over hoffelijkheid en beschaving wordt al heel lang gesproken en geschreven. ook in het engeland van enkele eeuwen terug werd er grondig over nagedacht. de vroegmoderne adel probeerde zich natuurlijk zo verfijnd mogelijk voor te doen en werd daarin gevolgd door de opkomende burgerij, maar ook in eenvoudige boerengezinnen was een eigen vorm van fatsoen te vinden. niet alleen iemands sociale klasse bepaalde overigens hoe die een term als ‘beschaving’ invulde; ook diens tijdsgewricht en plaats op de wereldkaart hadden een grote invloed.
Wellevendheid nastreven
Wellevendheid en hoffelijkheid. Het leken opvattingen en praktijken uit een voor sommigen met nostalgie omgeven, voor anderen benepen verleden. Jezelf mogen zijn, weet je wel. Beschaving. Het was de knots waarmee imperialistische Europeanen de anderen het hoofd hadden ingeslagen. Door de coronaquarantaine in de lente van 2020 stonden onze ideeën over al dat streven in één klap op hun kop. We schoven fatsoenlijk en in een uitgesponnen rij aan voor de bakker. We waren zo hoffelijk om elkaar niet de hand te schudden. De ijking van de waardeschaal van omgangsvormen tussen mensen was afgesteld op anderhalve meter. Al doken er natuurlijk ook barbaren op in lockdown parties.
Toen de getalenteerde ouderdomsdeken van de Engelse historici, Sir Keith Thomas, in 2018 In Pursuit of Civility publiceerde, was er geen vuiltje of virusje aan de lucht. Hij wou te weten komen of de Engelsen zichzelf als beschaafd zagen in de lange periode van de zestiende tot en met de achttiende eeuw. Was de wellevendheid die ze registreerden hen opgedrongen door een handjevol sturende stijlgoeroes in de gedaante van Tudor gentlemen, Stuart courtiers en Georgian aristocrats? Of was een respectvolle menselijke interactie minstens evenzeer van onderuit gedirigeerd, waar rang en stand ondergeschikt waren/zijn aan fatsoen ten opzichte van elkaar? Bij mij deed dat een belletje rinkelen én een vraagteken plaatsen bij het praten over een draagvlak voor coronamaatregelen. Is intermenselijke hoffelijkheid niet vooral een collectieve inspanning? Thomas kiest resoluut voor de optie van onderuit als zijn interessantste onderzoeksobject, al doet hij dat op de hem geheel eigen, zachtaardige en genereuze wijze. Hij citeert honderden auteurs uit de vroegmoderne periode en nog eens honderden historici. Hij leerde van hen dat fatsoensnormen en verfijning een halszaak waren voor de vroegmoderne elites. Die vonden er de peper in om hun sociale distinctie mee te kruiden en zichzelf als meesterchefs van het menu van sociaal onderscheid te profileren. Hoffelijkheid zat voor hen in eerbied voor hun rang. Hovelingen laafden er zich aan. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw kregen getalenteerde financiers uit de City dezelfde smaak te pakken en ontstond de beschaafde Engelse burger. Het fantastische aan het boek van Thomas is dat hij dat laat gebeuren terwijl hij subtiel alternatieven van niet-hiërarchische respectvolle omgang in de mix gooit zodat het smaakpatroon divers en dus rijker wordt. Om van de metafoor van smaakpapillen in de laatste zinnen af te geraken: Thomas citeert een gezondheidsspreuk die in de tijd van Elisabeth I Tudor op ieders lippen lag, namelijk ‘was je handen vaak, je voeten zelden en je hoofd nooit’. Daarmee illustreert hij dat voor gewone werkmensen er vuil uitzien normaal was en niet in de weg van fatsoen stond. Handen wassen, vergeet het niet.
Voor gewone werkmensen stond er vuil uitzien niet in de weg van fatsoen
De titel van het boek van Thomas is In Pursuit of Civility, vrij vertaald: ons engageren voor wellevendheid. In de vroegmoderne periode, zo stelt Thomas, was er een voortdurende spanning tussen fatsoen en verfijning, gebaseerd op sociale rang en een vreedzaam onderling samenleven ongeacht sociale positie. Het tweede had uiteindelijk meer potentieel dan het eerste. Voor het behoud van de soort, zo dacht Thomas Hobbes, ‘streeft elk mens ernaar zich aan de anderen aan te passen’. Of in de woorden van de Engelse historicus van zeventiende-eeuwse gewone mensen Martin Ingram: kleine groepen en gemeenschappen werden gestuurd door ‘ruime en niet tot ongelijkheid leidende standaarden van gemeenschappelijk fatsoen’. Omgekeerd waarschuwden de promotoren van de beschaving onder de elite zichzelf en elkaar voor hiërarchische overkill, al deden ze dat soms met enig cynisme. Sir Thomas Elyot, diplomaat van Hendrik VIII, stelde beschaving gelijk met adequaat bestuur en het gebruik van hoffelijkheid en een rustige taal, maar tegelijk kapittelde hij dat wie zich trots opstelde haat over zich heen kreeg, ongeacht hoe hoog hij stond op de sociale ladder; en dus was een vertrouwenwekkend gezicht opzetten aan te bevelen. Dan was de zeventiende-eeuwse adellijke kolonel Charles Cavendish oprechter toen hij opmerkte dat hoe beter hooggeplaatste officieren zich aan de informele en zelfs lompe omgang onder de gewoonste en armste van hun soldaten aanpasten, hoe meer ze door hun troepen gewaardeerd werden.
De conclusie van Thomas is bijgevolg bemoedigend: hoffelijkheid is net zo belangrijk in een egalitaire (democratische) als in een hiërarchische (Ancien Régime) samenleving. Hij citeert daarvoor de radicale filosoof William Godwin, die een moderne tijd zag ontstaan. Godwin stelde in 1797 dat de afschaffing van de lijfeigenschap niet impliceert dat anderen minder vriendelijk en respectvol behandeld moeten worden. Dat is een onverholen verwijzing naar het respect (deference) voor orde en gezag dat de naar het verleden terugkijkende revolutionairen typisch vonden voor de veilige hiërarchische samenleving van weleer en dat ze dus radicaal in vraag stelden. Ieder kende toen zijn en haar plaats, luidde de riedel, maar Godwin betwijfelt of zij die aan de touwtjes trokken en zichzelf als summum van de beschaving zagen dat daadwerkelijk waren. Ook in een gewone boerenwoning is volgens hem veel oprecht fatsoen te vinden. Dat krijgt zijn volle betekenis als we leren dat Godwin en zijn echtgenote Mary Wollstonecraft, beiden heel overtuigde democraten en mensen- en vrouwenrechtenactivisten, het achttiende-eeuwse fatsoen (civility) als een stel regeltjes zagen waarmee de Engelse hogere standen de anderen op een afstand hielden, zowel in eigen land als in het wereldwijde empire. Dit echtpaar verkoos oprechtheid en een zuivere geest. Voor Wollstonecraft hield dat in dat vrouwen zich niet aan valse verfijnde manieren moesten overgeven, want dan waren ze ontrouw aan zichzelf en verloren hun fatsoen. Beschavingsideeën konden zich dus plotsklaps fors wijzigen, in dit geval vanuit een revolutionaire kritiek op de zelfgenoegzame Britten. Tegelijk toont het hoe Godwin en Wollstonecraft een hiërarchische visie op beschaving op het verleden terugprojecteerden die volgens Keith Thomas nooit de enige en zelfs de minst zaligmakende idee was. Want het grote punt van Thomas is dat de Ancien Régime-samenleving veel meer egalitair was dan we tot nu toe dachten.
Hoffelijkheid is net zo belangrijk in een egalitaire als in een hiërarchische samenleving
Daarmee neemt Sir Keith Thomas duidelijk afstand van de bekende civilisatietheorie van de Duitse historische socioloog Norbert Elias. Die had sinds de dagen van Erasmus een opgang vastgesteld van gedragsregels die onder sturing van de maatschappelijke elites de emotionele en fysieke gedragingen van mensen op fatsoenspaden zetten. Niet meer samen met de handen in de maaltijddis graaien, maar door bestek afstand creëren, bijvoorbeeld. Thomas geeft er een smakelijk commentaar op als hij een reisverslag citeert over ‘walgelijke’ Perzische vrouwen die, wanneer ze plots moeten lachen, stukjes vlees uit hun mond terug in de voedselschotel mikken. Elias had die evolutie van de omgangsvormen als een langzaam proces geduid, maar hij had er wel een instrument van gemaakt in de handen van de hovelingen en de hoge burgerij om de maatschappij te oriënteren in de richting van meer zelfbeheersing. Dat had volgens Elias op termijn geleid tot de onderdrukking van willekeurig geweld en de opbouw van een gezamenlijke norm van beschaving. Ieder droeg ertoe bij door via Selbstzwang te leren zichzelf te controleren. Uiteindelijk, vanaf de 19de eeuw, deden ook heel gewone mensen dat. Thomas betwijfelt niet alleen het unieke leiderschap van de elites in dat proces naar meer fatsoen, maar hij ziet vooral weinig reden om het als een continue opgang naar meer zelfbeheersing te analyseren.
Wat het meest opvalt in de studie van Thomas is de nadruk die hij legt op het geringe belang van precieze begrippen die een tijdvak zouden karakteriseren. Daarmee gaat hij lijnrecht in tegen een lange historiografische stroming geënt op het werk van Elias die de vroegmoderne periode kwalificeert als de tijd bij uitstek van nauwgezet en star sociaal en cultureel onderscheid. Het gedrag van mensen (manners, zoals in de ondertitel van zijn boek) is de praktijkvertaling van hun opvattingen over beschaving. Volgens Thomas zijn civility (fatsoen, hoffelijkheid) en civilisation (beschaving) in de Nieuwe Tijd een en hetzelfde. Van in de middeleeuwen werd ook courtesy (beleefdheid) gebruikt, maar dat werd in de loop van de zeventiende eeuw vervangen door civility. De politeness (goed gemanierd zijn) van de achttiende eeuw brak nooit helemaal door en kreeg toen al veel kritiek. Toch geeft hij ook toe dat de aan belang winnende idee van beschaving een duidelijk omlijnd cultureel traject impliceerde en mobiliseerde. In die achttiende eeuw zagen de Engelsen (en de Schotten en Fransen) de beschaving in toenemende mate als een proces in stadia, dat in de eigen tijd en het eigen land een hoogtepunt bereikte. In de negentiende eeuw mondde dat uit, aldus Thomas, in een normatieve idee van beschaving en zelfs een beschavingsmissie, waarmee de Engelsen de wereld introkken om die ook cultureel te onderwerpen terwijl ze dat economisch en politiek deden.
Het beschavingsbegrip is voortdurend in beweging
Keith Thomas is een historicus van het vroegmoderne Engeland. Ruimer reikt zijn blik niet, en dat geeft hij zonder blikken of blozen toe. Sinds de jaren 1950 hanteert hij eenzelfde methode. Hij leest alles wat gedrukt en geschreven is in die periode en noteert op snippers papier de reflecties van auteurs op een heel breed scala aan onderwerpen. Vervolgens stopt hij die snippers in thematische mappen. Voor dit boek zijn dat mappen geworden zoals ‘the civility of the middling sort’, ‘the manners of the people’, ‘civilized warfare’ en een dertigtal meer. Hij beklemtoont vooral dat het beschavingsbegrip voortdurend in beweging is, zowel in de tijd als de ruimte en in de maatschappelijke ordening. Barbaarse Fransen, geciviliseerde Huronen en onbeleefde Quakers passeren de revue naast gedistingeerde gentry. De filosoof Bacon zag door de verbetering van scheepvaart en handel de intellectuele horizonten gigantisch verbreden in vergelijking met de Klassieke Oudheid. In de achttiende eeuw lijkt die flexibiliteit van de ideeën over fatsoen en beschaving zoals gezegd te stollen tot een normatief beschavingsbegrip. Toen riepen de Engelse stedelijke en aristocratische elites beleefdheid en elegantie (politeness) uit tot een voor ieder na te streven ideaal. Ze deden dat op basis van hun sterke opvatting van een goed functionerende staat waarin private eigendom en een goed geolied juridisch systeem ieders afstand ten opzichte van elkaar hielpen respecteren. Internationale handel was het sluitstuk van die beschavingsopvatting en een beginnende globalisering het klinkende bewijs dat dat alles gewettigd en zelfs broodnodig was om op een mondiale schaal fatsoenlijk met elkaar om te gaan. Wie daarin een voorafspiegeling wil zien van een imperialistische Britse staat van de negentiende eeuw gevoed door een nietsontziende beschavingsmissie vindt in Keith Thomas een bondgenoot, want hij betreurt tussen de lijnen door dat de egalitaire codes van fatsoen van de vroegmoderne periode geen stand hebben kunnen houden.
Thomas heeft dat egalitaire Ancien Régime gevonden omdat hij ging zoeken naar de opvattingen van gewone mensen uit alle sociale lagen en naar zij die overzee in alle windstreken hun beschaving zochten. Voor elke gram zelf toegekend beschavingsgewicht van de Engelse elite vindt Thomas een even zwaarwegend zelfrespect onder gewone mensen of Noord-Amerikaanse natives. Zelfs op de laagste sociale treden van de Engelse samenleving was het een belediging om ‘vuil’ of ‘vol luizen’ genoemd te worden. Het gesproken Engels had duizend verschillende woorden voor een del of slons. Netjes gekleed gaan was voor eenieder een maatstaf van properheid. Maar tegelijk waren mijnwerkers en dagloners op boerderijen niet te beroerd om hun vuilbestofte lichamen en kielen als een teken van mannelijkheid te koesteren en te proper zijn als verwijfde aanstellerij te kwalificeren. Op hun schaal stond bestoft voor beschaving en piekfijn uitgedost voor barbaarsheid.
Bestoft kon staan voor beschaving en piekfijn uitgedost voor barbaarsheid
Toen de Engelsen een imperium in opbouw hadden, stootten ze overzee op de limieten van hun beschavingsdrift. Een van de helden van Thomas in dit boek is Roger Williams, een protestant en non-conformist, die naar Nieuw-Engeland uitweek en er in 1636 Providence, Rhode Island stichtte. Voor de vrijdenkende Williams droeg de christelijke godsdienst niet bij tot beschaving, hoewel hij een overtuigd baptist was; voor hem waren godsdienst en staat gescheiden. Williams herhaalde het klassieke onderscheid tussen beschaafden en barbaren dat al in de Oudheid gemeengoed was: ‘de mensheid is in twee soorten opgedeeld: ten eerste de wilden en heidenen die God toeliet om als wilde dieren rond te lopen en ten tweede de beschaafden die van een toestand van barbaarsheid overstapten op kleding, wetten, enzovoort’. Van de Quakers, die uit protest de gewone beleefdheidsregels met de voeten traden, had Williams geen hoge pet op. Ongeciviliseerd gedrag was voor hem een ticket voor barbaarsheid. Maar het meest gesofisticeerd was Williams toen hij het gedrag van de Narragansett in Nieuw-Engeland observeerde. Toen de regering van Virginia hen koeien gaf, was dat een nuttige eerste stap op weg naar een beschaafd leven, noteerde hij. Want een native had van God hetzelfde bloed gekregen als een Engelsman, doceerde de predikant, en was klaar om beschaafd te worden. Williams hield vooral van de warme gastvrijheid van de Narragansett, al moest hij toegeven dat, net zoals bij de Engelsen, sommigen barbaars (‘rude and clownish’) waren. Voor Williams was het een persoonlijke zaak, want een conflict met andere kolonisten had hem uit de Massachusettskolonie verdreven in de winter van 1635-36 en de Narragansett hadden hem opgevangen. Bijgevolg was hij in zijn Key into the Language of America (1643) lyrisch over de door de lokale bewoners nagestreefde beschaving. Hun oorlogen waren minder wreed dan de Europese. Zij kenden geen bedelaars in hun gemeenschappen en geen wezen die niet opgevangen werden. Diefstal, moord en overspel kwamen onder hen minder voor dan onder de Engelsen. Met die pennentrekken was Roger Williams de Franse verlichte losbol Baron de Lahontan een halve eeuw voor, die gelijkaardige vergelijkingen zou maken tussen de Irokezen en de Fransen. Niettemin was hun idealisering, eerder dan een trans-Atlantisch alternatief, vooral een kritiek op de eigen Engelse en Franse beschaving. Daar moesten ze volgens deze eurocritici eens goed in de spiegel kijken als ze zichzelf als een summum van beschaving presenteerden. Zo is de cirkel telkens rond in de thematische enveloppes van Thomas: fatsoen en beschaving hangen onlosmakelijk vast aan de kritiek erop.
In de vroegmoderne tijd was er amper twijfel dat een hoffelijke toestand van respectvol omgaan met elkaar gegarandeerd werd door staat en wet, aldus Thomas. Slechte of goede intenties en opvattingen of de mens nu van nature goed of slecht was, maakten niet zoveel uit. Wat telde waren de onderlinge afspraken wat fatsoenlijk is en wat niet. Die afspraken haalden hun geldigheid uit hoe mensen, ook gewone mensen, ermee omgingen en welke opvattingen ze erin stopten. Thomas heeft met die ideeën een rijk geschakeerd boek gevuld. Beschaafd zijn staat voor hem niet los van zelfreflectie over die toestand. Daarin toont hij zich de cultuurhistoricus die hij is. Voor hem is wellevendheid nastreven, op een verbindende manier met anderen, een cultuuropvatting die we uit een min of meer ver verleden kunnen ophalen om elkaar vandaag nabij (maar niet te dichtbij) te zijn. O ja, Keith Thomas geeft ons ook mee dat de egalitaire begroetingen bij uitstek door de Quakers gepropageerd zijn: elkaar de hand schudden, omhelzen en een kus geven. Ooit komt dat terug.
Keith Thomas, In Pursuit of Civility. Manners and Civilization in Early Modern England. (Yale: Yale UP, 2018).
Johan Verberckmoes doceert cultuurgeschiedenis van de Nieuwe Tijd (16de-18de eeuw) aan de KU Leuven en deelt expertise over vroegmoderne humor, emoties en interculturele uitwisselingen onder gewone mensen in de Habsburgse wereldmonarchie.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License