Deel dit artikel

dat de obama’s acht jaar lang in het witte huis het beeld van een liefdevol en succesrijk amerikaans zwart gezin hebben neergezet, is onmiskenbaar van groot symbolisch belang. maar het leven van zwarte amerikanen is er anno 2018 nog steeds een van achteruitstelling en vernedering. ta-nehisi coates ziet weinig redenen om te geloven in een betere toekomst. in between the world and me en we were eight years in power heeft hij het over de uitzichtloze raciale verdeeldheid in de verenigde staten en het failliet van de droom van een kleurenblinde solidariteit.

Ondraaglijke witheid. Racisme na Obama

Pieter Vermeulen

De inauguratie van Donald Trump op 20 januari 2017 in een grauw en verlaten Washington was een fletse bedoening. Ze leek het contrast met zijn flamboyante voorganger pijnlijk duidelijk te maken. Drie weken later laat Obama zich filmen terwijl hij kitesurft op het resort van die andere miljardair, Richard Branson. Een ontspannen Obama leent zich met een verbijsterend gemak voor wat in wezen een commercial voor Bransons zakenimperium is. De beelden herinneren aan iets dat we, te midden van het onbehagen over Trumps presidentschap, liever vergeten: dat het met het verschil tussen Trump en Obama wel meevalt. Obama was bijvoorbeeld een president die consequent weigerde de macht van Wall Street te beteugelen; hij was ook de opperbevelhebber van een leger dat in intensieve droneoorlogen honderden burgerslachtoffers maakte in Pakistan, Jemen en Somalië. Onze teleurstelling over Obama’s bromance met Branson toont vooral de iconische waarde van Obama – als iemand die, samen met Angela Merkel, in een snel verruwende wereldpolitiek nog een soort basaal fatsoen belichaamt. Alleen is fatsoen bij uitstek een morele en zelfs esthetische deugd, een kwestie van stijl en niet van inhoud. Het verschil tussen Trump en Obama is misschien vooral symbolisch.

Maar symbolen doen ertoe, schrijft Ta-Nehisi Coates in zijn recente boek We Were Eight Years in Power. Het doet ertoe dat de Obama’s acht jaar lang het beeld van een liefdevol, succesrijk en fundamenteel vrolijk zwart Amerikaans gezin hebben neergezet in een medialandschap waar zwarten vaker als arm, gewelddadig en onverantwoordelijk verschijnen. Coates is in het afgelopen decennium de belangrijkste zwarte Amerikaanse publieke intellectueel geworden, vooral door de lange stukken in The Atlantic, die in dit boek gebundeld zijn, en meer nog door Between the World and Me, waarmee hij in 2015 een National Book Award won. Het boek is een rauwe brief aan Coates’ zoon – een procedé dat Coates ontleent aan zijn held James Baldwin, die een iconische figuur is in de zwarte bevrijdingsstrijd en aan wie Raoul Peck in 2016 nog de documentaire I Am Not Your Negro wijdde. Between the World and Me gaat over de uitzichtloze raciale verdeeldheid in de Verenigde Staten en het failliet van de droom van kleurenblinde solidariteit. Paradoxaal genoeg voedt het onmiskenbare symbolische belang van een zwarte president Coates’ pessimisme. Natuurlijk, Obama bewijst dat een welbespraakte, charismatische en politiek ervaren rechtenprofessor met een diploma van Harvard het hoogste ambt kan bereiken, ook als hij niet blank is. Maar de verkiezing van Trump bewijst dat het voor een rijke blanke man volstaat om gewoon rijk en blank te zijn, en dat het geen bezwaar is daarnaast een kleingeestig, narcistisch, seksistisch, corrupt en ongeletterd creatuur te zijn. Als Obama toont dat voor zwarten alles mogelijk is als ze maar twee keer zo hard werken als de rest, bewijst Trump dat er voor blanken die half zo hard werken als zwarten nog altijd veel meer mogelijk is.

Als Obama toont dat voor zwarten alles mogelijk is als ze maar twee keer zo hard werken als de rest, bewijst Trump dat er voor blanken die half zo hard werken als zwarten nog altijd veel meer mogelijk is

We Were Eight Years in Power is geen eulogie of elegie voor Obama’s presidentschap. De ‘acht jaar aan de macht’ uit de titel is ontleend aan een speech van Thomas Miller, een zwart congreslid dat in 1895 betoogde dat een zwart beleid in South Carolina acht jaar lang voor vooruitgang en welvaart had gezorgd, wat welkom was in de nasleep van de verwoestende Burgeroorlog. Alleen, zo’n bewijs van zwarte competentie is bedreigender voor de blanke mainstream dan de mythe van zwarte onbeholpenheid. En zoals de backlash vandaag tot het presidentschap van een openlijk racistische president leidt, leidde het bewijs van zwarte intelligentie en vaardigheid aan het einde van de negentiende eeuw tot een antizwarte wetgeving, vernederende segregatie en een epidemische golf van lynchings, die tot diep in de twintigste eeuw duurden. Pas in 1972 zou het Amerikaanse Zuiden opnieuw een Afrikaans-Amerikaanse politicus naar het Congres sturen. Pas in het voorjaar van 2018 opende een eerste nationaal monument voor de slachtoffers van de lynchings in Alabama, in een regio waar de herinnering aan de Confederacy – de zuidelijke staten die zich in 1861 afscheurden om de slavernij in stand te houden – nog op een bijna nonchalante manier in het publieke leven verweven zit.

Zo’n historisch perspectief is kenmerkend voor Coates’ aanpak. Zijn stukken vertrekken uit het heden, bij het charisma van Michelle Obama, Bill Cosby’s (hallucinant hypocriete, weten we nu) campagne voor zwarte familiewaarden, of een biografie over Malcolm X, en situeren hedendaagse vraagstukken in Amerika’s raciale geschiedenis. Coates stopt niet bij de jaren 1960, alsof de disfuncties van de Amerikaanse samenleving terug te voeren zouden zijn tot de niet-ingevulde beloftes over gelijkheid en welvaart na de verworvenheden van de burgerrechtenbeweging. Coates benadrukt dat de Verenigde Staten altijd al gebouwd zijn op de genadeloze uitbuiting van zwarte lichamen, en dat het zich alleen in de markt kon zetten als een land van vrijheid door een groot deel van de bevolking elke suggestie van zelfbeschikking te ontzeggen. Coates’ historische perspectief verklaart zijn pessimisme, maar ook zijn stijl: scherpe formuleringen, rigoureus cijfermateriaal en zorgvuldig uitgekozen vignetten die de volgehouden uitzichtloosheid van zwarte levens in Amerika illustreren.

Een bewijs van zwarte competentie is bedreigender voor de blanke mainstream dan de mythe van zwarte onbeholpenheid

Het onbetwiste hoogtepunt van het boek is het lange essay ‘The Case for Reparations’, dat oorspronkelijk in 2014 verscheen. Dit stuk ontsnapt aan het occasionele staccato van feiten en cijfers in andere stukken en is een meesterwerk van geëngageerde publieke geschiedschrijving. Coates vertelt het levensverhaal van Clyde Ross, een zwarte die in 1923 in de staat Mississippi werd geboren. Ross’ familie wordt bestolen door de belastingdiensten, verliest daardoor kudde en land en wordt overgeleverd aan de willekeur van een landeigenaar. Ross kan niet naar de goede school waar hij thuishoort omdat de schoolbus alleen voor blanke kinderen rijdt. Na zijn dienst in de Tweede Wereldoorlog verhuist hij naar Chicago en de belofte van een middenklassebestaan, tot hij ontdekt dat banken probleemloos kunnen weigeren om zwarten een betaalbare lening toe te staan. Zoals alle zwarten die ondanks alles hopen iets van hun leven te maken, wordt hij overgeleverd aan woekeraars. Zij kopen huizen aan blanke rentevoeten en verkopen ze dan door aan ridicuul hoge prijzen. Niet zelden slagen de zwarte kopers er niet in hun schuld af te betalen, wat de woekeraars toelaat ze uit hun huis te laten zetten, waarna dat huis vrijkomt voor nieuwe zwarte slachtoffers. (Hedendaagse versies van die strategie zijn het voorwerp van Matthews Desmonds meesterwerk Evicted: Poverty and Profit in the American City, een briljante sociologische analyse die in 2017 een Pulitzer won). Zelfs zwarten die alle kansen grijpen, wordt dus de mogelijkheid ontzegd een eigen huis te bezitten, terwijl huisbezit in de naoorlogse periode voor de meeste blanke Amerikanen wel de belangrijkste bron van rijkdomsaccumulatie is.

Zelfs na het einde van de slavernij, het afschaffen van Jim Crow – de in wetten gegoten segregatie tussen blank en zwart – en het verkrijgen van burgerrechten is het leven van zwarte Amerikanen er nog steeds een van achterstelling en vernedering. In 2010 bijvoorbeeld zat een derde van de zwarte mannelijke college dropouts in de gevangenis (een schrijnende realiteit die de Netflix-documentaire 13th magistraal in Amerika’s raciale geschiedenis plaatst). Voor Coates maakt dat de vraag om herstelbetalingen, in de vorm van individuele compensaties of een soort Marshallplan voor zwarten, een vanzelfsprekendheid. Maar hiervoor staat er meer in de weg dan wetten en praktische bezwaren: de erkenning van Amerika’s historische raciale schuld zou een aanslag op de zorgvuldig gecultiveerde mythe van nationale onschuld en onbegrensde mogelijkheden betekenen, en Coates koestert weinig illusies dat blank Amerika bereid zal zijn het nationale zelfbeeld te corrigeren.

De erkenning van Amerika’s historische raciale schuld zou een aanslag op de zorgvuldig gecultiveerde mythe van nationale onschuld en onbegrensde mogelijkheden betekenen

Zo’n gecorrigeerd zelfbeeld vereist een radicale revisie van de collectieve herinnering aan de Burgeroorlog, die in het midden van de negentiende eeuw de zuidelijke slavernijstaten tegenover het Noorden stelde. Die oorlog doodde 620 000 Amerikanen en wordt herinnerd als een betreurenswaardig moment van nationale verdeeldheid. Maar voor zwarten, stelt Coates, was deze oorlog een triomfantelijke stap naar bevrijding – het was een even verlossende stap als de Onafhankelijkheidsoorlog tussen 1775 en 1783 waarin de Verenigde Staten zich losscheurden van de Engelse heerschappij. Wie een strikt blank perspectief verlaat, schrijft Coates, ziet dat de Burgeroorlog een strijd voor democratie en voor moderne westerse principes was; het was het eerste moment waarop de principes van de verlichting echt getest werden. Op een moment dat de Steven Pinkers van deze wereld de vermeende verworvenheden van de verlichting opvoeren als een excuus voor zelfgenoegzaamheid en westers superioriteitsdenken is het nuttig te benadrukken dat de kloof tussen mooie principes en weerbarstige realiteiten alleen door strijd kan worden verkleind. Het herinnert aan wat Coates ‘the unsettling fact that black people in this country achieved the rudiments of their freedom through the killing of whites’ (geweld dat natuurlijk, in het geval van de Burgeroorlog, meestal door blanken op andere blanken werd gepleegd) noemt. Het herinnert eraan dat principiële geweldloosheid een privilege is van dominante sociale groepen.

Coates’ sympathie ligt vooral bij succesvolle Afrikaans-Amerikanen, bij mensen die hun stinkende best doen en toch niet krijgen wat hen in een minder racistische wereld zou toekomen. Een statistisch gegeven dat een paar keer terugkeert, is dat zwarten met een middenklasse-inkomen nog altijd meer kans hebben om in arme wijken te wonen dan blanken met een laag loon. Zwarten slagen er ook zelden in materiële vooruitgang over meerdere generaties te consolideren. Coates is zelf zo’n succesvolle zwarte. De acht stukken die in het boek zijn opgenomen, worden telkens ingeleid door een persoonlijk essay waarin Coates zijn eigen traject van werkloze aspirant-schrijver tot prominente publieke intellectueel beschrijft. Die steile opgang hangt nauw samen met het fenomeen Obama. Barack en Michelle, schrijft Coates, ‘opened a market’ voor zwarte commentatoren als hijzelf. Opvallend is dat Coates zichzelf opvoert als een selfmade man: al op de eerste bladzijden noemt hij zichzelf een college dropout, en hij begint het boek met een beschrijving van een responsabiliseringssessie die hij als werkloze verplicht werd te volgen. Overheidsinstanties, zoals scholen of werkloosheidsbegeleiders, zijn voor Coates geen deel van de oplossing en het boek ademt een fundamenteel wantrouwen tegenover de welvaartsstaat. De Amerikaanse overheid is, voor Coates, al te vaak medeplichtig aan de structurele vernedering van zwarten. Coates weigert nostalgie te voelen naar Franklin D. Roosevelts New Deal, die vaak gezien wordt als een bijna Scandinavisch aandoend programma van welvaartsverdeling, werkgelegenheidsstimulatie en rechtvaardige belastingen. Coates benadrukt dat Roosevelt de steun van de zuidelijke staten afkocht door niet-blanken van die herverdeling en collectieve verrijking uit te sluiten, bijvoorbeeld door het mensen als Clyde Ross uit het ‘Reparations’-essay in de praktijk onmogelijk te maken geld te lenen voor de aankoop van een eigen huis.

Obama kon alleen maar politiek overleven door vooral te zwijgen over raciale kwesties

Coates’ mededogen voor een gecompromitteerde president hangt samen met het besef dat een zwarte in Amerika niet alleen dubbel zo goed moest zijn om aanvaard te worden, maar ook, schrijft Coates, ‘half as black’. Coates bewondert een president die in zijn culturele voorkeuren (vooral voor hiphop) zonder schroom zwart durft zijn. Hij veroordeelt Obama niet als hij, na eerst de arrestatie te hebben veroordeeld van de zwarte Harvard-professor Henry Louis Gates voor vermeend verdacht gedrag aan zijn eigen voordeur, zijn staart intrekt en Gates en de falende blanke politieagent samen uitnodigt voor een tenenkrullende beer summit op het Witte Huis. Obama kon alleen maar politiek overleven door vooral te zwijgen over raciale kwesties. Terwijl de oppositie tegen Obama gekenmerkt werd door rauw racisme en zinsverbijsterende woede – aangestookt door Trumps campagne om twijfel te zaaien over Obama’s burgerschap – kon Obama zich geen moment van emotioneel controleverlies permitteren. Het genie van Obama bestaat er voor Coates vooral in dat hij dat beseft en op een bijna foutloze manier op de grens tussen blank en zwart balanceert. In een land waarin de Republikeinen door agressieve gerrymandering (het opportunistisch herverkavelen van kiesdistricten) en voter suppression (het stemrecht aan eisen verbinden waaraan in de praktijk vooral voor minderheden moeilijk te voldoen is) het electorale gewicht van zwarten aanzienlijk hebben verkleind, lijkt het dat de blanke dominantie zelfs belangrijke demografische verschuivingen zal overleven – binnen vijfentwintig jaar worden blanken wellicht een minderheid in de Verenigde Staten.

Coates’ volgehouden illusieloosheid – hij noemt het zelf een ‘zwart atheïsme’ – levert hem wel vaker het verwijt op dat uitzichtloosheid ook een vorm van privilege is en dat gewone zwarten zich zo’n gelatenheid niet kunnen permitteren. In 2017 bekritiseerde de belangrijke zwarte intellectueel Cornel West wat hij Coates’ ‘apocalyptische pessimisme’ noemde. Het daaropvolgende gebekvecht deed Coates besluiten om Twitter te verlaten. Het verwijt van West was voor Coates nochtans geen verrassing: hij noteert zelf dat de zwarte bevrijdingsstrijd altijd gekenmerkt is door strategische meningsverschillen – een eeuw geleden tussen Booker T. Washington en W.E.B. DuBois, vijftig jaar later tussen Malcolm X en Martin Luther King. Coates is geen strateeg, maar zijn werk is een illusieloze erkenning van het feit dat zelfs in een vrijere en meer gelijke wereld zwarte levens de laatste zullen zijn die van vooruitgang zullen profiteren. Pas als het denkbaar wordt dat een verkrachtende, quasi-analfabete, compulsief liegende, en grootheidswaanzinnige zwarte het tot president kan schoppen, is er reden om te hopen dat meer gelijkheid een echte optie wordt. Some hope.

Ta-Nehisi Coates, We Were Eight Years in Power. (Londen: Penguin Books Ltd, 2017.)

Pieter Vermeulen doceert Amerikaanse literatuur aan de KU Leuven. Zijn onderzoek focust vooral op de hedendaagse Amerikaanse roman en de literaire dimensies van het Antropoceen. 

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen