Deel dit artikel

voor heel onze samenleving en elk individu dat er deel van uitmaakt is wetenschap van erg groot belang. kennis is de motor van onze economie, en correcte informatie helpt ons de juiste beslissingen te nemen. zeker in tijden waarin we omringd worden door nieuwe, vaak complexe technologie is het niet altijd eenvoudig om bij te blijven. effectieve communicatie met burgers over wetenschap is daarom essentieel. het zich snel ontwikkelende vakgebied van de wetenschapscommunicatie probeert klaarheid te scheppen.

Vooruitgang in de wetenschapscommunicatie

Anne Dijkstra en Liesbeth de Bakker

Wetenschappers en bestuurders zien wetenschapscommunicatie vaak nog als iets dat je naast je echte werk doet, zoals een hobby. En als iets dat iedere wetenschapper met een beetje oefenen wel kan. De realiteit is anders. In een wereld waarin steeds complexere problemen onze aandacht opeisen, waarin sociale media en fake news een steeds belangrijkere rol spelen, waarin burgers wetenschappelijke kennis in twijfel trekken of een wetenschappelijk onderbouwd beleid afwijzen omdat het ze niet zint –  in die wereld is ‘het gewoon goed uitleggen’ al lang niet meer genoeg.

In de huidige maatschappij is wetenschapscommunicatiekennis en -kunde van groot belang. Historisch gezien kwam er na de Tweede Wereldoorlog in veel landen meer aandacht voor communicatie over wetenschap en technologie. Zowel wetenschap als technologie werd gezien als bron van vooruitgang en nodig in de wederopbouw. Ook de wedloop naar de maan en de politieke belangen die daarbij meespeelden, stimuleerden de wens om het publiek over wetenschappelijke ontwikkelingen te informeren. In Nederland, bijvoorbeeld, zette de regering in op wetenschappelijke geletterdheid (scientific literacy). Ze vond het van belang burgers te informeren over allerlei wetenschappelijke zaken zodat zij een beter leven konden leiden en zelf ook aan de maatschappij konden bijdragen. De communicatie bestond vooral uit eenrichtingsverkeer, waarbij de zender – de regering, een leraar of een wetenschapper bijvoorbeeld – bepaalde wat goed was voor de ontvanger.

In de jaren 1960 tot 1990 kwam een minder positief beeld van wetenschap naar voren. Zo publiceerde Rachel Carson in 1962 het boek Silent Spring, waarin ze de gevolgen uiteenzet van het gebruik van pesticides voor het milieu. Ook vond in 1979 het ongeluk plaats met de nucleaire reactor op Three Mile Island in de Verenigde Staten. En in 1986 ontplofte het ruimtevaartuig Challenger. Deze gebeurtenissen leidden tot een kritischer houding bij onder meer journalisten die over wetenschappelijke ontwikkelingen publiceerden.

Wetenschappers temperden zelf ook de verwachtingen over de mogelijkheden van de wetenschap. In 1968 verenigden bezorgde Europese wetenschappers zich in de Club van Rome. Met het rapport Grenzen aan de groei uit 1972 zetten ze aandacht voor het milieu voor het eerst op de agenda. Daarnaast kwamen er in vele landen in West-Europa publieke protesten tegen onder andere kernenergie en genetische modificatie (door tegenstanders genetische manipulatie genoemd). Daaruit bleek duidelijk dat burgers niet alle wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen als vanzelfsprekend accepteerden.

Voor de wetenschapscommunicatie leidden deze gebeurtenissen tot het inzicht dat eenrichtingscommunicatie, het simpelweg informeren van het publiek over diverse onderwerpen, niet automatisch leidde tot acceptatie van die onderwerpen. Integendeel: zoals de publieke debatten lieten zien, versterkte dit bij een deel van het publiek de negatieve houding. Wetenschappers en overheden zagen zich daarom genoodzaakt hun communicatiestrategieën aan te passen en uit te breiden. Vooral voor complexe en controversiële onderwerpen was het nodig een dialoog aan te gaan met diverse groepen burgers. Er moest tweerichtingsverkeer op gang komen, waarin beide partijen inbreng hadden en elkaar bij voorkeur ook gelijkwaardig achtten. Participatie van het publiek was het streven.

Het publiek simpelweg informeren over diverse onderwerpen leidt niet automatisch tot acceptatie van die onderwerpen

Een belangrijke misvatting die toen en ook nu nog heerst onder sommige wetenschappers, beleidsmakers en zelfs communicatieprofessionals, is dat een dialoog wél in staat is de juiste informatie over te brengen en dus de andere partij te overtuigen. Meer informatie speelt vanzelfsprekend een rol bij het vormen van opvattingen over een onderwerp, maar kan ook leiden tot een meer kritische houding. Dit zijn lessen die men duidelijk kon trekken uit de publieke debatten in de jaren 1990 en 2000 over onder meer genetische modificatie. Hetzelfde mechanisme is zichtbaar in de sterke polarisatie van opvattingen over vaccinatie (zie het artikel van Corinne Vandermeulen in dit nummer) en klimaatverandering die tegenwoordig spelen. De tegenstanders van vaccinatie en de ontkenners van klimaatverandering laten zich niet overtuigen door de, als neutraal en juist aangeboden, wetenschappelijke informatie. Hoe de dialoog wordt gevoerd speelt daarom ook een rol bij het vormen van opvattingen. En dat is waar wetenschapscommunicatie de komende tijd voor grote uitdagingen staat.

Cruciaal bij een dialoog is het vertrouwen in de wetenschap, de wetenschappers en de wetenschappelijke instituties. Een recente Nederlandse peiling hierover wijst uit dat het vertrouwen in wetenschappers en de wetenschappelijke instituties nog steeds groot is, groter alvast dan het vertrouwen in andere opiniebepalers als de overheid, de politiek of de journalistiek. Opvallend is wel dat het vertrouwen in wetenschappers afneemt indien deze werken voor overheden en bedrijven.

Nog twee andere aspecten bemoeilijken een goede publieke dialoog. Ten eerste zorgt het journalistieke principe van hoor en wederhoor ervoor dat er een valse balans in de berichtgeving kan ontstaan. Deze werking is bijvoorbeeld in 2004 onderzocht door Boykoff & Boykoff bij de berichtgeving in kranten over het klimaatdebat in de Verenigde Staten. Het overgrote deel van de klimaatwetenschappers is het erover eens dat er dringend actie nodig is om klimaatverandering tegen te gaan. Toch krijgen wetenschappers die een andere mening zijn toegedaan evenveel spreektijd. De stringente toepassing van hoor en wederhoor – de gelijke aandacht voor voor- en tegenstanders van het bestaan van klimaatverandering terwijl de meerderheid van de wetenschappers klimaatverandering erkent – zorgt voor onevenredig veel aandacht voor de afwijkende mening van diegenen die de klimaatverandering ontkennen. Het is een probleem waarop nog geen adequaat antwoord is gevonden, ook al laat een vervolgonderzoek door Brüggemann en Engesser zien dat journalisten zich in tien jaar tijd bewuster zijn geworden van mogelijke valse balans in berichtgeving.

Ten tweede speelt ook het met opzet maken en verspreiden van fake news mee. Zo blijft in het publieke debat over vaccinatie het argument terugkomen dat vaccineren autisme kan veroorzaken, terwijl de wetenschappelijke data voor de studie die deze conclusie trok zijn verzonnen en het artikel al jaren geleden is teruggetrokken.

In dit krachtenveld binnen de veranderende maatschappij waarin twijfel, vertrouwen, verschillende meningen en nepnieuws een belangrijke rol spelen heeft het vakgebied van de wetenschapscommunicatie zich de laatste decennia sterk ontwikkeld. Het is een domein waarin zowel onderzoekers als praktijkprofessionals werkzaam zijn. Zij houden zich bezig met het ontwerpen en uitvoeren van communicatieactiviteiten, en het onderzoeken van die communicatieactiviteiten en -praktijken. Een belangrijke karakteristiek van wetenschapscommunicatie is dat mensen uit heel uiteenlopende disciplines er met elkaar in contact komen. De onderzoekers komen uit de natuurwetenschappen, onderwijskunde, sociale wetenschappen, massacommunicatie, psychologie en zo meer, en brengen elk hun eigen denken en praktijkervaringen mee. Wetenschapscommunicatie is daarmee een heel gevarieerd en inspirerend vakgebied.

Mede door de grote verscheidenheid van onderwerpen en onderzoeksmethodes is het niet verwonderlijk dat er op veel verschillende manieren over wetenschap en technologie gecommuniceerd wordt. Dat gaat van een informatief programma op televisie over een wetenschapsfestival, een tentoonstelling in een museum, een buitenschoolse activiteit op school, tot wetenschapscafés en krantenartikelen. Zeer enthousiaste en professionele deskundigen organiseren communicatieactiviteiten rondom wetenschap samen met veel vrijwilligers, bijvoorbeeld wetenschappers, die graag over hun onderwerp vertellen. Wetenschappers dragen hun expertise bij en kunnen zo een rolmodel zijn voor anderen, door bijvoorbeeld de interesse van jongeren te wekken of te stimuleren.

Veel wetenschappers denken nog steeds dat ze zich kunnen beperken tot het uitoefenen van een puur neutrale, informerende rol. Maar daarvoor is het debat over sommige onderwerpen als klimaat en vaccinatie te gepolariseerd geraakt en is de urgentie tot actie vaak te groot. Bij verschillende onderwerpen is bijvoorbeeld een actieve en adviserende rol van de wetenschapper gewenst. Training van wetenschappers over nieuwe ontwikkelingen in de communicatie en hun veranderende rol is daarom zeer gewenst.

Veel wetenschappers denken dat ze zich kunnen beperken tot een puur neutrale, informerende rol

De rol van burgers is ook veranderd. Werd de burger in de jaren 1960 nog gezien als een passieve luisteraar, tegenwoordig willen overheden graag dat burgers actief deelnemen en bijdragen aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. In zogenoemde citizen science-projecten vragen wetenschappers burgers om bij te dragen aan het onderzoek. Burgers kunnen bijvoorbeeld data voor een onderzoek verzamelen. Het oudste voorbeeld is het vaststellen van de vogelstand, het Audubon-project, waarbij burgers al jarenlang één weekend per jaar het aantal en soort vogels in hun tuin tellen en doorgeven. Op basis van deze gegevens wordt de actuele vogelstand vastgesteld.

Een actieve rol van burgers is tevens zichtbaar bij de recente gebeurtenissen rondom het klimaat. Daar laten burgers steeds vaker zien dat ze het niet eens zijn met de politiek; denk bijvoorbeeld aan de wereldwijde scholierenstakingen vanwege klimaatverandering. Ze willen dat de geconstateerde feiten worden vertaald naar politieke acties, en zijn bereid hier protestacties voor op touw te zetten. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat maar een klein deel van de burgers bereid is actief deel te nemen aan de publieke dialoog over wetenschappelijke ontwikkelingen. Veel mensen ontvangen liever informatie, wachten af, en vertrouwen erop dat wetenschap en technologie worden ingezet voor goede zaken in de samenleving.

De complexe taak voor wetenschapscommunicatie, zowel vertellen en informeren over wetenschap als tegelijk een dialoog faciliteren over de gevolgen, positief en negatief, van wetenschappelijke ontwikkelingen voor de samenleving, heeft geleid tot een pleidooi voor meer onderzoek naar die communicatie. Onderzoek is van belang om zowel het communicatieproces als de relatie tussen wetenschap en samenleving beter te begrijpen, en dat begrip te kunnen vertalen naar effectieve en concrete manieren van communicatie.

De nieuwe benadering van wetenschapscommunicatie vraagt om heel wat onderzoek over diverse onderwerpen: hoe denken mensen, hoe nemen ze beslissingen, en hoe worden ze wel of niet beïnvloed door wetenschappelijke kennis? Bij onderzoek naar deze vragen wordt door praktijkmensen en onderzoekers nu en dan al samengewerkt om betere resultaten te verkrijgen. Zo is bijvoorbeeld vastgesteld dat communiceren over klimaatonderzoek of het aansporen van mensen tot een ‘groener’ gedrag erg complexe onderwerpen zijn, en dat menselijk gedrag slechts heel moeizaam richting duurzaamheid te sturen is. Een ander onderwerp waarover onderzoek heeft plaatsgevonden (maar waarnaar meer onderzoek gewenst is) is de communicatie over controversiële onderwerpen zoals biotechnologie, nanotechnologie en vaccinatie. Het blijft bijvoorbeeld lastig om de kennis in die domeinen te vertalen naar praktische communicatieadviezen. Meer samenwerking tussen onderzoekers en praktijkmensen kan helpen om die laatste stap te zetten.

Ook inzicht in de diversiteit van het publiek – of juist het gebrek eraan – is relevant. Het is bekend dat veel van de activiteiten die worden georganiseerd om het publiek te enthousiasmeren voor wetenschap, hoe leuk ook, alleen de oude bekenden trekken: hoogopgeleide, veelal jonge blanke mannen en hun gezinnen. Hoe krijg je een gevarieerdere groep mensen geïnteresseerd in die activiteiten? De werking van de sociale media, zowel in positieve als negatieve zin, is een ander belangrijk onderzoeksonderwerp. Inzicht in de werking van fake news, wat er gebeurt bij misinformatie over een onderwerp en hoe een wetenschapper, journalist of burger daar het beste mee om kan gaan, is van belang. Hoe kan een communicatieprofessional mensen die in hun eigen sociale bubbel zitten bereiken en met hen een gesprek aangaan over bijvoorbeeld de gevolgen van robots en kunstmatige intelligentie? Hoe de informatie die zij tot zich nemen gekaderd wordt, en hoe hun denken en handelen beïnvloed kan worden, zijn andere vragen.

Wetenschappers moeten nog vaker uit hun ivoren toren komen

Als het vakgebied van de wetenschapscommunicatie wil groeien en impact wil hebben door praktijkmensen kennis te bieden voor effectievere communicatie, dan is verdere studie van bovenstaande vragen in samenwerking met alle partijen uit het vakgebied van groot belang. Veel onderzoeken leveren kennis die in kleine stapjes tot verbetering leidt. Tegelijkertijd gaat de communicatie tussen wetenschap en samenleving door. Dat moet ook, want alleen dan kan de samenleving vooruit komen. Wetenschappers moeten daarvoor nog meer, en veel vaker, uit hun ivoren toren komen dan ze nu al doen. Communicatieprofessionals en wetenschappers kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Idealiter helpt de wetenschapscommunicatie om een langdurige, duurzame relatie tussen wetenschap en de samenleving tot stand te brengen, zodat de wetenschap tegemoet kan komen aan de behoeftes van diezelfde samenleving.

Op allerlei plaatsen in de wereld worden studenten al opgeleid om professioneel te leren communiceren over wetenschap, bijvoorbeeld in musea of als journalist. Ook leren ze steeds vaker hoe ze wetenschapscommunicatie kunnen onderzoeken. Maar alleen werken aan de basis, het opleiden van jonge nieuwe professionals, is onvoldoende. Wetenschappers hebben ook training nodig bij het presenteren van hun onderzoek voor verschillende publieken, zeker als ze burgers willen betrekken bij hun onderzoek. Wetenschapscommunicatie als werk- en onderzoeksgebied is mede daarom belangrijker dan ooit tevoren, niet alleen om te achterhalen wat er in de maatschappij speelt, maar ook om de dialoog aan te gaan met groepen in de samenleving, en met burgers – een lekenpubliek – te overleggen wat zij van belang vinden bij de ontwikkeling van onderzoek.

Toss Gascoigne, Peter Broks, Joan Leach, Bruce V. Lewenstein, Luisa Massarani, Michelle Riedlinger en Bernard Schiele (red.), The Emergence of Modern Science Communication. (Australian National University Press, verschijnt in 2020).

Frans van Dam, Liesbeth de Bakker, Anne M. Dijkstra en Eric Allen Jensen (red.), Science Communication: An Introduction. (Singapore: World Scientific Publishing Company, verschijnt in 2020).

Anne Dijkstra is als onderzoeker en docent wetenschapscommunicatie verbonden aan de Universiteit Twente.

Liesbeth de Bakker is docent wetenschapscommunicatie bij de Universiteit Utrecht.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen