Deel dit artikel

de nieuwe centraal- en oost-europese democratieën, ontstaan na de val van het communisme en aanvankelijk alom geprezen, hebben zich ontpopt tot autoritaire, illiberale regimes. nu een aantal van die landen lid zijn geworden van de europese unie, vallen ze de verworvenheden en idealen van die unie van binnenuit aan. in plaats van leergierige toetreders blijken ze onwillige dwarsliggers. ook elders ter wereld is duidelijk niet iedereen ervan overtuigd dat er naast de liberale democratie geen andere politiek-ideologische weg meer mogelijk is.

Falend licht: waarom het Westen het gevecht voor de democratie dreigt te verliezen

Katlijn Malfliet

Hoe is het zover kunnen komen? Met ongeloof en afgrijzen ontdekte het liberale Westen rond 2015 dat de eens zo gevierde nieuwe democratieën in het postcommunistische Centraal- en Oost-Europa zich hadden getransformeerd tot autoritaire, illiberale politieke regimes. Als in Kafka’s Metamorfosen werd stilaan duidelijk hoe de bevrijde bekeerlingen, na hun ‘terugkeer’ naar Europa, zich hadden verpopt tot gigantische democratieverslindende insecten, die de Europese akker verwoestten. Dat horrorbeeld gebruiken Ivan Krastev en Stephen Holmes, de auteurs van het fascinerende boek The Light that Failed. Why the West is Losing the Fight for Democracy, niet onterecht. Sluipenderwijs en onttrokken aan het oog van hun verwaande westerse leermeesters ontwikkelden zich achter een façade van democratisering ronduit illiberale regimes. Illiberaal, omdat deze schijndemocratieën aan hun politieke elites de vrije hand lieten om een onderhuidse machtsstructuur te cultiveren, waar de vrije media, het middenveld en onafhankelijke rechtbanken uiteindelijk van geen tel meer bleken, tenzij als willoze instrumenten in de handen van een perfide en cynische overheid. Viktor Orbán en Jarosław Kaczyński werden boegbeelden van dit onverkwikkelijke gebeuren.

Nu ze lid zijn geworden van de Europese Unie richten de Trojaanse paarden uit Midden- en Oost-Europa hun pijlen op de democratie zelf, op datgene wat Europa in de naoorlogse jaren heeft verbonden en grootgemaakt. Tegelijkertijd kreeg dat ‘Europa’ het moeilijk op vele fronten. De normen en waarden waarnaar deze unieke supranationale structuur beweerde te leven in de loop van een succesvol economisch integratieproces bleken het te moeten afleggen tegen de realiteit van een grenzen sluitend immigratiebeleid en een als strategisch doelmatig voorgestelde energiepolitiek (de gaspijplijn Nord Stream 2 verdedigt Duitsland bijvoorbeeld als een noodzakelijk antwoord op het toekomstige energietekort in Europa). Het licht doofde uiteindelijk langzaam uit voor de schone gedachte van de westerse liberale democratie.

Normen en waarden moeten het afleggen tegen de realiteit

Deze pijnlijke ontwikkeling, waaraan volgens hen stilaan zelfs Frankensteinallures kunnen worden toegedicht, bekijken Ivan Krastev en Stephen Holmes vanuit een niet voor de hand liggende invalshoek. Ook zij werden als doorwinterde kenners van de regio verrast door de onverwachte wending die de democratisering van de Centraal- en Oost-Europese landen had genomen. Was het immers niet de bedoeling om de postcommunistische landen na de revolutie van 1989 tot een westerse (liberale) ‘normaliteit’ te brengen? Waarom dan die op het eerste gezicht onbegrijpelijke transformatie in de houding van de ‘bevrijde’ landen? Van leergierige en welwillende toetreders werden zij, eenmaal nieuwe Europese lidstaten geworden, onwillige dwarsliggers van de liberale gedachte, zoals die uit het verlichtingsdenken was voortgekomen.

De klank van de triomfantelijke overwinningskreten in 1989 bij het slopen van de Berlijnse Muur deinde uit tot een breed gedeelde overtuiging dat het vrije en liberaal-democratische Westen de Koude Oorlog had gewonnen, én dat er naast de liberale democratie geen andere politiek-ideologische weg meer mogelijk was. Die laatste gevolgtrekking was kort door de bocht, maar strategisch welgekomen voor het liberale Westen, met de Verenigde Staten als onbetwiste leider. Francis Fukuyama’s bewering dat de nederlaag van het communisme het ’einde van de geschiedenis’ betekende, met de liberale democratie als ‘the only game in town’, reikte toen een geruststellende gedachte aan na de uitputtende competitieslag die de grootmachten tijdens de Koude Oorlog hadden geleverd.

The Light that Failed was oorspronkelijk de titel van de eerste roman van Rudyard Kipling, uitgebracht in 1890. In dit sentimentele verhaal over romantische liefde en artistieke ambitie verwijst de titel naar de gestage vermindering van het gezichtsvermogen van het hoofdpersonage. Het boek van Krastev en Holmes gebruikt het uitdovende licht als metafoor voor het wegkwijnende verlichtingsdenken, dat dreigt te verdwijnen in een wereld die zich niet stoort aan enige moraliteitsnorm of respect voor de ingeboren rechten van elke mens, waar hij of zij zich ook bevindt. Het beeld van het falende licht verwijst ook naar de merkwaardige weigering van de ex-communistische landen om het licht (de liberale democratie als politieke vertaling van het verlichtingsdenken) uiteindelijk te omarmen.

Het wegkwijnende verlichtingsdenken dreigt helemaal te verdwijnen

Het opleggen van een als universalistisch voorgeschoteld concept van liberale democratie ging al snel een bedreiging betekenen voor de teruggevonden nationale identiteit van de Centraal-Europese landen. Na een lang verblijf in de grote rijken van weleer (het Habsburgse, Oostenrijks-Hongaarse, Osmaanse en Russische rijk) begonnen zij vrij laat met de opbouw van hun nationale staatsidentiteit. Dat proces verliep niet zonder zware hindernissen. Hongarije bijvoorbeeld werd na het verdrag van Trianon (4 juni 1920) gereduceerd tot een derde van haar grondgebied. Maar vooral het na de Tweede Wereldoorlog door Moskou opgelegde communisme voelde aan als een bevriezing van het begeerde proces van nationale identiteitsvorming. Nu de Midden-Europese landen als ‘volksdemocratieën’ eindelijk ook waren verlost van het communisme dreigden de orthodoxe eisen van de liberale democratie alweer een domper te plaatsen op hun nationale identiteitsvorming. Na Moskou, zo voelden de pas bevrijde landen van het Europese Midden het aan, komt nu ook Brussel met zijn strikt omschreven voorwaarden om toe te treden tot de club.

En zo begon na 1989 voor de Centraal- en Oost-Europese landen een periode van dertig jaar ‘imitatie’, nabootsing dus van het westerse model van liberale democratie. Dat was een tijdperk waarin de door het Westen gedomineerde unipolaire orde (met niet alleen de VS aan het roer, maar ook de belangrijke internationale financieringsinstellingen, zoals het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank) liberalisme verhief tot een onaantastbaar moreel ideaal, een ideaal dat navolging verdiende, imitatie zelfs (letterlijke overname dus). In het kader van de uitbreidingslogica van de Europese Unie kon men zelfs spreken van een onontkoombare orthodoxie, die bij de formulering van de Europese ‘toetredingscriteria van Kopenhagen’ (1993) niets aan de verbeelding overliet.

Aanvankelijk leek het exporteren van het westerse model logisch

Dat het exporteren van het westerse politieke en economische model aanvankelijk logisch leek, en dat dit ook een bekering tot de ‘normaliteit van het postnationale’ inhield, werd door de landen in kwestie aanvankelijk niet in vraag gesteld. Maar al snel kwam de antiliberale backlash, als afkeer van die imitatiepolitiek. Ressentiment (of rancune) ontstond als reactie op een al te zeer opgelegde imitatiedruk.

De Franse filosoof René Girard bestudeerde hoe imitatie kan leiden tot psychologisch trauma en sociaal conflict. Dat gebeurt, zo argumenteerde hij, als het geïmiteerde model een hindernis wordt voor eigenwaarde en zelfrealisatie. Imitatie van de doelstellingen van anderen gaat volgens Girard gepaard met rivaliteit, ressentiment en bedreiging van de persoonlijke identiteit. Dat is vooral waar, zo voegen Krastev en Holmes er ironisch aan toe, als het model dat je geacht wordt te imiteren niet Jezus Christus in de hemel is, maar je buur in het Westen… De constante ergernis bij het herscheppen van de eigen preferenties, genoodzaakt door de wil om zich aan te passen aan de waardehiërarchie van de Europese club, en dit te moeten doen in naam van de zo begeerde vrijheid, viel de kandidaatlanden zwaar. Dat er dan snel op hen neergekeken werd als hun poging niet volstond, leidde uiteindelijk tot een gevoel van vergelding, als reactie tegen het imitatie-verwachtingspatroon. In die zin veroorzaakte de manier waarop het (opgelegde) no-alternative Sovjetcommunisme na 1989 werd vervangen door een (bij invitatie weliswaar) no-alternative westers liberalisme mede de politieke opgang van het populisme op Europese bodem. Dat populisme kan volgens Krastev en Holmes niet worden verklaard zonder rekening te houden met een wijdverspreide boosheid uit ressentiment.

Qua imitatie en ressentiment in het democratiseringsgebeuren ontwaren de auteurs wat Rusland betreft een heel ander verhaal dan dat van de landen in between. In het nieuwe Rusland, dat eind 1991 wonderwel en heelhuids uit de implosie van de Sovjetunie tevoorschijn kwam, had de imitatie van de westerse democratie meer weg van het oprichten van een potemkinfaçade, die enkel een oppervlakkige gelijkenis vertoonde met de democratie als dusdanig. Deze democratische ‘charade’ was volgens de auteurs dienstbaar voor het Kremlin tijdens een overgangsperiode waarin de westerse verwachtingen in Ruslands democratisering hooggespannen waren.

Het toenemende populisme komt deels voort uit een wijdverspreid ressentiment

Vanaf 2011-2012 was die democratische maskerade niet meer zo nodig, en schakelde Rusland over op een ‘imitatiestrijd’, die ronduit vijandig was ten aanzien van het Westen, zelfs intentioneel provocatief. Dat verschijnsel noemen de auteurs mirroring. Zo brengen zij naast imitatie en ressentiment een derde origineel concept aan, alweer met eigen connotatie. Mirroring of ‘spiegelen’ wijst op de manier waarop in het democratiseringsproces de aanvankelijke imitatoren zich wreken op hun zogenaamde modellen door de onaantrekkelijke defecten en irritante schijnheiligheid ervan te ontsluieren.

Een voorbeeld van formaat is volgens de auteurs wat gebeurde vanuit Rusland tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016. Het expliciete doel van de Russische hacking van de Democratische Conventie en van de ontelbare bots die onder meer vanuit het Sint-Petersburgse International Relations Agency het democratische verkiezingsproces in de Verenigde Staten doorkruisten, was niet zozeer om een Kremlinvriendelijke kandidaat aan de macht te brengen, maar om de Amerikanen te leren hoe buitenlandse interventies in de politiek van een land eruitzien en hoe verstorend die aanvoelen.

Krastev en Holmes nemen duidelijk de kans te baat om een vernietigende kritiek te lanceren op de irrationele machtspolitiek van president Trump, die bij het schrijven van het boek nog aan de macht was. Intussen zijn we weer een Amerikaanse president verder, en werd het duidelijk dat Biden zijn geloof in de liberale democratie nog niet verloren is. In zijn buitenlandse beleid wil hij een groep van democratische landen opnieuw samenbrengen in wat een nieuwe mondiale opdeling kan worden tussen ‘democratieën’ en ‘autocratieën’. Maar ook Biden zal node vaststellen dat een bipolaire opdeling van de wereld, zoals tijdens de Koude Oorlog, plaats moet ruimen voor een meer multipolaire orde, waarin grootmachten in een great game strijden om geopolitieke invloed. De opkomst van China als machtige economische speler, die de Verenigde Staten naar de kroon steekt, zal daarin een belangrijke rol spelen.

Een bipolaire opdeling van de wereld moet plaats ruimen voor een multipolaire orde

China brengt volgens Krastev en Holmes de natuurlijke finale van hun verhaal rond het falende licht, en van de zoektocht naar de redenen waarom het Westen het gevecht om de liberale democratie dreigt te verliezen. Het oprijzen van een internationaal assertief China, dat de VS-hegemonie ging contesteren, betekent voor de auteurs het einde van het imitatietijdperk. China ziet volgens hen immers helemaal geen heil in het imiteren van de westerse liberale democratie. In zijn eigen buitenlands beleid verwacht China blijkbaar ook geen imitatiegedrag van staten als tegenprestatie voor aanzienlijke investeringen in het kader van zijn Belt and Road-initiatief. Weliswaar zoekt China invloed en respect, maar geen wereldwijde bekering tot de ‘Xi Jinping-gedachte’. De eventuele clash tussen China en de VS zal gaan over een economische machtsstrijd: handel, hulpbronnen, technologie. Het zal niet gaan over het conflict tussen twee rivaliserende visies over de toekomst van de mens, waarbij elk van de tegenstanders bondgenoten zoekt door ideologische conversie en revolutionaire regimewijziging. Wat de adembenemende opgang van China volgens Krastev en Holmes wél suggereert, is dat de ondergang van de communistische idee in 1989 uiteindelijk géén eenzijdige overwinning betekende voor het liberalisme.

Ondanks de beslist originele invalshoek rond democratisering in het vroegere Oostblok zijn er bij dit boek toch een aantal eerder fundamentele bedenkingen te maken.

Vooreerst is er het begrip van het liberalisme zelf, zoals de auteurs het hanteren. Als weliswaar overtuigde liberalen willen zij zeker niet te veel nadruk leggen op het onderscheid tussen het politieke en het economische liberalisme. Politiek gezien staat voor liberalen de vrijheid van het individu en het terugdringen van een aanmatigende overheid centraal. De universele benadering van de mensenrechten is daarop gebaseerd. De rechtsstaat moet voor liberalen een garantie betekenen voor het evenwicht én de wederzijdse beperking van de drie machten: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Maar economisch gezien wordt het liberalisme sterk geassocieerd met een eerder ongebreideld kapitalisme. De postcommunistische privatiseringen, die het liberale gedachtegoed op een schandalige manier hebben misbruikt om de bevolking en de arbeiders te ‘onteigenen’, hebben de roep om sociale rechtvaardigheid in de regio opnieuw aangewakkerd. De vraag is hoe die sterke gevoeligheid in de regio zich verder politiek zal vertalen. Als de auteurs vinden dat China een louter economische machtspolitiek voert, hebben zij onderschat dat de Chinese Communistische Partij wel degelijk een beleid van herverdeling van de winst en intoming van de grote economische spelers zou gaan doorvoeren (hoewel dit een evolutie is die zich pas na de publicatie van het boek, in de laatste jaren, is gaan manifesteren). De door de staat (of door de alleenheersende Communistische Partij) opgelegde herverdeling van de bestaande rijkdom en de inperking van de uitwassen van het kapitalisme zijn in China niet van de politieke kaart verdwenen, hoezeer ook het Chinese Belt and Road-initiatief zich profileert als een economisch investeringsproject.

Economisch gezien wordt het liberalisme sterk geassocieerd met een eerder ongebreideld kapitalisme

Een tweede punt van kritiek betreft het gebrek aan aandacht voor de specifieke relatie tussen Rusland en Europa, als onderscheiden van Rusland en het Westen. ‘Europa’ en ‘het Westen’ zijn politiek gezien verschillende begrippen. In de huidige gespannen EU-Ruslandverhouding nemen de nieuwe EU-lidstaten van Centraal- en Oost-Europa een bijzondere plaats in. In Midden-Europa beseft men ook vandaag hoe gevaarlijk de ‘Russische beer’ wel is, waardoor deze nieuwe EU-lidstaten zich als fervente transatlantisten en voorstanders van een stevig NAVO-defensiebeleid profileren. De rest van Europa is meer verdeeld over deze kwestie van transatlantisme in de Europese veiligheid en defensie.

Als het over de Verenigde Staten en de NAVO gaat (en over trans-Atlantisch Europa) neemt het Westen voor Rusland zelfs de vorm aan van de baarlijke duivel. Het échte Europa daarentegen is voor Rusland niet alleen ‘de ander’, het is ook de begeerde en gewaardeerde cultuur, waarnaar Rusland kan opkijken. Maar ook hier speelt de ‘spiegeling’ zijn rol. Reeds lang probeert Rusland het tot dan toe succesvolle Europese integratieproject te treffen in zijn sterke én zwakke punten. Die spiegelingsacties naar Europa toe zijn meer strategisch en gefocust, in vergelijking met wat Rusland heeft aangericht tegenover het Westen in het algemeen.

Stilaan werd duidelijk dat precies vanuit de Centraal- en Oost-Europese landen aan de wortels van de democratie wordt gerukt, met kwade trouw, in een strijd om de macht. De laatste opvoering van een dergelijk immoreel vergeldingsproject aan de grens met Europa (de aanvoer van vluchtelingen uit het Midden-Oosten om ze te concentreren aan de Pools-Wit-Russische grens) wijst erop dat Rusland en Wit-Rusland Europa bestoken op zijn meest kwetsbare flank: zijn migrantenbeleid en daarnaast zijn energiebehoefte.

Er wordt met kwade trouw aan de wortels van de democratie gerukt

Ten slotte, en dat is een derde punt van kritiek, wordt in dit verhaal over de strijd om de democratie de spanningsverhouding tussen universalisme en particularisme te weinig als een urgent aan te pakken probleem naar voren geschoven. Het  was Alexis de Tocqueville die met zijn boek De la démocratie en Amérique verwees naar ‘the habits of the heart’: de nood aan een aangepaste invulling van het democratische gedachtegoed naargelang van de nationale cultuur der volkeren en het aldaar heersende identiteits- en rechtvaardigheidsgevoel. Met deze zorg is zeker te weinig rekening gehouden bij het uitdragen van de liberale democratie via het opleggen van een orthodox liberaal-democratisch model.

Sommige commentatoren hebben beweerd dat na de val van de Berlijnse Muur het verlichtingsproject zelf fataal werd beschadigd in zijn liberale, evenzeer als in zijn communistische incarnatie. In dit doemscenario willen Krastev en Holmes niet geloven. Rudyard Kiplings gelijknamige roman kent trouwens twee versies: de ene met een fatale en de andere met een gelukkige afloop. De auteurs hopen dat er nieuwe ‘wijzen’ opstaan, zoals indertijd Jean Monnet of Robert Schuman, die het verlichtingsproject een eigentijdse invulling kunnen geven. Hopelijk ruimt het vooruitgangsdenken van de verlichting dan plaats voor ‘neerwaarts groeien’ (degrowth), meer zoeken naar evenwicht en een verruimd verantwoordelijkheidsbesef. Wat schrijfster dezes zorgen baart, is dat ook het huidige tijdperk zo weinig inspiratie vindt om politiek-maatschappelijk te vernieuwen. Moet het licht echt van de hoge politiek komen? Vanuit een stevig middenveld collectief werken aan democratie en vrede is ook een mogelijkheid. Of is dat een naïeve gedachte?

Ivan Krastev en Stephen Holmes, The Light that Failed. Why the West is Losing the Fight for Democracy. (Londen/New York: Pegasus Books, 2019).

Katlijn Malfliet is emerita gewoon hoogleraar Russische Politiek aan de KU Leuven. Aan de faculteit Sociale Wetenschappen maakt zij deel uit van de onderzoekseenheid LINES (Leuvense Internationale en Europese Studies). Haar onderzoeksinteresses situeren zich op het domein van de Russische binnen- en buitenlandse politiek en de Europa-Ruslandverhoudingen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen