Volgens sociologen Marion Fourcade en Kieran Healy is een nieuwe maatschappelijke ordening ontstaan op basis van datagedreven classificaties. Wat begon als een belofte van inclusie en emancipatie, lijkt gaandeweg te zijn uitgegroeid tot een nieuwe bestuursmentaliteit die gericht is op de algoritmische verdeling van rechten en kansen, met verregaande gevolgen voor burgerschap en democratie.
De ‘ordinale samenleving’ en haar bereken(en)de burgers
De term ‘digitale samenleving’ is inmiddels stevig ingeburgerd. Voor digital natives lijkt het haast een pleonasme. Er wordt dan ook gesproken van een ‘postdigitale conditie’: het digitale is zo onlosmakelijk verweven geraakt met het maatschappelijk en persoonlijk leven dat het een complete evidentie is. ‘De digitale wending is voltooid, er is geen weg terug’, zoals Miriam Rasch treffend beschreef in haar boek over de postdigitale wereld (2017, pp.17-18). Hierdoor verliest het begrip ‘digitaal’ aan zeggingskracht en is er nood aan een meer precieze karakterisering van het huidige tijdperk.
Er wordt bijgevolg steeds vaker gesproken over een ‘datasamenleving’, een term die ons aandachtig maakt voor de quasi-volledige ‘dataficatie’ van het persoonlijke en sociale leven als gevolg van de digitale omwenteling. Dankzij de steeds krachtigere en kleinere apparaten waarmee we in voortdurende verbinding staan, onze smartphones en smartwatches, is de stroom aan persoonlijke gegevens die we produceren exponentieel toegenomen. Digitale technologieën – algoritmes en kunstmatige intelligentie – zetten die informatie vrijwel onmiddellijk om in gestandaardiseerde data die geanalyseerd, geclassificeerd en gescoord worden voor economische en politieke doeleinden, en dit op een voorheen ongekende schaal.
De datasamenleving wordt bestuurd door middel van metingen
Dataficatie luidt ook een cultuur in waarin individuen en organisaties voortdurend worden beoordeeld op de meest uiteenlopende dimensies, en deze praktijk als normaal en zelfs wenselijk wordt ervaren. Of het nu gaat om hotelreserveringen, restaurantbezoeken, taxiritten, online aankopen, universiteitsrankings of prestaties van chatbots, we vertrouwen op scores en ratings als maatstaf voor kwaliteit en betrouwbaarheid en leveren ook gretig onze bijdrage aan de beoordeling van anderen. We zijn aldus geëvolueerd naar een vorm van samenleven die centraal gericht is op de voortdurende meting en classificatie van individuen, diensten, organisaties in de vorm van ranglijsten – zeg maar hiërarchische ordeningen van ‘minder’ naar ‘meer’ of ‘slechter’ over ‘beter’ tot ‘best’.
Het zijn precies deze nieuwe, geautomatiseerde vormen van sociale rangschikking die Marion Fourcade en Kieran Healy, twee prominente hedendaagse sociologen, ertoe nopen de datasamenleving in hun boek The Ordinal Society verder te diagnosticeren als ‘een samenleving die gericht is op, gerechtvaardigd wordt door, en bestuurd wordt door middel van metingen’ (2024, p.1). De vrij abstracte term ordinal verwijst zowel naar de Franse benaming voor computer (ordinateur) en dus ook de centrale rol van computers in processen van dataficatie, als naar de ordenende effecten van de digitale scores en ranglijsten die ze produceren. Hoewel de auteurs met deze woordspeling mogelijk ook een breder publiek willen aanspreken, is hun sociaal-theoretische analyse stevig verankerd in sociologisch jargon en vooral gericht op gespecialiseerde lezers.
In de kern daagt de these van een ordinale samenleving het conventionele sociologische denken over sociale stratificatie uit – de traditionele indeling van mensen in maatschappelijke lagen met ongelijke toegang tot middelen, macht en kansen, vaak georganiseerd rond sociale klassen. Het historisch nieuwe proces van ‘ordinalisering’, dat verwijst naar de voortdurende productie van geautomatiseerde én hiërarchische classificatiesystemen, is zo ingrijpend dat het de stabiliteit van deze sociale structuren ondermijnt. Ordinalisering beperkt zich namelijk niet tot één domein, maar doordringt alle maatschappelijke instituties. De auteurs spreken in dit verband van een nieuw institutioneel ‘data-imperatief’ – de normatieve verwachting dat instellingen hun werking baseren op meetbare gedragsgegevens en algoritmische beoordelingen. Grootschalige data-extractie is niet langer de exclusieve handelingsmodus van commerciële bedrijven in relatie tot consumenten, maar ook wat betreft tewerkstelling, onderwijs, kredietverlening, sociale uitkeringen of belastingscontroles worden geautomatiseerde scores de norm. Net doordat deze ordinaliseringslogica zo breed gedragen en geïmplementeerd wordt, ondergraaft ze de bestaande sociale stratificatie: de vaststaande sociale categorieën van weleer maken plaats voor flexibele, gedragsgebaseerde, en inductief gegenereerde ‘classificatiesituaties’. Dit leidt tot een ‘postdemografische classificatieinfrastructuur’, waarin individuen voortdurend worden gepositioneerd binnen fijnmazige en dynamische netwerken van waardering, los van vaste groepsstructuren.
Hoewel ordinalisering hiërarchie impliceert, wijzen Fourcade en Healy ook op het potentieel voor nieuwe vormen van democratisering
Hoewel het leven in de ordinale samenleving op sommige momenten en voor sommige groepen aangenaam kan zijn – denk aan gepersonaliseerde aanbevelingen en diensten, hoge productiviteitsscores als werknemer, of populariteit binnen zelfgekozen online communities – maken Fourcade en Healy een kritische analyse van deze nieuwe mechanismen van sociale ordening. Ze sluiten aan bij eerder kritisch werk over de onderliggende machtsstructuren van dataficatie, in het bijzonder de toenemende machtsconcentratie bij hoogtechnologische bedrijven binnen een nieuwe kapitalistische orde die steeds gulziger persoonlijke data verzamelt en commercieel gebruikt om toekomstig gedrag te voorspellen en te sturen. Door de institutionele diffusie van deze marktgebaseerde classificatiesituaties, moeten we echter de consequenties voor de algemene verdeling van rechten en kansen ook meer systematisch doordenken. Wat zijn de sociaal-politieke implicaties, ofwel de gevolgen voor democratie en burgerschap?
Hoewel ordinalisering inherent hiërarchie impliceert, zien Fourcade en Healy ook nieuw democratisch potentieel. In vergelijking met de sociale determinering van traditionele groepsgebaseerde lidmaatschappen, kan ordinalisering een nieuwe democratische impuls geven, omdat burgers niet langer vastzitten in rigide sociale categorieën en structuren, maar meer flexibel en bottom-up beoordeeld worden in functie van hun individuele prestaties binnen concrete settings. Ordinalisering draagt zo bij aan het structurele proces van individualisering, waarbij succes of falen wordt bepaald door individuele gedragingen in plaats van sociaal overgeërfde kenmerken. Gecombineerd kunnen de gegenereerde scores voor individuen uitgroeien tot een nieuwe vorm van digitaal ‘eigenkapitaal’, vergelijkbaar met het statistische begrip ‘eigenwaarde’, dat een positie in een multidimensionale ruimte aanduidt. Dit kapitaal kunnen individuen actief onderhouden en beïnvloeden, en zelfs economisch laten renderen. Vanuit een meritocratisch perspectief vormt dit een veelbelovende ontwikkeling.
Ook in de relatie van burgers met hun overheid kan ordinalisering ontvoogdend werken. Het meten en classificeren van individuen is immers allesbehalve een nieuw fenomeen, in de negentiende eeuw was het ontwikkelen van bevolkingsstatistieken zelfs een cruciaal instrument van staatsvorming, en de exclusieve bevoegdheid van overheden. De moderne bureaucratische classificaties waren echter typisch groepsgebonden en lagen mee aan de oorsprong van maatschappelijk diep verankerde sociaal-economische variabelen zoals geslacht, burgerlijke status en sociale klasse. Door de introductie van nieuwe algoritmische vormen van classificeren en besturen vindt er in de omgang met burgers een verschuiving plaats van dergelijke groepscategorieën naar individuele gedragingen en verdiensten. Hoewel deze evolutie helemaal in lijn lijkt te liggen met een liberaal burgerschapsideaal en ook discriminerende bestuurspraktijken (bijvoorbeeld op basis van etnisch-culturele herkomst) kan remediëren, moeten we erkennen dat de nieuwe classificatiesituaties niet met dat doel worden gegenereerd. Overheden volgen hier het nieuwe marktgedreven data-imperatief, veeleer dan nieuwe, meer emancipatorische criteria van sociale erkenning en morele verdienste na te streven. De nieuwe bestuursmentaliteit vertoont trekken van wat Yuval Noah Harari omschrijft als ‘dataïsme’. Volgens deze nieuwe filosofie van besturen bestaat de samenleving uit datastromen, is het de verantwoordelijkheid van de staat om die data te verzamelen en te verwerken, en is goed bestuur gebaseerd op algoritmische besluitvorming en ‘mechanische objectiviteit’ zoals Marion Fourcade en Jeffrey Gordon uitlegden in hun studie over digitaal overheidsbestuur (2020, pp.81-82).
Dit proces noopt tot een meer genuanceerde en ook minder optimistische analyse in vergelijking met de initiële democratische belofte van een emancipatie van individuen uit traditionele sociale categorieën. Immers, ook het analoge, ondeelbare individu moet wijken voor een veelvoud aan digitale, gefragmenteerde ‘dividuen’, die – Gilles Deleuze parafraserend – omschreven kunnen worden als subjecten ‘gezien door schijfjes data over specifieke aspecten van het leven, zoals gezondheid, financiën of opleiding’ (Fourcade & Gordon, 2020, p.80). De burger wordt aldus verkapt in een veelvoud aan gedragsmatige eenheden die eenvoudig kunnen worden gemeten, geanalyseerd en bestuurd. De nieuwe dataïstische bestuursmentaliteit is voorts ook inductief en reactief, op basis van categorieën en patronen die via algoritmische berekeningen uit de data tevoorschijn komen, en ook voortdurend bijgestuurd worden op basis van nieuwe data. Bijgevolg zijn beslissingen over de toekenning of intrekking van bepaalde rechten steeds meer gebaseerd op speculatieve en ondoorzichtige datarelaties van de overheid met haar burger-dividuen. Beleidsinterventies gaan zich hierdoor meer richten op kortetermijndoelen en het bestuurskundige voorstellingsvermogen beperkt zich steeds meer tot de gefragmenteerde en imperfecte data die in de databases voorhanden zijn. Dit ondermijnt de vroegere autoriteit van de bureaucraten en experten die van overheidswege beleidscategorieën bepaalden, sociale problemen definieerden, en administratieve beslissingen namen. Nu is dergelijke expertise steeds meer omstreden. De vroegere kenniselite delft het onderspit in vergelijking met algoritmes, die als meer accuraat, meer efficiënt, en minder bevooroordeeld worden gezien dan hun menselijke voorgangers. Meer algemeen verliest de staat, door het omarmen van algoritmische technologieën, paradoxaal genoeg haar monopolie op de legitieme productie van ‘statistische waarheid’. Ze moet steeds vaker samenwerken – of zelfs concurreren – met private aanbieders, die doorgaans veel meer expertise en data in huis bezitten, maar ook meer selectieve datasets genereren. Deze datasets, zoals bij het meten en voorspellen van economische kredietwaardigheid, zijn primair gericht op rendabiliteit.
Burgerschap dreigt een dynamische score te worden in plaats van een stabiele juridische status
Vanuit het perspectief van de burger riskeert de belofte van beleidsmakers om meer gelijkheid en emancipatie te realiseren via digitale inclusie dan ook een valstrik te zijn. Beleidsmakers zien het dichten van de digitale kloof als essentieel voor sociale inclusie, waarbij toegang tot internet en digitale geletterdheid wordt beschouwd als een grondrecht. Overheden werken hierbij samen met commerciële bedrijven, die gratis digitale diensten aanbieden als laagdrempelig middel tot participatie. De lens van ordinalisering waarschuwt echter dat digitaal burgerschap niet alleen een kwestie is van toegang, maar ook van classificatie. Burgerschap dreigt hiermee een dynamische score te worden, afhankelijk van digitale prestaties, in plaats van een stabiele juridische status . Digitaal burgerschap is in essentie ordinaal burgerschap, waarbij burgers worden beoordeeld, gerangschikt en ingedeeld op basis van digitale scores (die in de kern commercieel gedreven zijn), die vervolgens hun rechten en plichten beïnvloeden. Digitale zichtbaarheid en leesbaarheid als burger zijn voortaan essentieel in de interactie met de overheid (die steeds vaker contact heeft met de ‘datadubbels’ van haar burgers in plaats van met hun analoge wederhelften). De overheid doet dan ook veel inspanning om de bevolking aan te sporen ‘haar eigen ordinalisering te omarmen’ (Fourcade & Healy, 2024, p.127). De ordinale burger is meer dan ooit een object van berekening via algoritmische systemen. Dit gebeurt echter ook op een steeds complexere en ondoorzichtigere wijze, waarbij burgers onmogelijk nog kunnen achterhalen op basis van welke databronnen en calculaties hun scores tot stand komen. Dit bemoeilijkt de mogelijkheid tot feedback of tegenspraak door burgers, een wezenlijk verschil met het moderne, analoge overheidsapparaat. Fourcade en Healy wijzen er voorts op dat hoewel algoritmische berekeningen niet meer gebaseerd zijn op klassieke sociaal-demografische categorieën, dergelijke categorische ongelijkheden toch worden gereproduceerd: ‘ordinale systemen kunnen zich niet echt aanpassen aan of corrigeren voor een hele samenleving en haar verleden’ (Fourcade & Healy, 2024, p.236). Ze spreken daarom van een ‘spook-decategorising’, het geobserveerde individuele gedrag hangt nog steeds structureel samen met de sociale categorieën die het systeem pretendeert te negeren. Deze algoritmische reproductie van bestaande sociale ongelijkheden wordt echter verhuld door ze ideologisch te verpakken als een puur individuele verantwoordelijkheid en verdienste. Dergelijke ‘statistische discriminatie of rechtvaardigheid’ wordt als legitiem ervaren en slechts in uitzonderlijke gevallen, denk aan de toeslagenaffaire in Nederland, gecontesteerd.
Zijn de ordinale burgers volledig weerloos? Hoewel er voorlopig weinig empirisch onderzoek bestaat naar hoe burgers de nieuwe algoritmische overheid ervaren, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat mensen hun gedrag strategisch aanpassen om hun digitale scores te optimaliseren en hun online reputatie meer bewust gaan beheren. Wanneer burgers het voorwerp worden van nieuwe vormen van berekening, en hun sociale inclusie ook primair afhankelijk wordt van deelname aan deze systemen en het voldoen aan hun meetcriteria, zullen ze daar ook meer berekenend mee omgaan. Fourcade en Healy spreken over een nieuwe ‘politiek van zelflocatie’, waarbij een toenemend bewustzijn over de meting en scoring van digitale activiteiten ook de betekenis van die activiteiten en de motivatie erachter gaan veranderen in ‘metric-chasing games’ (Fourcade & Healy, 2024, p.253). Hoewel we zeker niet mogen onderschatten dat hier positieve ervaringen en gevoelens van autonomie, individualiteit en zeggenschap mee gepaard kunnen gaan, wordt het in het nieuwe universum van burger-dividuen steeds moeilijker om ons nog een samenleving op basis van gelijkheid voor te stellen. Het doembeeld van een algoritmische ‘opperscore’, die een volledige bevolking differentieert en rangschikt volgens een universele schaal, zoals de kredietscore in de Verenigde Staten of de sociale kredietscore in China (de enige overtuigende cassussencasussen die de auteurs aanhalen), lijkt voorlopig nog een uitwas van extreem neoliberale of ondemocratische regimes. Het meer waarschijnlijke scenario in termen van een proliferatie van rankings en indexen binnen diverse institutionele en organisatorische contexten belooft evenwel geen sterker democratisch alternatief. Het reflecteert een fragmentatie in ‘small-m meritocraties’ gedreven door microlegitimeringen (Fourcade & Healy, 2024, p.285). Ook hier valt weinig vruchtbare grond te vinden voor de egaliserende werking van ordinalisering en schuiven onze morele waarderingsschema’s meest waarschijnlijk op richting algoritmische gestuurde en marktgebaseerde criteria van verdienstelijkheid en sociale differentiatie.
Marion Fourcade en Jeffrey Gordon, ‘Learning like a state: Statecraft in the digital age’, Journal of Law and Political Economy, 1 (2020), 78-108.
Marion Fourcade en Kieran Healy, The Ordinal Society. (Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press, 2024).
Miriam Rasch, Zwemmen in de Oceaan: Berichten uit een Postdigitale Wereld. (Amsterdam: De Bezige Bij, 2017).
Lesley Hustinx is hoofddocent Sociologie en directeur van het Centrum voor Sociale Theorie aan de Universiteit Gent. Ze behaalde in 2003 een doctoraat in de Sociale Wetenschappen aan de KU Leuven, en was als gastonderzoeker verbonden aan London School of Economics and Political Science, University of Pennsylvania, en University of Southern California. Haar voornaamste onderzoeksdomeinen zijn sociale theorie, politieke sociologie, en de sociologie van solidariteit met focus op de vrijwillige inzet van burgers.

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License