Deel dit artikel
 

onze natuurlijke omgeving kan bezwaarlijk een stabiele omgevingsfactor genoemd worden. schijnbaar kleine veranderingen kunnen enorme gevolgen hebben voor ons ecosysteem. niet alleen klimatologen en ecologen worden zich daar steeds meer van bewust; ook in de humane en sociale wetenschappen wordt een steeds belangrijkere rol toegekend aan factoren zoals het klimaat, het weer of biologische evoluties. zo zijn mens en maatschappij niet langer de enige protagonisten in hun eigen verhaal. toch kan niet alles uitsluitend op basis van exogene processen verklaard worden. 

De natuur als protagonist of in een bijrol? 

Maïka De Keyzer

 

Als de klimaatcrisis één ding duidelijk heeft gemaakt, dan is het dat onze natuurlijke omgeving geen statisch decor is waarin onze levens zich afspelen. Zij is geen stabiele omgevingsfactor die amper tot geen invloed op onze maatschappij heeft. Een beperkte stijging van één tot twee graden Celsius kan ons eigen ecosysteem zo op de proef stellen dat grote delen van de wereldbevolking acute risico’s lopen. Hoewel de algemene opwarming op zich voor de meeste werelddelen geen onoverkomelijk probleem vormt, is de toegenomen klimaatvariabiliteit wel een reëel gevaar. Overstromingen, stormen, hittegolven en orkanen doen ons soms letterlijk op onze grondvesten daveren.

Deze recente bewustwording heeft een heuse verschuiving teweeggebracht in het academisch onderzoek. Die beperkt zich bovendien niet tot klimatologen en ecologen die de klimaatopwarming en de gevolgen ervan op de voet volgen en modellen genereren om de impact ervan in de toekomst te voorspellen. Ook de humane en sociale wetenschappen zijn overstag gegaan. Terwijl daar vroeger de mens en de maatschappij als enige protagonisten fungeerden, krijgen exogene factoren zoals het klimaat, extreme weersomstandigheden, geologische evoluties, biologische adaptaties, virussen en bacteriën een steeds meer sturende rol in ‘ons’ verhaal. Ze hebben hun rol als decor van het toneel omgeruild voor een actieve bij- of zelfs een heuse hoofdrol in het stuk.

Overstromingen, stormen, hittegolven en orkanen doen ons soms letterlijk op onze grondvesten daveren

In dit kader past het recent verschenen boek Oorsprong: hoe de aarde de mens vormde van Lewis Dartnell. Dartnell, van opleiding astrobioloog, gaat hierin op zoek naar de wortels van onze leefwereld en dit kan best letterlijk genomen worden. Zo vraagt hij zich bijvoorbeeld af hoe het komt dat wij graan als hoofdvoedsel consumeren, welke klimatologische factoren de evolutie van mensapen richting de homo sapiens in gang hebben gezet, of waar de stenen van de piramiden van Gizeh vandaan komen. Dartnell legt het op een duidelijke en toegankelijke manier uit. Daarbij richt hij zijn aandacht vooral op het aandeel van de natuur en van natuurlijke ontwikkelingen op het verloop van de geschiedenis. Zo merkt hij in verband met de piramiden bijvoorbeeld op dat deze gemaakt zijn van kalksteen, en dat deze steen het resultaat is van een oeroud geologisch proces. Ongeveer 40 tot 50 miljoen jaar geleden, tijdens het eoceen, toen de aarde door een van de warmste periodes in haar geschiedenis ging, was Egypte namelijk geen woestijngebied, maar stond het merendeel van Noord-Afrika onder water en maakte het gebied deel uit van de Tethysoceaan. Kalksteen is een restant uit deze periode, want bestaat in feite uit niets anders dan een laag van fossielen die afgezet werd aan de ondiepe randen van deze oceaan. Specifieker gaat het om de eencelligen die op dat ogenblik de oceaan bevolkten, nummulieten. Zonder de transitie van verschillende geologische processen, zoals het uit elkaar breken en verschuiven van continenten en het stijgen en dalen van de zeespiegel tijdens de laatste 50 miljoen jaar, zouden de graven van de Egyptenaren er niet uitgezien hebben zoals wij die vandaag kennen.

In amper 300 pagina’s overloopt Dartnell op soortgelijke wijze de vergeten impact van onze natuurlijke omgeving en haar evoluties op de geschiedenis. De menselijke afhankelijkheid van metalen zoals ijzer zou niet tot stand gekomen zijn als de jonge aarde 2,2 tot 2,6 miljard jaar geleden geen zuurstofrevolutie had ondergaan. Om ijzerertslagen te creëren die geconcentreerd genoeg zijn om te exploiteren waren een ander soort planeet en oceanen nodig. De zuurstofloze oceanen met opgeloste ijzeroxide werden hierdoor plots geoxideerd en in lagen afgezet op de oceaanbodem.

Met deze benadering sluit Dartnell aan bij een traditie van onderzoekers die haar oorsprong vindt in Fernand Braudels studie La Méditerranée uit 1949. Waar de geschiedschrijving tot dan toe vooral aandacht had besteed aan politieke, culturele en sociaal-economische evoluties en hun onderlinge verbanden, betoogde Braudel dat economie, cultuur en maatschappij voor een belangrijk deel vormgegeven worden door de natuurlijke omgeving. In La Méditerranée verklaarde Braudel de sociale, economische en culturele gelijkenissen tussen de mediterraanse gebieden vanuit hun gelijkaardige klimaat en geologische structuren. Dit baanbrekende werk kende aanvankelijk weinig navolging, maar is nu toch al enkele decennia ontzettend populair.

Economie, cultuur en maatschappij krijgen ook vorm door hun natuurlijke omgeving

Zo worden bijvoorbeeld tal van historische evoluties uit de zogenaamde kleine ijstijd (een relatief koude periode uit de geschiedenis van ca. de 14de tot de 19de eeuw) steeds vaker bekeken en mede verklaard via exogene factoren. Wolfgang Behringer bijvoorbeeld zag in 1999 (Climactic Change and Witch Hunting) de heksenvervolgingen van de vroegmoderne periode niet als een gevolg van religieuze veranderingen, maar als het resultaat van klimatologische ontwikkelingen. De toename van stormen, hagelbuien, extreem natte zomers en sneeuwstormen in de lente leidde volgens hem tot een zoektocht naar zondebokken, en gemarginaliseerde vrouwen (en soms ook mannen) stonden toen op de eerste rij. Bruce Campbell betoogt in zijn Great Transition (2016) zelfs dat de start van de kleine ijstijd in de 14de eeuw de oorzaak is van de westerse verschuiving van een feodale maatschappij naar een kapitalistische markteconomie. Deze verschuiving werd vroeger voornamelijk verklaard vanuit marxistische of demografische modellen, maar Campbell plaatst een heel andere oorzaak op de voorgrond: de bacterie Yersinia Pestis, die geleid heeft tot de uitbraak van de zwartedoodepidemie. Volgens Campbell en vele andere onderzoekers werd de verspreiding daarvan gefaciliteerd door een klimaatschok die de gastheer van de bacterie (de vlo) deed verhuizen van zijn normale habitat (de grote renmuis) naar twee andere zoogdieren (de rat en de mens). De massale sterfte die daarop volgde, dwong de mens tot grootschalige economische verschuivingen, die uiteindelijk het ontstaan van een kapitalistische maatschappij in de hand zouden werken. Ook Dagomar Degroot draagt in zijn boek The Frigid Golden Age (2018) klimatologische argumenten aan om bepaalde evoluties te duiden. Zo stelt Degroot bijvoorbeeld dat de kleine ijstijd niet enkel problemen met zich meebracht, maar ook mogelijkheden. De koudere en meer wispelturige atmosfeer zorgde er bijvoorbeeld voor dat de zuidelijke route naar Azië de enige betrouwbare route werd. Aangezien die lang door de ‘Vereenigde Oostindische Compagnie’ gedomineerd werd, plukte de Republiek der Nederlanden hier de vruchten van.

Al deze auteurs gaan er dus van uit dat de natuurlijke omgeving een wezenlijke factor is in de ontwikkeling van de geschiedenis en bijgevolg ook een plaats verdient in de geschiedenis als wetenschap. Maar soms slaat de pendel misschien toch wat te ver door. Er is immers een groot verschil tussen het toekennen van een grotere rol aan het klimaat en het klimaat zodanig op de voorgrond plaatsen dat alle andere factoren in de coulissen verdwijnen. Klimaatdeterminisme loert dan al gauw om de hoek.

Een grotere rol voor het klimaat betekent niet dat alle andere factoren in de coulissen mogen verdwijnen

Lewis Dartnell bijvoorbeeld schuift geologische of biologische processen vaak als de enige verklaring naar voren om de opkomst of ontwikkeling van complexe maatschappelijke structuren te verklaren. Een voorbeeld daarvan is de opkomst van de financiële markten in het vroegmoderne Nederland. Hij ziet hier een causaal verband tussen de strijd tegen het water, inclusief het inpolderen van land, en deze economische ontwikkelingen. De eerste financiële beurs staat volgens Dartnell niet toevallig in Amsterdam. Het is doordat de strijd tegen water een nood aan kapitaal en investeringen teweegbracht dat nieuwe financiële producten, zoals obligaties, werden uitgedacht en de Nederlanders de eerste echte ‘kapitalisten’ werden. Het feit dat soortgelijke kustgebieden in de rest van de wereld geen gelijkaardige evoluties hebben doorgemaakt en alternatieve oplossingen ontwikkelden, wordt hierbij onder de mat geveegd. Eenzelfde eenzijdigheid vinden we ook terug in Dartnells verklaring van de Democratische verkiezingsoverwinning in 2012 in een specifiek gebied in North en South Carolina, Georgia en Alabama, voor de rest vrijwel volledig Republikeinse staten. Het bestaan van deze Democratische oase in een Republikeinse woestijn wijt Dartnell aan een smalle strook gesteente die afgezet werd tijdens het krijt tussen 66 en 86 miljoen jaar geleden. Tijdens het krijt stond een groot deel van Noord-Amerika onder water en werden er schaliebodems gevormd, ook wel de Black Belt genoemd. Deze zeer vruchtbare strook was uitermate geschikt voor katoenteelt en zorgde voor de ontwikkeling van een plantagesysteem in deze streek. De concentratie van zwarte Amerikanen heeft volgens Dartnell tot vandaag politieke gevolgen, aangezien de afstammelingen van de slaven op de plantages anders stemmen dan hun Republikeinse buren.

Hoewel deze heldere en simpele verklaring op het eerste gezicht plausibel lijkt, is dit soort redenering vertekenend. Dartnell ontlast de mensheid haast van enige verantwoordelijkheid voor haar geschiedenis: de bodem determineert als het ware de evoluties en zorgt voor een beperkt aantal uitkomsten op politiek, sociaal, cultureel of economisch vlak. Bovendien suggereert een dergelijke conclusie dat eenzelfde geologische situatie tot soortgelijke uitkomsten zal leiden elders ter wereld. Niets is echter minder waar. Als we het voorbeeld van katoen nemen, zien we een brede waaier aan maatschappelijke uitkomsten. Katoen werd oorspronkelijk voornamelijk in India geproduceerd. Net zoals in de Black Belt van de VS was het Indische schiereiland uitermate geschikt voor de teelt van katoen. In tegenstelling tot de plantage-eigenaren in de VS kozen de Indische producenten echter niet voor een model met slavenarbeid en hiërarchische productieverhoudingen. In India bleef de productie van katoen gedecentraliseerd. Wevers en ververs organiseerden zich op dorps- of kasteniveau en specialiseerden zich in bepaalde blokprints of weeftechnieken. Terwijl er uiteraard ook bulkproducten werden geproduceerd, richtten vele van deze groepen zich op luxeproductie, met hoogstaande kleuren, patronen en stoffen. Het kastesysteem zorgde voor een ingewikkeld netwerk waarbij verschillende gespecialiseerde katoenproducenten, spinners, wevers en ververs hoogkwalitatieve producten afleverden. De lonen en prijzen van zowel de ruwe katoen als de afgewerkte producten werden hoog gehouden en de producenten konden op onafhankelijke basis werken. Dit staat in sterk contrast met het plantagesysteem, waarbij de productiekosten extreem laag gehouden konden worden door slavenarbeid en de winsten volledig in handen bleven van een handjevol plantage- en fabriekseigenaars.

Eenzelfde geologische situatie leidt helemaal niet overal ter wereld tot dezelfde uitkomsten

De Democratische overwinningen tijdens de verkiezingen van 2008 en 2012 in de Black Belt van Amerika hebben dus weinig te maken met schaliebodems. Ze verklaren waarom daar katoen wordt geplant in plaats van cacaobonen of gierst. Maar de keuze voor de beruchte Atlantische slavenhandel en plantageproductie kan enkel verklaard worden wanneer daarnaast ook verschillende maatschappelijke structuren en evoluties in rekening worden gebracht.

Nogal wat wetenschappers die het klimaat of de natuur als hoofdspeler naar voren schuiven, zetten vrijwillig oogkleppen op en kiezen zorgvuldig voorbeelden uit die passen bij hun ecologisch model. Als men een verklaring wil voor de opvallende Democratische anomalie in North Carolina is de schaliebodem een goede verklaring. Maar gaat deze causale relatie ook elders op? Hebben soortgelijke vruchtbare bodems telkens eenzelfde effect? Een discussie daarover barstte uit na het verschijnen van het boek Crisis and Catastrophe: The Global Crisis of the Seventeenth Century Reconsidered van historicus Geoffrey Parker in 2008. Hierin stelt Parker dat het dieptepunt van de kleine ijstijd samenvalt met een wereldwijde crisis en bijna alle gewelddadige opstanden en rebellieën kan verklaren. Paul Warde reageerde hierop met een artikel getiteld ‘Global Crisis or Global Coincidence’, waarin hij stelde dat het hier eerder om een samenloop van omstandigheden gaat dan om een causale relatie. Extreem koude jaren of periodes in de voorgaande of latere eeuwen leidden niet noodzakelijk tot vormen van extreem geweld of een crisis, terwijl andere soortgelijke opstanden niet steeds in periodes van klimaatextremen plaatsvonden. Auteurs als Parker en Dartnell maken dus gebruik van een uitgekiende selectie aan interessante voorbeelden die hun model staven en laten afwijkingen en tegenvoorbeelden doelbewust buiten beeld.

Een monocausale verklaring doet zelden tot nooit recht aan de complexe historische werkelijkheid en kan tot vertekende conclusies met verstrekkende gevolgen leiden. Ecodeterminisme leidt vaak tot reductionistische conclusies én oplossingen, die de ecologische benadering meer kwaad dan goed doen. Veel zinvoller is het om exogene en endogene factoren met elkaar te verbinden, om na te gaan hoe het klimaat en maatschappelijke keuzes elkaar constant beïnvloeden en daardoor bijna onontwarbaar worden.

Lewis Dartnell, Oorsprong: hoe de aarde de mens heeft gevormd. (Amsterdam: Thomas Rap, 2019).

Maïka De Keyzer is tenuretrackdocent sociaaleconomische en ecologische geschiedenis aan de onderzoekseenheid geschiedenis van de KU Leuven. Ze deed postdoctoraal onderzoek naar de oorzaken van kwetsbaarheid ten opzichte van natuurfenomenen in het verleden. Momenteel zoekt ze uit welke historische maatschappijvormen tot een hoge welvaart leidden in de premoderne periode.

 
 
Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen