algemene migratiepatronen toont bovendien aan dat het zelden de allerarmsten zijn die vertrekken, omdat zij vaak geen enkele opportuniteit hebben om voorbereidingen te treffen. Zelfs al komen vluchtelingen berooid aan, dan nog is de kans groot dat ze relatief kapitaalkrachtig waren voor de vlucht. Dat was in het verleden zo en dat is in de Syrische vluchtelingenkwestie niet anders. Thers boek is er dus eentje met een agenda. Hij is ervan overtuigd dat historici zich niet mogen laten verleiden om dystopieën over oncontroleerbare vluchtelingenstromen te promoten. De geschiedenis bevat te veel hoopvolle precedenten om vluchtelingen af te schrijven als een massa hulpbehoevende humanitaire gevallen die enkel tot crisis kunnen leiden.
Philipp Ther, The Outsiders. The History of Europe as a Continent of Refugees. (Princeton: Princeton University Press, 2019).
Sara Cosemans is aspirant van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen en werkt aan de onderzoekseenheid Geschiedenis bij de onderzoeksgroep Moderniteit en Samenleving (1800-2000) van de KU Leuven aan een doctoraat over internationale hervestigingsdebatten in de jaren 1970.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License