Deel dit artikel

er wordt nog weinig getwijfeld aan de belangrijke rol die de media spelen in onze democratie. verkiezingscampagnes worden in de eerste plaats in de televisiestudio’s uitgevochten en de moeizame regeringsvorming wordt nog wat bemoeilijkt door nota’s die gelekt worden naar de pers. het idee dat nieuwsmedia een centrale speler zijn in onze democratie is op het eerste zicht niet vergezocht. mensen consumeren massaal nieuws en leren bijna alles wat ze weten over politiek via (oude en nieuwe) media. politici van hun kant wandelen met de krant onder de arm het parlement binnen en winden er geen doekjes om waar hun inspiratie vandaan komt.

Mediatisering en particratie

Waarom de mediatisering van de Vlaamse politiek en particratie hand in hand gaan

Peter Van Aelst

Uit een bevraging blijkt dat de grote meerderheid van de Vlaamse politici ook sterke aanhangers zijn van het almachtige mediaparadigma. Zo zijn negen van de tien parlementsleden het eens met de stelling dat de media politici kunnen maken en kraken en is ruim 70 % akkoord met de stelling dat de media de politieke agenda bepalen en dat de politiek daar weinig greep op heeft.

De indruk wordt dan ook weleens gewekt dat politici machteloos zijn geworden ten gunste van almachtige journalisten. Maar deze voorstelling van zaken is misleidend. Op basis van het beschikbare onderzoek besluit ik dat de media niet almachtig zijn geworden, maar wel dat de politiek in sterke mate is gemediatiseerd en dat dit belangrijke gevolgen heeft voor de manier waarop politiek wordt bedreven. Mediatisering betekent dat het belang van de media doorheen de tijd geleidelijk is toegenomen en dat de politiek zich structureel heeft aangepast aan de media en hun logica. De mediatisering van de politiek impliceert echter niet dat de macht van de politiek is afgekalfd. De mediatisering van de politiek heeft immers niet geleid tot een teloorgang van de particratie. Politieke partijen hebben, zeker in de Belgische context, hun centrale positie en dominante impact op de politieke besluitvorming behouden. We zien hiervoor twee belangrijke verklaringen. Ten eerste blijkt de medialogica niet altijd tegengesteld te zijn aan de klassieke partijpolitieke logica. Vooral in hun dagelijkse berichtgeving over de politiek versterken media vaak de bestaande machtsverhoudingen binnen en tussen de partijen, eerder dan dat ze die wijzigen. Ten tweede lijkt het erop dat partijen zich op zulke manier weten aan te passen aan de medialogica dat ze hun centrale machtspositie hebben kunnen behouden. Laat me beide verklaringen wat nader toelichten.

Laten we beginnen met de eerste verklaring over het samenvallen van medialogica en partijlogica. Kranten en televisie hebben de afgelopen decennia een proces van ontvoogding doorgemaakt. Dat maakt dat nieuwsredacties veel vrijer dan voordien kunnen bepalen wie ze uitnodigen in de studio of wie ze prominent op de voorpagina plaatsen. Het politieke nieuws wordt zo niet langer bepaald door wat de minister of partijvoorzitter wil (politieke logica), maar wel door de wetten en waarden van de media (medialogica). Daarbij gaan journalisten niet zozeer uit van wat ze zelf belangrijk vinden, maar eerder van wat ze veronderstellen dat hun publiek wil zien en lezen. Vanuit het perspectief van de medialogica lijkt het logisch dat politici die het meest ‘nieuwswaardig’ zijn ook de meeste media-aandacht genieten. Meer concreet zou dit betekenen dat we een oververtegenwoordiging krijgen van politici die goed en vlot communiceren, die charismatisch zijn, en die voor conflict en opschudding zorgen.

Het politieke nieuws wordt niet langer bepaald door wat de minister of partijvoorzitter wil

Toch valt op dat de nieuwsmedia vooral de bestaande politieke machtshiërarchie respecteren. In verkiezingstijd gaat de meeste aandacht naar de partijen en politici die bestuurd hebben en/of voorop liggen in de peilingen. Buiten verkiezingstijd zijn het regeringsleden en partijvoorzitters die de media-aandacht onderling verdelen. Op basis van een analyse van alle televisiejournaals (van VRT en VTM) in de periode 2003-2017 komen we tot een eenduidige conclusie: hoe hoger de politieke functie, hoe meer aandacht in de media. De hitparade gaat van regeringsleiders over partijvoorzitters, ministers en parlementsleden met een hogere functie tot, helemaal onderaan, parlementsleden. Die focus op ministers en de uitvoerende macht is niet verwonderlijk. Zij maken immers beleid of initiëren wetten die een directe impact hebben op het dagelijkse leven van mensen. Parlementsleden kunnen vaak enkel maar hun ongenoegen laten horen, maar de concrete impact van die woorden blijft veelal beperkt. Niet toevallig staat het hoofd van de regering aan het hoofd van de mediahitparade: de premier. In de periode 2003-2017 ging ruim 8 % van alle spreektijd voor politici in de zevenuurjournaals naar de premier. De status en macht die verbonden zijn aan het ambt van regeringsleider leiden tot een hogere zichtbaarheid in het nieuws. Onderzoek naar krantenberichtgeving toont dat deze zogenaamde kanseliersbonus ook in de Vlaamse kranten in vergelijkbare mate aanwezig was.

Ondanks de uitgesproken koppositie van de premier in de mediahitparade is deze aandacht in internationaal vergelijkend perspectief eerder aan de lage kant. Bovendien is de mediadominantie van de premier de afgelopen tien jaar eerder gedaald dan gestegen en de kloof met de eerste achtervolger, de Vlaamse minister-president, geslonken. Bovendien blijkt dat er nog een derde politicus is die zich kan meten met deze tenoren: Bart De Wever, voorzitter van de grootste partij van Vlaanderen én burgemeester van Antwerpen. Meer algemeen blijken partijvoorzitters centrale figuren in de mediaberichtgeving, en dat vooral ten koste van de vele parlementsleden in de Kamer of het Vlaams Parlement. De gemiddelde aandacht voor een parlementslid is verwaarloosbaar. Zo spreekt een Vlaams parlementslid 50 keer minder lang in het nieuws dan een Vlaamse minister. Heel af en toe kan een opvallend of beloftevol parlementslid zich in de kijker werken, maar het zijn uitzonderingen die weinig afdoen aan de rol van politieke functies in de mediahitparade.

Het doorslaggevend belang van de politieke functie geeft aan dat het nog steeds politieke partijen (en de kiezer) zijn die bepalen wie ook in de media de leidende politici zijn. Of anders gesteld: politieke macht leidt steeds tot media-aandacht, maar omgekeerd leidt media-aandacht slechts zelden tot politieke macht. Daarbij moet natuurlijk wel opgemerkt worden dat partijen ‘het mediapotentieel’ meenemen bij de selectie van hun politiek personeel. Al leert een blik op de recente toppolitici dat communicatieve skills zelden doorslaggevend zijn. Zo beantwoorden de oud-CD&V-voorzitters van het laatste decennium, Jo Vandeurzen, Marianne Thyssen en Wouter Beke, geen van alle aan het profiel van een mediapoliticus, maar eerder aan dat van een politicus die gepokt en gemazeld is binnen de eigen partijstructuren.

Dat journalisten de interne machtshiërarchie van partijen nauwgezet respecteren, komt niet doordat ze zo gezagsgetrouw de politiek volgen, maar voornamelijk doordat politici met macht meer invloed hebben op het leven van mensen en bijgevolg meer nieuwswaardig zijn. De aandacht voor politici met meer invloed is echter tegelijkertijd in overeenstemming met een traditionele politieke machtslogica. De logica van de media en die van de politiek bevinden zich hier op één lijn. De media reflecteren niet enkel de status van politici, ze legitimeren en versterken die ook. De focus op een selecte groep van toppolitici maakt het voor gewone parlementsleden en politieke outsiders bijzonder moeilijk om door de poorten van de nieuwsselectie te glippen.

Politici die ‘kraken’ verwijten veelal de media, maar missen vaak voldoende ruggensteun van hun partij

Het is dan ook niet verwonderlijk dat een meerderheid van de gewone politici de media als boosdoener ziet voor het niet van de grond komen van hun politieke carrière. Dat blijkt ook wanneer een politicus in opspraak komt. Op dat moment ontstaat er vaak een dynamiek waarbij alle journalisten gelijktijdig het voortbestaan van de politicus in twijfel gaan trekken. Er volgt een opeenstapeling van nieuwsberichten die vaak nog heftig weergalmen op sociale fora. Menig politicus voelt zich op dat moment opgejaagd wild. Politici die op dat moment ‘kraken’ verwijten veelal de media voor de druk, maar missen in de praktijk vaak (voldoende) ruggensteun van hun partij om de storm te doorstaan. In maart 2018 kwam defensieminister Steven Vandeput (N-VA) in opspraak in het dossier van de vervanging van de F-16’s. Media en oppositie richtten al hun pijlen op de minister, maar die behield het vertrouwen van de partijtop en kon zo de mediastorm overleven.

Een tweede verklaring voor het samengaan van mediatisering en particratie hangt samen met hoe de politiek zich heeft aangepast aan de media en haar logica. Politici die zich willen profileren via de media, gaan zich ook schikken naar de wetten van de media. Politieke communicatie hoort beknopt, bevattelijk en snel te zijn. Het gaat met andere woorden om een professionele communicatiestrategie waarin de massamedia een centrale plaats krijgen. Verder gaan politici ook steeds meer de media als bron van inspiratie gebruiken voor hun werk. Zo werd in een recente studie gevraagd naar de mogelijke inspiratiebronnen voor parlementaire initiatieven. Daarin gaven Vlaamse politici aan dat de media de belangrijkste bron van inspiratie vormen (21 %), en net iets meer gebruikt worden dan input van belangengroepen (19 %), ontmoetingen met burgers (18 %), eigen ervaring (18 %) en informatie vanuit de eigen partij (16 %). De media zijn dus zeker niet de enige, maar wel een belangrijke bron op basis waarvan parlementairen initiatieven ontwikkelen.

Parlementsleden gebruiken de media dus frequent als bron van inspiratie, en hopen dus ook op die manier zelf in het nieuws te komen. Maar zoals eerder aangegeven, lukt dat hen zelden. Waarom blijven ze er dan toch zoveel moeite voor doen? Natuurlijk blijft het belangrijk dat kiezers politici opmerken in het nieuws, ook al is het maar occasioneel. Onderzoek toont aan dat media-aandacht bijdraagt aan het persoonlijke electorale succes van kandidaten bij verkiezingen. Belangrijker dan media-aandacht is echter de plaats op de lijst bij verkiezingen. Maar volgens politici zelf draagt net voldoende media-aandacht dan weer bij aan de plaats op de lijst. Uit een bevraging in 2018 bij Vlaamse parlements- en Kamerleden bleek dat 73 % van hen het eens was met volgende stelling: ‘In de media komen helpt mij om een goede positie te krijgen op de kieslijst van mijn partij.’ Slechts 11 % was het daar niet mee eens. Dit geeft ook aan dat politici zich in de media willen profileren, maar dat zeker niet willen doen ten koste van hun partij. Integendeel, scoren in de media kan de positie van de politicus in de partij versterken, allicht op voorwaarde dat die media-aandacht niet gebruikt wordt om zich af te zetten tegen de partijtop. Dat blijkt ook uit een bevraging van alle kandidaten voor de verkiezingen van 2014. De meerderheid van de kandidaten gaf daarin aan in de eerste plaats de partij te promoten, en pas in tweede orde hun persoon.

Misschien nog meer dan individuele politici hebben partijen zich aangepast aan de mediatisering van de politiek. Als gevolg van het toenemende belang van de media hebben ook politieke partijen niet enkel hun communicatiestrategie, maar ook hun organisatie bijgestuurd. Partijen hebben in de eerste plaats meer gespecialiseerd personeel in huis gehaald en meer middelen vrijgemaakt om hun communicatie te verzorgen. Een meer verregaande manier is het opnemen van de communicatieverantwoordelijke in de hogere beslissingsorganen van de partij. Op die manier wordt de mediastrategie een integraal onderdeel van alles wat partijen doen en beslissen. In eigen land worden deze aanpassingen door partijen vaak verondersteld, maar zijn ze nauwelijks onderzocht. De stelling van communicatiestrateeg Noël Slangen dat partijen mensen en middelen verschoven hebben van hun studiedienst naar hun communicatiedienst is allicht correct. Het is wel ironisch dat deze bedenking uitgerekend door Slangen wordt gemaakt, vermits hij vaak aanzien wordt als een voorbeeld van de tweede stap: een communicatiedeskundige die hoog opklimt in de partijhiërarchie. Slangen begon als campagneadviseur, maar schopte het (onder meer) tot politiek directeur van Open VLD.  Toch lijkt hij eerder de uitzondering dan de regel.

Partijen gaan de expertise simpelweg halen bij diegenen die de medialogica het best beheersen: de politieke journalisten

Hoe hebben partijen dan wel media-expertise in huis gehaald? Het lijkt erop dat partijen (en ministers) de expertise simpelweg zijn gaan halen bij diegenen die de medialogica het best beheersen: de politieke journalisten. Zo blijkt dat tussen 1990 en 2014 niet minder dan 40 politieke journalisten de media omruilden voor een job bij een politieke partij. De betrokken journalisten gaan naar partijen van alle kleuren en er is niet meteen een bevoorrechte politieke partij of strekking te onderscheiden. De meeste overstappen wijzen eerder op een keuze voor een partij die electoraal groeit en mag deelnemen aan het bestuur. Dat verklaart dat ongeveer een derde van de politieke journalisten die de overstap maakten de job van woordvoerder van een bewindspersoon opnamen. In die gevallen is de transfer van kennis en kunde vrij evident. De woordvoerder weet hoe de journalist werkt en denkt, en kan bijgevolg de mediaoptredens van de politicus beter sturen. Naast de job van woordvoerder worden journalisten vaak naaste medewerker of (communicatie)adviseur. Het valt wel op dat niet alle journalisten op dezelfde plaats terechtkomen: tv-journalisten belanden vaker op een lijst en vervolgens ook in het parlement, terwijl hun collega’s van de radio en geschreven pers vaker achter de schermen belanden.

Kortom, er zijn minstens twee goede redenen waarom de mediatisering van de politiek niet ten koste gaat van de macht van partijen. Ten eerste blijkt dat de media in hun aandacht voor politici vaker de bestaande machtshiërarchie volgen dan gedacht. Ten tweede hebben met name politieke partijen zich als instituties goed weten aan te passen aan de mediatisering. Daarnaast spelen allicht nog andere redenen een rol. Zo werkt de doorgedreven federalisering van ons land, met verschillende parlementen en regeringen op verschillende niveaus, een hoge mate van partijdiscipline in de hand. Daardoor komt de macht bij de partijvoorzitter en een handvol toppolitici te liggen, niet bij de parlementsleden.

Tot slot stelt zich de vraag hoe en in welke mate de particratie ook de digitale revolutie en de opkomst van sociale media zal verteren. Politici en partijen moeten zich niet langer alleen aanpassen aan de traditionele medialogica, maar ook aan een zogenaamde ‘socialemedialogica’ of ‘netwerklogica’, waarbij directe interactie met het publiek aan belang wint. Bovendien kunnen politici hun positie ten aanzien van de traditionele media opnieuw versterken door de klassieke media te omzeilen of ze in diskrediet te brengen via beschuldigingen van partijdigheid, zoals president Trump momenteel frequent doet. Op het eerste zicht zijn er ook heel wat redenen om aan te nemen dat de personalisering van de politiek zal toenemen nu sociale media meer mogelijkheden bieden voor individuele politici om zich te profileren. Zo hebben vandaag zowat alle Vlaamse parlementsleden een  Facebook-, Instagram- en/of Twitteraccount. Toch lijken deze nieuwe mogelijkheden vooralsnog weinig te veranderen aan de positie van de partijen. Ten eerste blijkt dat de populaire politici op sociale media overwegend dezelfde zijn als in de klassieke media en lijken ook sociale media de bestaande machtsverhoudingen eerder te bevestigen dan te ontkrachten. Ten tweede is duidelijk dat de meeste politici sociale media gebruiken om zichzelf te promoten, maar dat zelden doen ten koste van hun partij. In dat opzicht verschillen de optredens van politici op sociale media weinig van deze in de klassieke media. Vlaams Belangpolitici zijn hyperactief op sociale media, maar ze wijken daarbij zelden of nooit af van de partijlijn. Politieke partijen hebben hun greep op individuele politici niet gelost in dit digitale tijdperk. Maar de verkiezingen van 2019 hebben wel duidelijk gemaakt dat de traditionele media niet langer de enige arena zijn waarin de politieke strijd wordt uitgevochten. Hoe dat precies gebeurt en of die evolutie gezond is voor de democratie bepaalt alvast mijn onderzoeksagenda voor de volgende jaren.

Julie Sevenans, Stefaan Walgrave en Debby Vos, ‘Political elites’ media responsiveness and their individual political goals: A study of national politicians in Belgium’. Research & Politics, 2015, 2(3), 1-7. doi:10.1177/2053168015593307

Peter Van Aelst, De mediatisering van de Vlaamse politiek. (Leuven: Acco, 2014).

Peter Van Aelst, ‘Twee handen op één buik? Hoe en waarom de mediatisering van de Vlaamse politiek en particratie hand in hand gaan’. Res Publica, 2018, 60(4), 347-371.

Peter Van Aelst is hoogleraar Politieke Communicatie aan de onderzoeksgroep ‘Media, Middenveld en Politiek’ aan de Universiteit Antwerpen. Zijn onderzoek gaat over de relaties tussen (nieuwe) media, burger en politiek.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen