Deel dit artikel

verschillende onderzoekers herkennen in de neanderthalercultuur dezelfde grondslagen als in de onze, ook lang voor de eerste europese contacten tussen beide populaties. zo zou het cliché van de bruut in dierenvellen niet terecht zijn; de neanderthaler zou integendeel nieuwsgierig, slim, flexibel en inventief geweest zijn. dat schrijft rebecca wragg-sykes in haar boek Kindred: Neanderthal Love, Life, Death and Art. volgens philip van peer moeten we ons er echter voor hoeden het ene cliché zomaar te vervangen door het andere. het heeft geen zin neanderhtalers te scoren op een checklist waarmee moderniteit kan worden ‘gemeten’. een eerlijke vergelijking met moderne mensen zou moeten draaien om culturele variatie en verandering.

Over neanderthalers en ons

Philip Van Peer

Geen enkele soort uit de menselijke familie draagt zo de verbeelding weg als neanderthalers, onze dichtste evolutionaire verwanten. Om de zoveel tijd verschijnt er in de algemene pers weer eens een of ander nieuwtje, niet zelden uit genetische hoek. De evolutionaire genetica is immers de koploper van wat Kristian Kristiansen, voormalig president van de European Association of Archaeologists, de derde wetenschappelijke revolutie in de archeologie noemt, na de adoptie van de stratigrafische dateringsmethode in de 19de eeuw en de introductie van de 14C-methode vanaf 1950. Wie zich echter wat grondiger over neanderthalers wil informeren moet absoluut Rebecca Wragg-Sykes’ Kindred. Neanderthal Life, Love, Death and Art lezen. Het biedt een informatieve inkijk in de resultaten van zowat 150 jaar onderzoek die zich een heel pak aangenamer laat lezen dan de doorsnee wetenschappelijke publicatie. De taak om bij dit boek een soort van kritische leidraad te schrijven viel deze neanderthaleronderzoeker dan ook niet al te zwaar. Soms ontsnapte me tijdens de lectuur zelfs de bedenking ‘Tiens, ik wist niet dat het allemaal zo spannend is geweest’. Het ontstaan van het Nauw van Calais in verre pleistocene tijden leest bijna als het scenario van een rampenfilm.

Een kritische leidraad is evenwel nodig en dat blijkt al meteen in het kaftbijschrift: ‘… Rebecca Wragg-Sykes uses her experience at the cutting edge of Palaeolithic research to share our new understanding of Neanderthals, shoving aside clichéd rag-clad brutes in an icy wasteland. She reveals them to be curious, clever connoisseurs of their world, technologically inventive and ecologically adaptable’. Deze auteur is namelijk overduidelijk op een missie om neanderthalers tot de gedragsmatige evenknie van onszelf, Homo sapiens, te promoveren. Ze schaart zich hierbij in het kamp van een aantal onderzoekers die in de neanderthalercultuur dezelfde grondslagen herkennen als in de onze, en dit van lang voor de eerste Europese contacten tussen beide populaties zowat 45 000 jaar geleden. De titel van een spraakmakend artikel uit die hoek drukte het een aantal jaar geleden kort en krachtig uit: ‘Neanderthals are us’.

De sporen van talrijke close encounters laten zich voelen tot in de huidige Europese populaties

Koren op deze molen werd door het recente paleogenetische onderzoek ten overvloede geleverd. Biologisch verschilden neanderthalers in een dergelijk kleine mate van hun Afrikaanse zusterpopulaties dat hybridisatie nog altijd mogelijk was. De genetische analyse van het oudste homosapiensfossiel tot op heden in Europa bekend (even abstractie gemaakt van het gecontesteerde middenpleistocene fossiel uit de grot van Apidima, Griekenland), uit Peștera cu Oase in Roemenië, heeft dit individu als een zesdegeneratienakomeling van een neanderthalervoorouder geïdentificeerd. De sporen van talrijke close encounters laten zich voelen tot in de Europese populaties van heden, waarin een kleine proportie van het genetische materiaal van neanderthalorigine is. In een goed bemeesterde prozaïsche stijl leidt ‘Verwanten’ – ja dus – ons dan ook rond in de neanderthalerwereld, haast alsof we op bezoek zijn bij een lang uit het oog verloren deel van de familie en bijna letterlijk doorspekt met de ohs en ahs van herkenning. Hoe aantrekkelijk geschreven, goed geïnformeerd en dus overtuigend dit narratief ook moge zijn, de lezer – althans de ondergetekende – bereikt op een een gegeven moment het punt waarop hij zegt ‘Nu is het wel welletjes geweest…’ Let alleen al op de domeinen die in de ondertitel figureren: de vermelding van kunst alsof het een volwaardig domein van symbolische expressie is, kan toch bezwaarlijk au sérieux worden genomen in het licht van de onooglijke archeologische werkelijkheid. Als de missie het begint te winnen van de inkijk, is de kans groot dat het ene cliché simpelweg vervangen wordt door het andere.

Alleen al het gebruik van het begrip ‘cliché’, met de bijklank van orthodoxie, geeft aan hoe moeilijk het ook voor de wetenschapper is om neanderthalers onbevooroordeeld te beschouwen ondanks de zelfverklaarde poging – net deel van het cliché – daartoe. Neanderthalers zijn nu eenmaal meer dan een evolutionair onderzoeksfenomeen, getuige daarvan het simpele feit dat iedereen weet wat een neanderthaler is, zij het dan vaak in de spreekwoordelijke zin. Hoeveel inkt is er al niet gevloeid over hun uitsterven? Ondanks het genetische bewijs voor hybridisatie blijft het een feit dat ze als biologische populatie verdwenen zijn. Dit is een evolutionaire wetmatigheid, maar zoveel dwingender dan in andere gevallen is hier onze nood om de precieze redenen te doorgronden. Een snelle revisie levert algauw een pleiade aan publicaties op waarin telkens weer andere elementen uit een multicausale keten benadrukt worden, van klimaat over infectieziekten tot cognitieve inferioriteit ten opzichte van, hoeft het gezegd, Homo sapiens. Daar dagen de contouren van het oude cliché weer…

Iedereen weet wat een neanderthaler is, zij het dan vaak in de spreekwoordelijke zin

Wragg-Sykes maakt zich dus in datzelfde kaftbijschrift sterk dat ze neanderthalers zal nemen voor wat ze zijn: ‘It is only by understanding Neanderthals that we can truly understand ourselves’. Bondiger en preciezer kan inderdaad de ware zin van dit wetenschappelijke onderzoek niet omschreven worden. Maar de praktijk loopt in de volgende vierhonderd pagina’s enigszins anders. Vaak blijken wij dan toch weer ter standaard dienst te doen. Onder geen beding zullen Neanderthalers consumptiekannibalen zijn! Dertig jaar geleden al werd er een soort van archeologische checklist samengesteld aan de hand waarvan moderniteit kon worden ‘gemeten’ en die werd dan gebruikt om neanderthalers op te scoren. Daar doet Kindred toch wat sterk aan denken. Een waarachtige vergelijking tussen neanderthalers en moderne mensen daarentegen zou begaan moeten zijn met culturele variatie en verandering.

Het feit alleen al dat er over de soort gegeneraliseerd wordt (ze waren er 300 000 jaar!) staat haaks op de doelstelling van Wragg-Sykes’ missie. Belangrijker bijvoorbeeld dan vast te stellen dat neanderthalers hun doden begroeven zou in dat opzicht de constatatie zijn dat sommige neanderthalers er begravingspraktijken op nahielden. Zo zijn er ook goede indicaties dat de West-Europese neanderthalers van na de eerste arctische fase van de Laatste IJstijd, waarin ze een serieuze demografische bottleneck hadden doorgemaakt, cultureel totaal verschilden van hun voorgangers. Daar waar die laatsten grotbewoners waren uit noodzaak, waren zij het uit keuze. Bij vroege neanderthalers stellen we een sterke correlatie vast tussen de proportie van grotbewoningen en de klimatologische condities. In glaciale fasen zijn (voor zover ons archeologisch bekend) haast alle grotten bewoond, terwijl er onder warmere omstandigheden vaak leeg staan. Dit patroon wordt overduidelijk doorbroken 60 000 jaar geleden: ondanks de gematigde klimaatcondities worden de grotten intensief bewoond; een aantal grotten schijnen zelfs voor de eerste keer in gebruik genomen te worden. Ironisch genoeg blijkt dat cutting-edge onderzoek het door Wragg-Sykes verketterde cliché van de holbewonende rag-clad brute dan toch een kern van waarheid te verlenen…

De pijnlijkere ironie dat we van de belangrijkste sites, meestal reeds in de 19de eeuw opgegraven, de minst precieze informatie hebben, doet niet alleen Wragg-Sykes maar ons allemaal vaak met het vermanende vingertje naar die tijd wijzen. Hadden wij het maar kunnen doen! Dat opgravingsmethodes toen iets anders waren dan wat ze nu zijn, is een feit. Dit als een excuus gebruiken om observaties van onze 19de-eeuwse voorgangers per definitie als onbetrouwbaar weg te zetten, te negeren of post factum te ‘corrigeren’ is wetenschappelijk paternalisme of erger.

In de 19de eeuw waren opgravingsmethodes niet wat ze nu zijn

De wereldbefaamde site van Spy in ons land levert een treffend voorbeeld van die delicate evenwichtsoefening. ‘Officieel’ begint de wetenschappelijke geschiedenis van neanderthalers daar, toen er in 1886 twee fossiele skeletten werden ontdekt. Die leidden tot de formele erkenning van neanderthalers als voorouderlijke soort. Sedert die tijd hebben ze een hobbelig evolutionair pad gelopen, van de hogervermelde rag-clad brutes naar clever connoisseurs en weer terug; nu eens directe voorouders of zelfs soortgenoten (Homo sapiens neanderthalensis), dan weer een evolutionaire eigenaardigheid in een onbetekenende cul-de-sac van de Oude Wereld. Een vorig jaar gepubliceerde studie in PNAS waarin een nieuwe variant van de radioactieve koolstofdateringsmethode wordt voorgesteld komt tot het besluit dat deze neanderthalers van Spy tot de laatste vertegenwoordigers van hun soort behoorden en dat die al tegen 41 000 jaar geleden van de aardbodem verdwenen waren.

‘Neanderthalers vroeger uitgestorven dan eerst gedacht’ kopten vervolgens – geheel naar verwachting – de populaire media. De logische consequentie van die nieuwe waarheid was dat neanderthalers verdwenen waren lang voor de aankomst van moderne mensen in onze streken, wat een causaal verband tussen beide fenomenen enigszins bemoeilijkt. Klaar en duidelijk, ware het niet dat in deze studie slechts één van de beide skeletten opnieuw gedateerd werd en dat van het andere simpelweg de gelijktijdigheid wordt aangenomen. Moeten we dan maar even over het hoofd zien dat Marcel De Puydt en Maximin Lohest, de opgravers van 1886, schreven dat ze het nu gedateerde skelet in associatie met neolithische potscherven aantroffen? Dat maar nemen voor een volkomen absurditeit die niets anders bewijst dan dat ze het allemaal niet zo goed zagen? Een onbevangen, grondige lezing van hun terreinregistraties echter toont aan dat zij die observatie wel degelijk zullen hebben gedaan: dat bewuste skelet is namelijk in recente tijden in een verstoorde positie terechtgekomen, samen met veel jongere potscherven. Oorspronkelijk zat dat ene neanderthalerskelet in een laag onder diegene waarin het andere, niet-gedateerde skelet in intacte positie lag. Hoe kan men de laatste neanderthaler dateren als men hem… niet dateert? Neen, het is ook nu nog steeds niet al goud wat blinkt en eerlijk gezegd, ik benijd er Wragg-Sykes niet om die schifting voor de hele neanderthalerliteratuur te moeten maken.

Het gebrek aan gedetailleerde kennis over zoveel sites is één probleem. Het moet Wragg-Sykes trouwens ten goede worden gerekend dat zij het erkent en benoemt, zelfs al zijn ook voor haar de twee Spy-neanderthalers gelijktijdig. Een ander probleem wordt niet als dusdanig geïdentificeerd maar blijkt uit de feiten. De lezer zal vruchteloos proberen om in Kindred een beschrijving te vinden van een neanderthalernederzettingssysteem, bijvoorbeeld uit een gematigd-koele klimatologische periode aan het begin van de Laatste IJstijd. Uit hogeresolutieboorkernen in ijskappen weten we dat dergelijke fasen een duurtijd van een aantal millennia hebben, maar met daarbinnen steeds een veel kortere en onregelmatige cyclus van klimaatwisselingen, de Dansgaard-Oeschger events. Op continentale archeologische sites kunnen we die laatste haast nooit onderscheiden en is onze resolutie in het beste geval beperkt tot die grootschaligere stadia van zowat tienduizendjarige amplitude.

Daarbinnen moeten we dus noodgedwongen alles ‘gelijktijdig’ maken, maar zelfs met die kunstgreep slagen we er niet in om voldoende sites bij elkaar te krijgen om er een ‘systeem’ uit te distilleren. Hoe sedentair of mobiel waren neanderthalergroepen in die periode? Welke activiteiten voerden ze uit op wat voor plaatsen? Hoe waren die activiteiten sociaal georganiseerd? Hoe groot waren taakgroepen en hoe waren ze samengesteld? Hoe groot was een voorzieningsterritorium en hoe lang bleef het in gebruik? Kortom, hoe zag een neanderthalerproductiemodus er nu uit? Aan dat soort etnografische gedragskennis, gebaseerd op een aangetoond verband tussen gedragsneerslagen op archeologische sites, ontbreekt het ons nog in grote mate. En slechts dat kan de springplank zijn naar het werkelijke begrip van deze soort en van haar geschiedenis.

Het ontbreekt ons nog aan etnografische gedragskennis als springplank naar werkelijk begrip

Het handvol echt informatieve sites levert ons een aantal symptomen op, hints om over een neanderthalerproductiemodus na te denken. Het is vaak de voormelde explosie aan biochemische technieken die voor de innovatieve impulsen zorgt. De talrijke voorbeelden in Kindred tonen aan hoe deze observaties op soms moleculaire schaal kunnen leiden tot onvermoede interpretaties van de kenmerken van sociale systemen, zoals de aanwezigheid van verdeling van arbeid. Tegelijkertijd legt dit een achillespees van de prehistorische archeologie bloot: om deze interpretaties op basis van vaak één observatie te legitimeren dienen we de probabilistische regels tot het uiterste te rekken en ervan uit te gaan dat we op elke site, zelfs in elke actie, het ‘systeem’ aan het werk zien. Een zekere – met nadruk op de nuance – geruststelling wat dat betreft vinden we in de natuur van archeologische resten zelf. Het kost immers ontelbare ‘leefuren’ om gedragspatronen de drempel van de archeologische zichtbaarheid te laten overschrijden, naar de woorden van de Franse archeoloog André Leroi-Gourhan. Zelfs wat archeologisch uniek lijkt, moet als de gedragsmatige regel beschouwd worden.

Desondanks hebben we nood aan een grondige revisie van onze analytische methodes voor het beter gerepresenteerde deel van een archeologische neerslag van neanderthalers: de miljoenen stenen artefacten die zijn overgebleven. Het is zeer veelzeggend dat deze nauwelijks, al zeker niet in verhouding tot hun frequentie, aan bod komen in Kindred. Wanneer ze dat toch doen, is het in conventionele, zelfs gedateerde termen. Met onze huidige middelen komen we steeds weer tot de conclusie dat neanderthalers in hun dagelijkse manier van leven niet al te erg verschilden van Homo sapiens; dit boek is er getuige van. Maar we zien dan ook voorlopig slechts de buitenkant van die dagelijkse realiteit, niet de grondslag.

We zien voorlopig slechts de buitenkant van hun dagelijkse realiteit, niet de grondslag

Mijn vermoeden is dat het in de sociale organisatie van die arbeid is dat er fundamentele verschillen zijn die op zich weer hun oorzaak hebben in de demografie van de Euraziatische neanderthalerpopulatie. Die is altijd, zelfs in de meest gunstige omstandigheden, zeer klein geweest. Een ander sociaal leven was ook een ander ideologisch leven, met een andere ervaring van de tijd. Zij leefden op het ritme van de seizoenen in een bijna letterlijk lege wereld waarin ze slechts sporadisch contacten met anderen hadden. Ook daarvan zien we de genetische signatuur met talrijke indicaties van inteelt. Hun connectiviteit was te beperkt om als motor van verandering te functioneren en een archeologisch patroon van cumulatieve cultuur achter te laten. In hun onveranderende wereld moet de ervaring van een lineaire tijdspijl dan ook niet erg aanwezig geweest zijn.

Dit impliceert haast bij noodzaak de afwezigheid van historiciteit, van een zin voor geschiedenis. Als er één cultureel kenmerk is dat alle huidige en, naar het etnohistorisch onderzoek ons duidelijk maakt, ook subrecente sociale groepen delen, is het dat wel. Ligt daar niet het werkelijk fundamentele onderscheid tussen hen en ons? Kunnen we een dergelijke hypothese in overeenstemming brengen met talige Neanderthalers? Als daar antwoorden gezocht dienen te worden, moet dringend het pad voor een vierde revolutie (her)opend worden: de intensificatie van interdisciplinaire verbanden binnen de humane disciplines, traditionele zoals met de etnografie en exploratieve zoals met de cognitieve pyschologie en de linguïstiek. Het is misschien zo dat we sleutels kunnen vinden voor de analyse van – durf ik het zeggen – ‘gefossiliseerde ideologie’. Ook dat is een les die men uit Kindred moet leren.

De korte fictie waarmee Wragg-Sykes eindigt, schetst ons de idyllische ontmoeting van de lezer, teruggeprojecteerd naar pleistocene tijden, met een vermoedelijke neanderthalervrouw. Haar soortstatus wordt immers in het midden gelaten; de tussen de lijnen te lezen boodschap is dat die ten gronde irrelevant is. Het doet me node terugdenken aan een gelijkaardige allegorie waarmee ikzelf – mea culpa – lang geleden een lezing besloot, waarop een collega in het publiek uitriep ‘They would probably eat you!’. Ook dat is fictie, maar de kans dat ze op de aftiteling de kwalificatie ‘naar werkelijke feiten’ krijgt is vele malen groter.

Rebecca Wragg-Sykes, Kindred. Neanderthal Life, Love, Death and Art. (Londen: Bloomsbury, 2020).

Philip Van Peer is directeur van het Centrum voor Landschapsarcheologie van de faculteit Letteren aan de KU Leuven en doceert Prehistorie in de opleidingen Archeologie. Zijn hele carrière hebben jagers-verzamelaars uit de Oude Steentijd zijn onderzoeksinteresse weggedragen, eerst in de noordelijke neanderthalerwereld en nadien jaren in Egypte en Soedan, waar hij nederzettingen van vroege moderne mensen bestudeerde. Sinds 2015 leidt hij het Flemish Valley Survey Project, waarin met behulp van mechanische precisieboringen en paleolandschappelijke modellen wordt gezocht naar diep begraven sites uit de Oude Steentijd. In 2019 kreeg dit project de Pioniersprijs van de Humane Wetenschappen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen