‘het debat, le débat, omdat er geen debat is’. zo luidde de beginselverklaring waarmee pierre nora en marcel gauchet hun nieuwe tijdschrift lanceerden. veertig jaar en 210 nummers later houdt het tijdschrift op te bestaan. le débat was in de jaren tussen 1980 en 2020 het epicentrum van de intellectuele discussies in frankrijk. de aankondiging dat de redactie ermee ophoudt wekte dan ook enige opschudding: betekent het einde van dat tijdschrift meer dan het einde van een generatie? of is het debat zelf een stille dood gestorven?
Bij het einde van Le Débat
Le Débat fungeerde initieel als een forum voor hoge ambtenaren, universitairen en journalisten die er diepgravende en toegankelijke stukken publiceerden. Het tijdschrift verscheen al die tijd bij Frankrijks meest prestigieuze uitgeverij: Gallimard. Gallimards belangrijkste concurrent, Le Seuil, had net L’Histoire gelanceerd. Grote uitgeverijen zagen tijdschriften als een kweekvijver: een boeiend artikel van een jonge auteur was vaak een opstapje naar een boek.
Gallimard vroeg dus, in 1979, aan Pierre Nora om een nieuw tijdschrift op te zetten. Nora, net (sinds 1977) aangesteld als onderzoeksleider bij de EHESS (Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales), had er niet meteen zin in. Hij was al verantwoordelijk voor de reeks ‘Sciences humaines’ bij Gallimard; hij publiceerde zelf in het weekblad Nouvel Observateur. Zijn schoonbroer François Furet, en de rijzende ster aan het Franse intellectuele firmament, Michel Foucault, spoorden hem echter aan om toch op het voorstel in te gaan. Zowel Furet, die later de toonaangevende liberale historicus van de Franse Revolutie zou worden, als Michel Foucault onderstreepte de belangrijke institutionele en culturele voordelen van een nieuw tijdschrift: Furet wilde zijn eigen positie als directeur aan de EHESS verstevigen; Foucault wilde graag dat een belangrijk tijdschrift zijn ideeën en aanpak zou uitdragen. Nora nam het aanbod van Gallimard uiteindelijk aan: Le Débat moest een tijdschrift worden rond drie thema’s – geschiedenis, politiek, maatschappij –, een doorgeefluik voor de uitgeverij, een klankkast, maar vooral een plek waar intellectuelen met elkaar in gesprek gingen.
Eind jaren ’70 beheerste de tegenstelling tussen Jean-Paul Sartre en zijn liberale jeugdvriend Raymond Aron het intellectuele landschap. Zowel Sartre als Aron beschikte over een eigen tijdschrift: Les Temps Modernes (sinds 1945) en Commentaires (sinds 1978). Een gesprek tussen beide kampen was er niet, voor andere denkers of andere paradigmata waren er geen even prestigieuze en zichtbare platformen. Net zo goed geraakten de gehanteerde denkkaders binnen de humane wetenschappen – neo-marxisme, freudiaanse psychoanalyse, structuralisme – stilaan uitgewoond. Kortom: het tijdperk van de harde, ideologische confrontaties, van de grote theoretische benaderingen, leek voorbij, en een meer pragmatische en open manier van denken en converseren brak aan.
Het tijdperk van de ideologische confrontaties en grote theoretische benaderingen leek voorbij
Die nieuwe dialoog veronderstelt ook een nieuw type ‘intellectuelen’. Met de orerende ‘maîtres penseurs’ à la Sartre was er geen écht gesprek mogelijk: ‘In de bescheiden ambtenaar van het intellect zit een despoot. En nergens meer dan in de Franse traditie heeft die despoot het hoge woord gevoerd.’ Le Débat verdedigde een nieuw type intellectueel, die de pluraliteit erkent: voorbij de profeet (Sartre), de mediagenieke filosoof (Bernard-Henri Lévy) en ‘l’intellectuel spécifique’, die aanleunt bij uiterst links of minderheden-links (Michel Foucault). Nora’s programmatorische tekst – die eindigde met een opsomming van tien geboden voor de democratische intellectueel: ‘En régime démocratique, on ne peut pas…’ – is een pleidooi voor het houden van een historisch gegronde, met feiten onderbouwde discussie, zonder a priori, zonder nutteloos jargon, en met verantwoordelijkheidszin.
In zijn EHESS-collega Marcel Gauchet zag Nora wellicht de incarnatie van zo’n democratisch intellectueel. Hij nodigde hem dan ook uit voor de kernredactie van het tijdschrift. De polyvalente Gauchet – socioloog, historicus, filosoof – stond niet bekend als een volgeling van Sartre of Aron en evenmin als een ‘foucaldiaan’. Gauchet, die behoorde tot de kring rond Claude Lefort en Cornelius Castoriadis, voorstanders van een antitotalitair, democratisch socialisme, publiceerde in 1980 met Gladys Swain een beargumenteerde kritiek van Foucaults Geschiedenis van de Waanzin. Swain en Gauchet contesteerden Foucaults idee als zouden waanzinnigen in een vroegmoderne samenleving min of meer vredig zijn opgenomen, en als zou de ontdekking van de (cartesiaanse) Rede de uitsluiting van de waanzinnige betekend hebben. Gauchet had bovendien in de eerste twee nummers van Le Débat de draak gestoken met het structuralisme en met het haast iconische boek van Pierre Bourdieu, La Distinction, waarin Bourdieu de maatschappelijke relevantie van zijn onderscheid tussen cultureel en economisch kapitaal scherp stelt. Zoveel tegenspraak konden Foucault en Bourdieu niet hebben. Ze gaven dan ook meteen aan dat ze niet zouden meewerken aan het tijdschrift.
Ondanks alle tegenwerking werd het tijdschrift een baken voor de Franse intellectuele wereld. In de eerste plaats wellicht omdat het plaats ruimde voor analyses die in de jaren zeventig overstemd werden door de klassieke ‘maîtres penseurs’, zoals politiek filosoof Cornelius Castoriadis, wetenschapshistoricus François Jacob, of arts en literatuurwetenschapper Jean Starobinski. In de tweede plaats omdat de redactie oog had voor internationaal onderzoek: voor godsdienstfilosoof Leszek Kolakowski en sociaal historicus Edward Palmer, bijvoorbeeld. De brede ontwikkeling van de naoorlogse Franse intellectuele scene in acht genomen, zou men het succes van Le Débat kunnen duiden als de revanche van Albert Camus. In de jaren voor zijn dood (1961) was Camus door Sartre en zijn volgelingen met misprijzen weggezet als een ‘filosoof voor laatstejaars’. Camus’ fundamenteel democratische, antitotalitaire opstelling, zijn reflex om eerder te begrijpen dan te veroordelen, zijn talent om toegankelijk en diepgaand te schrijven, werden door de sartriens niet gesmaakt. Precies die poëtica, die verantwoordelijkheidszin en belangstelling wilde de redactie van Le Débat in eer herstellen. Le Débat wilde geen gesofisticeerd fanzine zijn, stelde zich kritisch op tegenover het politieke bedrijf, maar werd de facto het meest geapprecieerd in centrumrechtse en centrumlinkse kringen die vaak dicht stonden bij de overheid. Pierre Nora toonde zich in de jaren tussen 1981 en 1995 een koele minnaar van de politiek van president François Mitterrand.
Ondanks alle tegenwerking werd Le Débat een baken voor de Franse intellectuele wereld
In een kritische evaluatie van Le Débat onderstreepte de Engelse, neomarxistische historicus Perry Anderson dat de gematigde toon, de sociaalliberale attitude, de aandacht voor liberal arts die in Le Débat de bon ton zijn, vooral de kenmerken zijn van een neoliberaal, burgerlijk discours dat de revolutionaire, subversieve dimensie van het Franse denken miskent. In Le Débat keek men inderdaad bewonderend maar kritisch naar het werk van Foucault en Bourdieu, besteedde men weinig aandacht aan de deconstructiefilosofie van Jacques Derrida, en kregen literatuurwetenschapper Marc Fumaroli, Ruslandspecialiste Hélène Carrère d’Encausse of de filosoof Luc Ferry – alle drie ‘rechts’ op het politieke spectrum – weleens de gelegenheid om hun gedachten uiteen te zetten. Vanuit een internationaler perspectief is het wellicht relevant te noteren dat Tony Judt vier stukken publiceerde in Le Débat: twee over het imperialisme van de VS, één over Israël, één over de meritocratie aan de universiteit. De interesses en de voorkeuren van Tony Judt – denk aan The Burden of Responsibility (1998), gewijd aan Léon Blum, Albert Camus en Raymond Aron, drie niet-marxistische intellectuelen die hun verantwoordelijkheid opnamen en ingingen tegen de publieke opinie – sporen met die van andere prominente intellectuelen uit de VS en Groot-Brittannië, als Robert Darnton, Timothy Snyder, Kwame Anthony Appiah en Timothy Garton Ash, die allen in Le Débat publiceerden.
Het tijdschrift was tot 1983 een maandblad en publiceerde daarna vijf nummers per jaar. Het haalde tot 2010 ongeveer een oplage tussen de 8 en 15 000 exemplaren. In 2021 gaf Nora aan dat de oplage nog 3 à 4 000 bedroeg. Het initiële opzet – commentaar bij de actualiteit, diepgravende analyses, gedegen cultuurpagina’s en essayachtige recensies – werd vrij snel verlaten. Themanummers over het niveau dat Franse leerlingen halen in hun moedertaal en de plaats van de filosofie in de humaniora, de nieuwe, door Mitterrand gewenste Très Grande Bibliothèque, het werk van Michel Foucault, het antisemitisme in Frankrijk, de omwentelingen in Oost-Europa, de media en de democratie, en zo verder, verdiepten een debat dat op de opiniepagina’s van de kranten en weekbladen haast niet meer werd gevoerd. ‘Historiens du temps présent’, zo zou men het trio dat de kernredactie uitmaakte – Nora, Gauchet en de Poolse historicus Krzysztof Pomian – kunnen omschrijven: ‘historici’, in de zin dat ze probeerden om, voorbij de waan van de dag, hun eigen tijdperk te beschrijven én te denken. Bij zijn aanstelling aan l’EHESS was dat de uitdrukkelijke aanbeveling die Nora kreeg van Jacques Le Goff: de mediëvist (tevens toenmalig president van l’EHESS) wilde niet dat het ontcijferen van het heden het monopolie werd van sociologen. Het tijdschrift besteedde dan ook veel aandacht aan de rol van geschiedenis en aan historiografie: het wijdde dossiers aan Paul Ricoeurs filosofische analyse van het geheugen, aan de kritische historiografie van Michel de Certeau, en aan het toenemende belang van het ‘herdenken’ – het succes van historische romans, de viering van de Franse Revolutie in 1989, de betekenis van mei ’68 en de erfenis van De Gaulle.
De kernredactie probeerde, voorbij de waan van de dag, het eigen tijdperk te beschrijven en te denken
Tegelijkertijd werkte Nora vanuit l’EHESS aan een monumentaal, collectief her-denken van de Franse geschiedenis. Voor het driedelige Lieux de Mémoire – République, Nation, France – sprak hij de beste specialisten aan. Zij moesten, elk voor een thema of een gebeurtenis, uitzoeken hoe het collectieve geheugen van de Fransen gevormd was: hoe de Marseillaise de nationale hymne werd en de tricolore de vlag, welke waarden met beide geassocieerd werden, waarvoor ze stonden, hoe Lavisse in de negentiende eeuw de ‘roman national’ schreef, om er een paar te noemen. De centrale vraag was: hoe nestelt de geschiedenis zich in de verbeelding van de mensen, in het geheugen van de natie, hoe wordt ze herschreven, opnieuw gebruikt of misbruikt? Het eclatante succes van de Lieux de Mémoire betekende ook de internationale doorbraak van Pierre Nora: een aantal essays werden vertaald naar het Engels. Het concept van de ‘lieux de mémoire’ werd uitgebreid hernomen – in Duitsland, Spanje, Nederland, Vlaanderen etc. – maar ook fel bekritiseerd: men wees voor de Franse oorspronkelijke versie op de blinde vlekken (het koloniale verleden, bijvoorbeeld), op de zoetgevooisde voorkeur voor ‘la République’, opgevat als een ‘union sucrée in which the divisions and discords of French society would melt away in the fond rituals of postmodern remembrance’ (Perry Anderson). Nora was ervan overtuigd dat zijn demythologiserende aanpak beslist ook politiek was – een niet-nationalistische poging om de natie te denken –, dat hij wel degelijk ruimte gaf aan de pluraliteit door de meest competente medewerkers aan te zoeken, wars van hun ideologische voorkeuren: de links geïnspireerde Michel Vovelle schreef het stuk over de Marseillaise, de uitgesproken rechtse politicoloog Raoul Girardet dat over de tricolore. Nora geloofde ook dat deze kritische analyse van de spanning tussen geschiedenis, (collectief) geheugen en historiografie de gepaste, meest innoverende manier was om op dat moment als historicus te werken. Kortom, de thematiek, de visie op de werking en het belang van geschiedenis, de ambitie om ‘l’histoire du temps présent’ te schrijven, schragen zowel Nora’s academische werk als het tijdschrift waarvan hij de leiding nam.
Gedurende de veertig jaar van de werking lasten Nora, Gauchet en Pomian geregeld zelfbeschouwende, kritische momenten in. In 1990 schetste Gauchet de paradoxale situatie waarin het westen, en Frankrijk dus, beland was: ‘Singulier moment. La démocratie triomphe donc. Mais dans le temps même où elle s’installe dans l’incontestable, on la découvre en proie à un profond malaise.’ De totalitaire staatsvormen van het Oostblok waren geïmplodeerd, overal werden ze vervangen door democratieën en tegelijkertijd liep, alleszins in West-Europa, de belangstelling voor het democratische debat voortdurend terug. De algemene depolitisering, de brede onverschilligheid betekenden niet, voegde Gauchet eraan toe, dat de sociale tegenstellingen of de politieke divergenties ook geabsorbeerd waren. ‘Nous avons gagné’, noteerde Nora ook al in 1990, ‘mais n’avons-nous pas perdu davantage?’. En Nora somde de verliesposten op: een brede, theoretische nieuwsgierigheid, het verlangen om alles te begrijpen. En ook: de terugkeer van het subject dagtekende vooral de triomf van het ‘individualistisch individualisme’. Niemand, of beter niets, kwam in de plaats van ‘le maître penseur’ – Sartre overleed in 1980, Aron in 1983 en Foucault in 1984. En ten slotte knetterden op de ruïnes van het communisme nationalistische brandjes. In die context bleef de taak van een intellectueel drievoudig: voorbij de talrijke opinies en feiten, zonder gezagsargumenten, de lezers helpen om een werkbaar oordeel te vellen; historisch perspectief behouden; het complexe denken helder uiteenzetten voor diegenen die handelen. Gevraagd naar de artikels die echt impact hadden verwees Nora naar de analyses van Gauchet over de rechten van de mens, naar Lévi-Strauss’ kritische kijk op de moderne kunst, naar ‘Le métier perdu’, naar ‘Pédagogiser la Shoah ?’ van Emma Schnur, enzovoort. Stuk voor stuk artikels die breed bediscussieerd werden, door specialisten en het brede publiek.
Nieuwe media, veranderende leesgewoontes en een samenleving die nu anders aankijkt tegen ‘hoge cultuur’
In 2021, na 40 jaar, hielden Nora en Gauchet het voor bekeken. Ze maakten een laatste nummer, een overzicht van de huidige, veranderde wereld en de nieuwe (economische, politieke, maatschappelijke, culturele) moeilijkheden die zich aandienen. Als er nog over zoveel nagedacht en gedebatteerd moet worden, waarom houdt Le Débat dan op te bestaan? In de eerste plaats omdat de heren Nora, Gauchet en Pomian oud zijn geworden. Nora erkende dat het vaakst in diverse interviews over het einde van het tijdschrift, en een jaar later bij de presentatie van zijn jeugdherinneringen, Jeunesse. In het hoofdartikel bij het laatste nummer maakt hij echter geen gewag van zijn eigen projecten en onderstreept hij de wetten van ‘vraag en aanbod’. Nieuwe media, veranderende leesgewoontes en een samenleving die nu anders aankijkt tegen ‘hoge cultuur’: Pierre Nora observeerde die evolutie al langer. In het hoofdartikel noteert hij pessimistisch: ‘Notre modèle à nous suppose, de la part de nos lecteurs, une curiosité à horizon encyclopédique. Existe-t-elle encore, en dehors d’un cercle étroit?’ Wellicht zijn er nog nieuwsgierige lezers. Alleen zijn er al te weinig lezers geïnteresseerd in een tijdschrift dat oog heeft voor zeer uiteenlopende onderwerpen. Nora kent, als directeur van Le Débat en als collectieverantwoordelijke bij Gallimard, de harde realiteit van de internetclicks en de dalende verkoopcijfers. Lezers consulteren wel, erg gericht, één artikel, maar ze kopen het hele, gedrukte tijdschrift niet meer. Laat staan dat ze een abonnement nemen.
Die evolutie is al een tijdje waarneembaar. In 2004 bracht de economiste Sophie Barluet de humane wetenschappen in kaart – uitgeverijen, oplagecijfers, lezerspubliek, enz. – en toonde ze de dalende belangstelling voor innovatief en origineel werk. Nora zag die evolutie in de verkoopcijfers: als beginnend uitgever bij Gallimard had hij grote successen geoogst met Problèmes de linguistique générale (1966) van Benveniste en met Les Mots et les Choses van Michel Foucault. Ook de werken van George Dumézil over de gedeelde structuur in de Indo-Europese culturen en de studies van Jean Starobinski over Rousseau en Montaigne vonden heel snel hun weg naar een ruim publiek. In zijn voorwoord bij Barluets rapport ontwaarde Pierre Nora twee oorzaken voor de dalende verkoopcijfers. Eén: het langzame verdwijnen van het klassieke humaniora-ideaal (klassieke talen, literatuur, enz.). En, als tweede hypothese: het was alsof de nieuwsgierigheid voor Rusland en China, Afrika en Azië was gesmolten naarmate Frankrijks rol in de wereld kleiner werd. Nora bewijst wel niets, hij legt twee constateringen naast elkaar. Zijn positie in het academische veld, zijn werk als historicus en zijn successen als collectiedirecteur bij Gallimard verlenen aan zijn hypotheses enig gezag.
Zowel het academische als het brede lezerspubliek is verschrompeld
De kracht van het rapport van Barluet zat hem echter vooral in de feiten. Barluet toont aan dat het lezerspubliek (zowel het ‘academische’ als het ‘brede’ publiek) verschrompeld was, en dat de markt voor een belangrijk academisch werk – een herwerkt doctoraat, een verzameling eerder verschenen (wetenschappelijke) artikels of een monografie gebaseerd op primaire bronnen – steeds kleiner werd. Het tragische aan die evolutie zit hem in het feit dat in die decennia het potentiële lezerspubliek juist veel groter is geworden. In de laatste decennia van de twintigste eeuw, legt Nora uit, nog steeds refererend aan het Barluetrapport, zijn mensen anders gaan aankijken tegen het boek, is de plaats van het boek in het onderwijs ook gewijzigd. Docenten werken met readers. Studenten voelen veel minder de noodzaak om een persoonlijke bibliotheek aan te leggen. In een interview op France Culture resumeert Nora de verslechterde situatie in 2020: in de jaren ’70 tot ’90 haalden de baanbrekende studies van Le Goff (Saint Louis) en van Le Roy Ladurie oplages van 60 tot 200 000. Nu zou hij een oplage op 3 000 exemplaren begroten.
In talrijke interviews herhaalde Nora recent ook zijn verwijt aan het adres van intellectuelen die vandaag aan de universiteiten verbonden zijn. Naast de haast permanente zelfoverschatting verwijt hij hen twee destructieve attitudes. Ten eerste sluit men zich al te vaak op in de eigen expertise. Ten tweede verliest de huidige generatie zich in een nieuwe radicaliteit. We zijn volgens Nora en Gauchet opnieuw in een koudeoorlogsschema verzeild, waarbij ‘wie spreekt’ en ‘van waaruit men spreekt’ belangrijker zijn dan wat men echt te zeggen heeft. In die zin ontaardt het debat na beschuldigingen of morele diskwalificaties, en is er geen plaats meer voor Le Débat. Depolitisering van de samenleving, herpolitisering van een nieuwe generatie intellectuelen, die een radicale interpretatie van het mensenrechtendiscours voorstaat: Gauchet beschreef die evolutie in Comprendre le malheur français.
Een laatste gesuggereerde oorzaak voor het verdwijnen heeft te maken met de nieuwe media. Niet alleen bleek internet niet de verhoopte nieuwe agora, de actuele, steeds kortere formats vergroten de impact van media-intellectuelen. Nora had er in 1980 al voor gewaarschuwd: een filosoof als Bernard-Henri Lévy verziekt met zijn sloganeske, moraliserende en weinig onderbouwde boeken het debat. Een echt gesprek vraagt tijd en goede trouw. Men is nu verzeild in wat Christian Salmon ‘l’ère du clash’ heeft gedoopt: opponenten, zonder oeuvre maar met een groot ego, hakken tijdens een televisiedebat als gladiatoren op elkaar in, gewapend met oneliners en pirouettes. In die context kan een algemeen tijdschrift, dat breed gaat en waarin men de tijd neemt om een problematiek genuanceerd uiteen te zetten, niet meer functioneren.
Dat is door de bank genomen een pessimistische conclusie. Het laatste nummer van Le Débat is verschenen: de meeste auteurs publiceerden eerder al in het tijdschrift. Nora en Gauchet zijn er niet meer in geslaagd om nieuwe mensen aan te trekken en de stok door te geven. In 2019 hield overigens ook het sartriaanse Les Temps Modernes op te bestaan. Omdat vandaag het kritische, academische onderzoek en de nieuwsgierigheid van het brede publiek tafel en bed niet meer delen, legde de uitgever uit. Het eenvoudigste voor wie aan de universiteit werkt of zichzelf als een intellectueel ziet, is om de oorzaken van die scheiding buiten zichzelf te leggen: het consumentisme, de media, en zo verder. Het eenvoudigste is ook om Nora en Gauchet, en, waarom niet, Claude Lanzmann (Les Temps Modernes) van ideologische vooringenomenheid en nalatigheid te beschuldigen. Laten we dat doen: oude heren bekritiseren is goed voor het humeur en zelfkritiek is zo passé.
Le Débat, ‘40 Ans’. (Parijs: Gallimard, 2020).
Alexander Roose is hoofddocent Franse letterkunde aan de Universiteit Gent.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License