Deel dit artikel

de chinese boekdrukkunst is ouder dan de europese. tot die vaststelling kwamen reeds enkele zeventiende-eeuwse missionarissen. maar zo staat het niet in de westerse geschiedenisboeken. daar heerst het gutenbergverhaal. chow kai-wing toont aan hoe de chinese manier van drukken zorgde voor een ruime kennisverspreiding. die had alles te maken met de afwezigheid van censuur, de relatief eenvoudige manier van drukken en de lage verkoopprijzen.

Gutenbergs mythe

Nicolas Standaert

Toen de beroemde missionaris Matteo Ricci aan het begin van de zeventiende eeuw over zijn ervaringen in China rapporteerde, sprak hij vol lof over de Chinese boekdrukkunst. Het leed voor hem geen twijfel dat de Chinezen minstens driehonderd jaar eerder dan de Europeanen boeken konden drukken. Zijn Spaanse ordegenoot Francisco Herrera Maldonado ging op basis van die informatie nog een stap verder: Gutenberg had rond 1440 de uitvinding valselijk en voor eigen glorie aan zichzelf toegeschreven. Volgens Herrera had Gutenberg slechts de methode geïmiteerd nadat hij in het bezit was gekomen van Chinese boeken die in Duitsland waren beland. Is het niet merkwaardig dat die zeventiende-eeuwse auteurs al het ‘Gutenbergverhaal’ ondermijnd hadden, terwijl het tot het einde van de twintigste eeuw zou duren voor hun bevindingen doorsijpelden in onze schoolboeken? Nog merkwaardiger is dat vele wetenschappelijke publicaties verder in de lijn van het ‘Gutenbergverhaal’ blijven redeneren. Ze relativeren de Chinese uitvinding door te stellen dat die zich niet verder heeft ontwikkeld dan de ‘blokdruk’, waarbij men omwille van de talrijke verschillende Chinese tekens iedere pagina van een boek afzonderlijk uitsnijdt in een houtblok. De Europese ‘vooruitgang’ zou bestaan in de uitvinding van de ‘letterdruk’, waarbij men letters (aanvankelijk van hout of metaal) samenvoegt om een complete pagina samen te stellen als drukplaat. Een van de belangrijkste redenen van dit verschil was dat het westerse alfabet maar een beperkte hoeveelheid lettertekens heeft. En ook al is sinds lang bewezen dat de Chinezen al veel eerder de ‘losse karakterdruk’ kenden, toch beschouwen vele westerse auteurs de Europese variant als de meest volmaakte.

Het Gutenbergverhaal is zo doordringend dat het ook het onderzoek van prominente wetenschappers bepaalt. Zo publiceerde het vooraanstaande tijdschrift American Historical Review in 2002 een debat tussen Elizabeth Eisenstein en Adrian Johns, beiden specialisten in boekgeschiedenis, over de vraag of de ontdekking van boekdrukkunst al dan niet een revolutie had veroorzaakt. In haar lijvige werk, The Printing Press as an Agent of Change (1979), betoogde Eisenstein dat de boekdrukkunst een omwenteling in de overdracht van kennis had teweeggebracht die van doorslaggevende betekenis was geweest voor het ontstaan van zulke monumentale historische gebeurtenissen als de renaissance, de reformatie en het ontstaan van de moderne wetenschappen. De veel jongere Johns stelde in zijn The Nature of the Book (1998) het bestaan van een print revolution in vraag en wees zowel op de complexe manieren waarop het gedrukte boek in het verleden functioneerde als op de beperkingen van boekdrukkunst. Door te onderzoeken hoe gemeenschappen van producenten, verspreiders, censoren en lezers met de boeken omgingen, betoogde hij dat ‘boekdrukkunst door geschiedenis was bepaald’, in tegenstelling tot Eisensteins stelling dat ‘de geschiedenis bepaald was door boekdrukkunst’. Wat in dit hele debat opvalt, is dat beide auteurs, samen met vele anderen, erin slagen die fundamentele vragen over de gevolgen van het gedrukte boek te beantwoorden zonder ook maar één ernstige verwijzing te maken naar andere culturen waarin boekdrukkunst ontstaan is en boeken gecirculeerd hebben.

Ze zouden als verontschuldiging kunnen aanvoeren dat ondanks de vroege teksten van de missionarissen er weinig over de Chinese boekdrukkunst geschreven is in Europese talen. Daar komt echter verandering in, want de geschiedenis van de boekdrukkunst en de print culture in het algemeen zijn sinds enkele jaren een hot topic in de sinologie. Een van de ontsluiters van dit gebied is Chow Kai-wing (University of Illinois, Champaign-Urbana), die met zijn studie Publishing, Culture and Power in Early Modern China vanuit economisch en cultureel perspectief de gevolgen onderzoekt van de boekdrukkunst in het China van de zestiende en zeventiende eeuw. Chow Kai-wing gaf ook samen met Cynthia Brokaw het boek Printing and Book Culture in Late Imperial China uit. Naast een uitstekend state-of-the-fieldartikel bevat het een tiental deelstudies over uiteenlopende onderwerpen zoals commerciële uitgeverijen, publicaties voor niet-Chinese minderheden en het gebruik van visuele reproducties. Ze stellen een brede waaier van vernieuwende inzichten ten toon en maken weinig gekend onderzoek, ook uit China en Japan, toegankelijk.

De eenvoud van Chinese boekdrukkunst verklaart het overvloedige aantal boeken in circulatie

Dat dit onderzoek zich niet beperkt tot de Gutenbergdiscussie, maar eveneens interessant is voor de geschiedschrijving die culturen in verbindingen (connected history) probeert te bestuderen, zou ik willen aangeven door het te koppelen aan de kennisuitwisseling tussen China en Europa in de zeventiende eeuw. Een van de unieke aspecten van die ontmoeting was immers dat de Europeanen in China, in tegenstelling tot in andere landen, niet de boekdrukkunst invoerden omdat die er al wijdverbreid aanwezig was. De eerder geciteerde Matteo Ricci stelde in dat verband: ‘De eenvoud van Chinese boekdrukkunst verklaart het overvloedige aantal boeken in circulatie en de belachelijk lage prijzen waaraan ze verkocht worden.’ De werken van Chow maken nu ook duidelijk hoe de Chinese manier van boekdrukken ertoe bijgedragen heeft dat de Europeanen hun kennis konden verspreiden.

Een eerste verklaring kan worden gevonden in de algemene print culture. In het zeventiende- en achttiende-eeuwse China was er geen effectieve institutionele structuur die instond voor een systematische prepublicatiecensuur. In tegenstelling tot Frankrijk en Engeland bijvoorbeeld richtte de Chinese regering geen regels op over het aantal drukkers, noch bepaalde ze de toegelaten inhoud. Met uitzondering van de kalender en de geschiedenis van de lopende dynastie, kon zo goed als alles worden gepubliceerd. De regering waarschuwde wel occasioneel tegen heterodoxe ideeën bij de uitleg van de confucianistische klassieken in de antwoorden van de nationale examens voor selectie van ambtenaren die driejaarlijks georganiseerd werden, en er waren ook wel eens gevallen van postpublicatiecensuur. Niettegenstaande het geïsoleerde verbod op bepaalde boeken moesten de Chinese uitgevers zich tot het einde van de achttiende eeuw niet veel zorgen maken over de politieke consequenties van hun publicaties. Bovendien ondersteunde de Chinese regering niet één enkele religie. Er was ook geen institutionele kerk die publicaties controleerde op heterodoxe ideeën: confucianisten, boeddhisten en taoïsten waren vrij boeken te drukken en hun ideeën te verspreiden. De katholieke missionarissen kwamen dus in een context waar niet alleen het medium van boekdrukkunst aanwezig was, maar waar ook censuur grotendeels afwezig was.

De tweede verklaring voor de snelle verspreiding van kennis via boeken heeft alles te maken met de druktechniek. In tegenstelling tot de meeste Europese auteurs die blokdruk als een beperking zien, wijst Chow Kai-wing op de enorme voordelen ervan. De belangrijkste vaardigheid nodig voor de productie van een Chinees boek was het kerven van de houtblokken. Hiertoe had de houtsnijder slechts één set van snijmessen nodig. Het drukken van de blokken was ook relatief simpel. Men gebruikte geen drukpers, maar legde een blad papier op de geïnkte blok en streek het met een wrijfborstel glad. Die methode ging vrij snel en veronderstelde geen omvangrijke drukruimte. Bovendien kon men de blokken gemakkelijk bewaren en men hoefde niet meteen op een hoge oplage te drukken. Het was niet moeilijk voor een houtsnijder om naast het kerven van de houtblokken te leren hoe men moest drukken en de pagina’s samen moest binden. Als de houtsnijder geletterd was, kon hij zelf de drukvormen van de karakters voor het snijden componeren. In dat geval kon één enkele persoon een boek van begin tot einde produceren. In termen van technologie was er dus geen verschil tussen de productie van boeken door een privégeleerde, een commerciële uitgever of de staatsdrukkerij. Het enige verschil was de tijd die nodig was om te kerven en te drukken en de omvang van de oplage. Chow Kai-wing benadrukt dat de eenvoud van de blokdruk gebaseerd op de onafhankelijkheid van de houtsnijder aanleiding gaf tot een groot aantal economische voordelen, verbonden met een grote mobiliteit en decentralisatie van de productie. In tegenstelling tot de Europese drukkers moest de Chinese houtblokdrukker niet investeren in een drukpers en verschillende metalen lettersets. Hij was ook vrijgesteld van het ingewikkelde proces van zetten en proeflezen. Het gevolg voor de missionarissen in de zeventiende eeuw was dat ook zij op een zeer eenvoudige wijze boeken konden produceren. Ze moesten hiervoor niet naar een uitgeverij, maar ze konden deze bij bevriende ambtenaren of gewoon thuis laten drukken. ‘We hebben groot voordeel gehaald uit deze Chinese manier van drukken’, verklaart Ricci, ‘omdat we onze dienstknechten in huis de boeken laten drukken in de hoeveelheid die we nodig hebben. In feite is de hele methode zo simpel dat men in de verleiding wordt gebracht het zelf te proberen eens men het proces gezien heeft.’

Een derde verklaring voor de snelle verspreiding van Europese kennis in China was dat de boekprijzen niet hoog waren in vergelijking met andere handelsartikelen. In het China van de zestiende en de zeventiende eeuw waren boeken voorhanden voor lezers met een zeer verschillend inkomensniveau. Ze waren misschien nog duur voor de armsten, maar ze waren zeker geen privilege voor de rijken, stelt Chow Kai-wing. Die situatie was aanvankelijk gelijkaardig in Europa. Met een algemene achteruitgang van de eigenlijke lonen in de zestiende eeuw waren boeken veel duurder voor de Europese stedelingen. Chow beroept zich hiervoor onder meer op studies over de boekprijzen in Antwerpen. De lage prijzen in China gebaseerd op de lage productieprijs maakten het mogelijk om boeken voor het breedst mogelijke publiek te publiceren. Iemand met beperkte financiële middelen die toch een boek aan gemiddelde prijs wou kopen, moest daarvoor slechts ‘een gans of een waaier’ ontberen. Dit verklaart dat in de ogen van Matteo Ricci de prijzen van boeken ‘belachelijk laag’ waren. Missionarissen konden dus naast substantiële boeken voor intellectuelen, ook eenvoudige catechismussen of gebedenboeken produceren, of pamfletten met liturgische kalenders of aankondigingen van overlijden om goedkoop of gratis te verspreiden onder de volksmensen die de grootste groep van christenen uitmaakten.

Iemand die een boek aan gemiddelde prijs wou kopen, moest daarvoor slechts ‘een gans of een waaier’ ontberen

Chow Kai-wing bestudeert ook verschillende andere aspecten van boekencultuur in de Chinese maatschappij die inzichten verschaffen voor een interculturele benadering. De namen van uitgevers, correctoren en auteurs van voorwoorden geven aan hoe boeken een netwerk van communicatie zowel weerspiegelen als opbouwen. Ook dit is van toepassing op de Chinese boeken geschreven door Europeanen: de talrijke voorwoorden in hun werken geven aan hoe boeken een band creëerden tussen hen en de niet-christelijke auteurs die in hun wetenschappelijke en filosofische teksten geïnteresseerd waren. En de namen van uitgevers bevestigen dat talrijke privépersonen hun boeken uitgaven. Bovendien droegen gebedenboeken bij tot de opbouw van christelijke gemeenschappen omdat die boeken samen met rituele voorwerpen door missionarissen of christenen verspreid werden of binnen de familie overgeleverd werden. Chow Kai-wing besteedt eveneens aandacht aan de gevolgen van de boekdrukkunst voor de intellectuele wereld. Er ontstond een vraag naar nieuwe ideeën ter verklaring van de Chinese klassieke werken die voor de staatsexamens werden gebruikt. Dit resulteerde in een brede waaier van afwijkende commentaren die de gangbare orthodoxie in vraag stelden: pluralistische lezingen die meer ruimte lieten voor de lezer, syncretistische lezingen met taoïstische of boeddhistische inspiratie, terugkeer naar de oude commentaren. Dit verklaart waarom ook christenen, zowel missionarissen als Chinese geletterden, hun eigen interpretatie van de Chinese klassieken konden produceren.

De print culture in het zeventiende-eeuwse China is een mooi laboratorium voor de studie van interculturele communicatie. Ze wijst op een aspect van kennisuitwisseling dat onderzoekers vaak verwaarlozen. De overdracht van cultuur is immers niet een eenzijdig proces van een zender naar een ontvanger, maar heel de culturele context van de ontvanger draagt in belangrijke mate bij tot de aard en omvang van de uitwisseling. Zo ook maakten de verspreiding en de specificiteit van de Chinese boekdrukkunst een communicatie mogelijk waarvan Europeanen in andere culturen slechts konden dromen. De werken van Chow Kai-wing bekrachtigen dus niet alleen de bewondering van de missionarissen voor de Chinese boekdrukkunst, maar dagen ook nu weer het ‘Gutenbergverhaal’ uit. Zoals reeds in de zeventiende eeuw stellen huidige publicaties over druk- en boekencultuur in China een hardnekkige Europese mythe in vraag. Zullen ze nu gehoor krijgen?

Kai-wing Chow, Publishing, Culture and Power in Early Modern China (Stanford: Stanford University Press 2004).

Cynthia J. Brokaw & Kai-wing Chow, Printing and Book Culture in Late Imperial China (Berkeley/Los Angeles: University of California Press 2005).

Nicolas Standaert is als sinoloog verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen