Deel dit artikel

wanneer we ontdekken dat een veronderstelde bloedverwantschap er niet is – de mensen die ons hebben opgevoed blijken niet onze biologische verwekkers, bijvoorbeeld – of dat er net wel biologische verwantschap is waar we dat niet hadden verwacht, verandert dat in principe niets aan de geschiedenis die we met de betrokkenen delen of de affectie die we voor hen voelen. toch maakt het voor veel mensen gevoelsmatig een groot verschil. waarom zijn mensen zo buitengewoon geïnteresseerd in iets wat in essentie slechts een biologisch verschil is?

Bloedverwantschap als lichamelijk symbool

Arnold Burms en Geertjan Zuijdwegt

Familie is voor bijna iedereen belangrijk. Vader, moeder, kinderen, kleinkinderen, broers, zussen: het zijn allemaal betekenisvolle figuren op wie we vaak nauw betrokken zijn. Zelfs als de onderlinge relaties niet goed zijn of als het contact met familieleden verbroken wordt, blijft iets van die betrokkenheid behouden. Iemand kan zeggen: ‘Wat hij ook gedaan mag hebben, hij blijft nu eenmaal mijn vader’. Hoe verziekt de relatie tussen vader en kind ook mag zijn, de biologische band die tussen hen bestaat is onaangetast (en blijft enigszins betekenisvol).

Of er sprake is van bloedverwantschap wordt alleen bepaald door de biologische band. Als ik bijvoorbeeld twijfel of de man die me heeft opgevoed echt mijn vader is, zal een beroep op de liefdevolle relatie die tussen ons bestaat mijn twijfel niet wegnemen. De beslissingsprocedure die uitmaakt wie mijn echte ouders zijn, laat de gevoelens die ik over hen koester of hun toewijding aan mij juist volledig buiten beschouwing. Vaststellen wie mijn echte vader is, betekent vaststellen wie de biologische rol van verwekker heeft vervuld (bijvoorbeeld via DNA-analyse). Blijkbaar staat de aard van de relatie die ik met mijn vader heb volkomen los van de feitelijke biologische band die tussen ons bestaat. Van dit vreemde gegeven zijn allerlei voorbeelden te geven.

De relatie die iemand met een ouder heeft, staat volkomen los van de feitelijke biologische band tussen hen

Stel dat in een kraamkliniek twee baby’s per vergissing worden verwisseld. De ouders zijn zich van geen kwaad bewust en nemen de verkeerde baby mee naar huis, waar het kind wordt opgevoed als hun eigen dochter. Het is goed denkbaar dat hen nooit iets speciaals opvalt, de vergissing nooit aan het licht komt en het meisje wordt opgevoed met dezelfde genegenheid die echte ouders kunnen voelen. Niets in de relatie hoeft ooit te doen vermoeden dat er geen biologische band tussen hen bestaat. En toch is het belang van de biologische band enorm. Wanneer het meisje in kwestie erachter komt dat de ouders die haar hebben opgevoed niet haar echte ouders zijn, dan zal dit haar niet onberoerd laten. Misschien ontstaat in haar een verlangen naar haar echte ouders en gaat ze naar hen op zoek, ook al heeft ze geen enkele reden om te denken dat ze met hen een betere relatie zou kunnen opbouwen dan met de mensen die haar hebben opgevoed.

Of neem een ander voorbeeld. Stel dat je er per toeval achter komt dat de collega met wie je al jarenlang samenwerkt in feite je zus is. Er is niets in dat gegeven dat hoeft te leiden tot een verandering in de relatie die je met haar hebt: jullie zijn nog altijd dezelfde persoon met dezelfde gedeelde geschiedenis. Daaraan verandert niets. En toch zal de wetenschap dat ze je zus is grote impact hebben. Misschien had je een hekel aan haar en bekijk je haar plots met meer sympathie. Misschien koesterde je heimelijk romantische gevoelens of seksuele verlangens richting haar die je nu opeens met afgrijzen vervullen. Hoe het ook zij, het feitelijke gegeven van de biologische band laat je niet koud, ook al is er eigenlijk niets veranderd.

Hoe moeten we dit merkwaardige fenomeen begrijpen? Waarom zijn mensen zo buitengewoon geïnteresseerd in een biologisch verschil dat eigenlijk geen verschil maakt? Je zou dit het filosofische probleem van de bloedverwantschap kunnen noemen. Hoewel het binnen de vakliteratuur niet de aandacht krijgt die het verdient, kunnen twee posities onderscheiden worden.

Sommige auteurs, zoals David Velleman, zijn getroffen door de centrale plaats die de biologische band heeft in onze ervaring van bloedverwantschap. Zij leiden daaruit af dat wij door het biologische gegeven zelf worden gefascineerd: wat van belang is in de bloedverwantschap is de erfelijke overdracht van eigenschappen. Ter ondersteuning van die visie wijzen ze bijvoorbeeld op onze interesse in de gelijkenissen die tussen familieleden bestaan en de manier waarop die onze identiteit vormgeven. Andere auteurs, zoals Sally Haslanger, worden juist getroffen door het tegenovergestelde gegeven: dat de kwaliteit van de relatie volkomen losstaat van de biologische band. Ze wijzen bijvoorbeeld op de intieme band die bestaat tussen adoptiekinderen en hun ouders en argumenteren dat identiteit belangrijkere bronnen heeft dan een gedeeld genenpakket. Volgens hen is het grote belang dat mensen aan de biologische band toekennen een vergissing.

Het belang van bloedverwantschap is louter symbolisch, maar wel aanzienlijk

In wat volgt betogen we dat geen van beide opvattingen juist is en ontwikkelen we een nieuwe benadering. We denken dat het belang dat aan de bloedverwantschap wordt toegekend louter symbolisch is en niet is vervat in de biologische band zelf. Maar tegelijkertijd doet het symbolische karakter van de bloedverwantschap niets af aan haar belang. Het belang dat de bloedverwantschap voor ons heeft, ligt buiten onze controle; we zijn eraan onderworpen. Om deze ogenschijnlijk contradictorische positie te verdedigen beginnen we met een schijnbaar marginaal gegeven: interesse voor de eigen stamboom.

Denk aan iemand die als doodgewone burgerman zijn leven slijt, maar bij het bestuderen van zijn stamboom tot de ontdekking komt dat een verre voorvader in de zeventiende eeuw een avontuurlijk en liederlijk bestaan heeft geleid en zelfs een tijdlang in de gevangenis heeft moeten doorbrengen. Hoewel er geen reden is om te veronderstellen dat hij iets gemeen heeft met een voorvader uit de zeventiende eeuw, is hij toch enigszins getroffen en gecharmeerd door zijn ontdekking. Misschien ontwaart hij zelfs enige gelijkenis tussen hemzelf en de verre voorvader. Tegelijkertijd weet hij natuurlijk wel dat de grond voor die gelijkenis niet gezocht moet worden in erfelijkheid en genetica. Daarvoor is de graad van verwantschap veel te ver. Van de biologische band blijft hier alleen het teken over. De band die hij ervaart met de man uit de zeventiende eeuw berust enkel op de culturele gewoonte om aan de erfelijkheid betekenis toe te kennen. In de interesse die de man heeft voor zijn voorvader is de bloedverwantschap louter symbool.

Maar hoe staat het dan met dichte verwantschap: vader of moeder, broer of zus? Daar is toch sprake van gelijkenissen die wel veroorzaakt worden door de overdracht van genetisch materiaal en die bovendien een belangrijke rol kunnen spelen in de onderlinge relaties. Voor auteurs zoals Velleman is dit reden genoeg om te stellen dat het belang dat we aan dichte bloedverwanten hechten gelegen is in herkenbare eigenschappen die erfelijk worden overgedragen. Het is de biologische band zelf die hier centraal staat.

Gelijkenissen met een wildvreemde raken ons veel minder dan gelijkenissen met een broer of zus

Wij denken dat deze opvatting niet klopt. Om gelijkenissen te bespeuren met mijn familieleden is het namelijk helemaal niet nodig dat ik echt met hen verwant ben: ik hoef enkel te denken dat dit zo is. De overtuiging dat iemand echt mijn broer is, gaat aan de ontdekking van de gelijkenissen vooraf en is bovendien de enige reden dat de gelijkenissen mij interesseren. Als ik dezelfde gelijkenissen zou ontdekken bij een wildvreemde, zouden ze een heel andere rol vervullen: ze zouden me niet raken op dezelfde manier. Dat de gelijkenissen me treffen, wordt bepaald door het feit dat het met mijn broer is bij wie ze zich voordoen. Ze treden op als een soort toegift bij een relatie die binnen de cultuur haar betekenis al heeft gekregen. De bloedverwantschap wordt reeds verondersteld en kleurt de gelijkenissen die ik aantref op een zeer eigen manier.

We kunnen dit verduidelijken door de menselijke interesse in bloedverwantschap te contrasteren met een praktijk waarbij de biologische overdracht van eigenschappen wel centraal staat: het fokken van dieren. Bij het fokken worden dieren met bepaalde kenmerken uitgekozen om zich voort te planten, met het oog op de versterking van die kenmerken bij volgende generaties. Zo zal een schapenhouder bijvoorbeeld ooien met een bepaalde schofthoogte of bespiering behouden voor zijn fokprogramma en andere verkopen of laten slachten. Het voortbrengen van relevante gelijkenissen bepaalt hier volledig de interesse in bloedverwantschap.

Voor mensen geldt dit niet. Toekomstige ouders zijn niet geïnteresseerd in het krijgen van kinderen omwille van de bestendiging van familietrekken die zij appreciëren, zoals hoge jukbeenderen of muzikaliteit. In tegenstelling tot de dierenfokker, die zijn geld inzet op de voorspelbaarheid van biologische wetmatigheden, zijn ouders eerder gefascineerd door de onvoorspelbaarheid van de erfelijkheidswetten. Wanneer zij gelijkenissen bij hun kind bespeuren, wekt dat niet het genoegen van een geslaagd opzet, zoals bij de dierenfokker, maar eerder de verwondering van een onvoorziene herkenning.

De biologische overdracht van eigenschappen is niet wat ons interesseert aan de bloedverwantschap, maar toch is dit lichamelijke gegeven doorslaggevend om van bloedverwantschap te kunnen spreken: mijn echte vader is de man die mij heeft verwekt, wie hij ook moge zijn, niet de man die mij het meest vaderlijk behandelt. De lichamelijke band fungeert hier als symbool van een bepaalde menselijke relatie. Dit lijkt iets vreemds: een lichamelijk gegeven dat zelf niets inhoudelijks bijdraagt aan de relatie tussen mensen, maar toch beslissend is voor de betekenis die die relatie heeft. Maar zo uitzonderlijk is de bloedverwantschap niet.

Bloedverwantschap is niet de enige lichamelijke band die als symbool fungeert

Sommige objecten ontlenen de waarde die ze voor bepaalde mensen hebben volledig aan de lichamelijke band met een persoon die hen in zijn bezit had of vaak aanraakte, of in wiens lichamelijke aanwezigheid ze ontstonden. Dit soort objecten hebben wij in een eerder artikel ‘lichamelijke symbolen’ genoemd (zie Karakter 78). Daartoe behoren onder meer relieken, relikwieën, foto’s en dode menselijke lichamen. Zo is de hoed die mijn vader altijd droeg een symbool van hem: de hoed verwijst naar hem door een louter materiële, lichamelijke band en ontleent hieraan de betekenis of waarde die hij voor mij heeft. Zonder die lichamelijke band zou het geen reliek van mijn vader zijn. De hoed zou voor mij zijn belang verliezen als zou blijken dat hij alleen goed lijkt op de hoed die mijn vader droeg.

Die lichamelijke band kan ik niet zien. Vandaar de onzekerheid over de echtheid van relieken of relikwieën. Vandaar ook de twijfel die men kan hebben over de echtheid van een foto: ik twijfel of de foto die ik altijd heb gezien als de foto van mijn moeder wel degelijk een foto van haar is. Als zou blijken dat de persoon op de foto enkel goed lijkt op mijn moeder, zou de foto voor mij haar specifieke waarde verliezen, ook al zou ik niet in staat zijn het verschil tussen een echte en een valse foto te zien.

Tot deze lichamelijke symbolen behoren ook dode menselijke lichamen. Een lijk is niet de mens die geleefd heeft, maar is slechts een symbool van hem of haar. Het is wel een krachtig symbool: het roept eerbied, ingetogenheid en zelfs een soort vrees op. Het is zelfs alsof de mens die geleefd heeft er nog altijd in aanwezig is. Dat gaat zo ver dat de tegenstelling tussen het symbool en het gesymboliseerde vervaagt. Het is alsof de mens die gestorven is zelf nog kan ondergaan wat met zijn dode lichaam gebeurt. Zo hebben we allemaal het gevoel dat er iets weerzinwekkends en wreedaardigs zou gebeuren mocht iemand seksuele handelingen met het lijk verrichten. En toch is het dode lichaam alleen een symbool. Er is niets in aanwezig waardoor de levende mens werd getekend: het voelt niets en het percipieert niets en het bevat niets van datgene wat de levende mens geliefd of bewonderenswaardig maakte. Het is een stoffelijk overschot, een soms onherkenbaar materieel gegeven, maar toch wordt het met grote eerbied en ingetogenheid behandeld.

Het materiële gegeven dat aan de basis van bloedverwantschap ligt, is onzichtbaar

Ook de bloedverwantschap is een lichamelijk symbool. Het materiële gegeven dat aan de basis van de bloedverwantschap ligt, is onzichtbaar, maar toch is het een symbool van de relatie die tussen bloedverwanten bestaat. Het is om een strikt symbolische reden dat de relatie tussen ouders en hun kinderen of de relatie tussen broers en zussen belang voor ons heeft. De affectie die hen verbindt, heeft niets te maken met de biologische bepaalde gelijkenissen die soms tussen hen bestaan. De biologische band bepaalt niet de inhoud van de relatie tussen familieleden, enkel dat ze familie zijn, wat dat ook moge betekenen en wat daarvan ook het belang moge zijn. Hetzelfde geldt voor de materiële band tussen mijn vader en de hoed die hij dikwijls droeg: door die lichamelijke band kan de hoed als reliek fungeren. De hoed staat daardoor in een symbolische relatie tot mijn vader. Op dezelfde manier sta ik, door onze gemeenschappelijke afstamming, in een symbolische relatie tot mijn broer en zus.

Tot hiertoe hebben we de opvatting bekritiseerd die het belang van de bloedverwantschap in de biologische feiten situeert. Hierdoor zou de misleidende indruk kunnen ontstaan dat we de opvatting van Sally Haslanger verdedigen: dat de biologische band geen belang heeft. In feite is het omgekeerde waar. De symbolische interpretatie van de bloedverwantschap ontkent het belang van de biologische band niet. Ze ontkent alleen dat de biologische band de betekenis en het belang bepaalt van de relatie die tussen bloedverwanten kan bestaan. De reden dat ouders (normaal gezien) gehecht zijn aan hun kinderen ligt niet besloten in het biologische gegeven van de erfelijkheid, maar in het feit dat ze door de bloedverwantschap symbolisch met elkaar verbonden zijn als ouder en kind.

Het is waar dat we in sommige gevallen het belang van de biologische band voor de bloedverwantschap kunnen relativeren, bijvoorbeeld in het geval van adoptiekinderen en hun ouders. Maar hieruit kan niet worden afgeleid dat het grote belang dat we gewoonlijk toekennen aan de biologische band berust op een vergissing. Het is juist kenmerkend voor symbolen dat ze tegelijk van groot belang zijn én dat dit belang soms kan worden gerelativeerd. Wanneer iemand zijn lichaam schenkt aan de wetenschap wordt het gereduceerd tot object waarin naar hartelust gesneden mag worden. Niemand leidt daaruit af dat de eerbied die we doorgaans voor dode lichamen voelen, berust op een misvatting. Integendeel: wie een lijk behandelt als betekenisloos object doet iets ongewoons dat enkel binnen duidelijk omschreven kaders is toegestaan. Hetzelfde geldt voor de bloedverwantschap. Alleen binnen het welomschreven kader van de adoptieprocedure accepteren we dat de betekenis van de bloedverwantschap wordt losgekoppeld van de biologische band. Uit het feit dat het betekenisgebied van lichamelijke symbolen soms kan worden ingeperkt (lijken) of opgerekt (adoptie) volgt dus niet dat het lichamelijke gegeven geen belang heeft.

Het is kenmerkend voor symbolen dat hun grote belang soms kan worden gerelativeerd

Wanneer we de term ‘symbolisch’ gebruiken, bedoelen we dan ook niet dat de bloedverwantschap evengoed door een ander symbool vervangen zou kunnen worden. Die gedachte zou veronderstellen dat we bloedverwantschap opvatten als een zwak belichaamde betekenis. Binnen dit model wordt betekenis gezien als iets dat onafhankelijk wordt gedacht van om het even welke concrete verwoording of uitdrukking en waarbij om het even welke concrete uitdrukking gegeven kan worden aan hetgeen bedoeld wordt. Maar dit is niet het geval voor de lichamelijke symbolen en dus ook niet voor het symbool van de bloedverwantschap. Hier is de betekenis van het symbool sterk belichaamd. Dat wil zeggen dat de betekenis niet (of niet zomaar) losgekoppeld kan worden van het symbool waarin ze haar uitdrukking vindt. Met dit gegeven zijn we bijvoorbeeld vertrouwd in de poëzie: de betekenis van een gedicht is onlosmakelijk verbonden met de specifieke woorden van een specifieke taal, met hun specifieke volgorde en klankwaarde – vandaar de bekende moeilijkheid of onmogelijkheid om poëzie te vertalen. Dit geldt ook voor lichamelijke symbolen zoals de bloedverwantschap: de betekenis van bijvoorbeeld vader-zijn is onlosmakelijk verbonden met het biologische gegeven verwekker te zijn.

Het vooroordeel dat alle symbolen opvat naar het model van de zwak belichaamde betekenis is diep verankerd en heeft te maken met een populaire opvatting van de taal. We zijn het gewend de taal te zien als iets dat we kunnen gebruiken om onze doeleinden beter te bereiken. De taal is een middel om efficiënt te communiceren en om bijvoorbeeld aan een soortgenoot duidelijk te maken dat we honger hebben in de hoop dat hij ons voedsel verschaft. Binnen deze opvatting van de taal is betekenis zwak belichaamd. Je kan immers op eindeloos veel manieren uitdrukken dat je honger hebt en graag iets wil eten; desnoods gebruik je gebaren. Bij sterk belichaamde betekenissen verdwijnt die mogelijkheid van vele uitdrukkingswijzen. Hier is de betekenis gekoppeld aan de concrete veruitwendiging, het specifieke woord of symbool, zonder dat we weten waarom dat zo is. Wij hebben de taal hier niet in onze macht maar zijn zelf in de macht van de taal.

We hebben het symbool niet in onze macht: we zijn zelf in de macht van het symbool

De bloedverwantschap is zo’n sterk belichaamde betekenis. Het is een symbool dat ons in zijn macht heeft. We kunnen er nauwelijks onverschillig tegenover staan. Dit betekent niet dat het een onaantastbaar symbool is. Het is mogelijk zich een maatschappelijke ontwikkeling voor te stellen waardoor constitutieve affectieve relaties niet meer door gegevens van biologische verwantschap worden gesymboliseerd. Maar de betekenisverschuiving die dit vereist, kan geen mens beheersen. Een sterk belichaamd symbool kan zijn aansprekingskracht verliezen, maar niet omdat wij hiertoe besluiten. Daarom zijn wij tot nader order onderworpen aan het lichamelijke symbool van de bloedverwantschap.

Sally Haslanger, ‘Family, ancestry and self: What is the moral significance of biological ties?’, Adoption and Culture, 2009, 2(1): 91-122.

David Velleman, ‘Family History’, Philosophical Papers, 2005, 34(3): 357-378.

Arnold Burms is emeritus gewoon hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (KU Leuven).

Geertjan Zuijdwegt is gastprofessor Detentie, zingeving en samenleving aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen (KU Leuven).

Recent publiceerden zij samen onder meer ‘Verlangen naar het echte. Over symbolische lichamen en lichamelijke symbolen’ in Tijdschrift voor Filosofie 82. De auteurs danken professor Raf De Clercq voor de vruchtbare uitwisseling van gedachten die ze met hem hadden omtrent de bloedverwantschap.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen