Deel dit artikel

de franse econoom thomas piketty is alomtegenwoordig in de huidige discussies over ongelijkheid. hoewel zijn bekendste boeken ontzettend dik zijn en erg theoretische redeneringen bevatten, heeft de auteur veel succes bij een internationaal, niet-academisch publiek, zelfs wanneer hij schrijft over specifiek franse onderwerpen. wellicht heeft dat te maken met zijn sociale activisme en met zijn vreemde maar effectieve mengeling van nuchtere gegevensanalyse en provocerende stijl, die hem niet alleen aanhangers maar ook fervente tegenstanders oplevert. in ieder geval is het niet correct om piketty te herleiden tot het stereotiepe beeld van de academische rockster van een bedenkelijke wetenschappelijke kwaliteit.

Academicus of activist? Het werk van Thomas Piketty

Erik Schokkaert

In de huidige discussies over ongelijkheid duikt voortdurend de naam van de econoom Thomas Piketty op. De hype is op gang gekomen na de publicatie in 2014 door Harvard University Press van het lijvige Capital in the Twenty-First Century (verder Capital). Het jaar daarvoor was de Franse versie nog redelijk lauw ontvangen, en zijn vroegere boeken hadden enkel in academische kringen interesse opgewekt. Zes jaar na Capital publiceerde hij in 2020 Capital and Ideology (verder Ideology), een boek dat nog 250 bladzijden dikker was. In 2022 werd dan bij Harvard A Brief History of Equality gepubliceerd, een dunner boekje dat hij zelf voorstelt als een antwoord op de vraag: ‘Wat u schrijft is interessant, maar kan het niet wat korter, zodat ik uw onderzoek kan delen met mijn vrienden en familie?’

Het is niet zo gemakkelijk de populariteit van Piketty te verklaren. Capital is een lijvig boek, met zeer veel statistieken en vaak droge theoretische redeneringen. Het boek werd wel gepubliceerd in een periode met toenemende maatschappijkritiek, onmiddellijk na de Grote Recessie, en misschien heeft de reminiscentie aan Marx in de titel (en tot op zekere hoogte in de analyse) in die periode ook bijgedragen tot het succes bij het grote publiek. Wellicht wordt Piketty’s populariteit ook gedeeltelijk verklaard door zijn sociale activisme. Hij schrijft op regelmatige basis columns in Le Monde, waarmee hij wil bijdragen tot een vernieuwd links programma. Die columns werden in 2020 gebundeld uitgegeven als Vivement le Socialisme! Chroniques 2016-2020, en zelfs van die bundel van linkse columns, over veelal Franse onderwerpen, werd een Engelse vertaling gemaakt: een beter bewijs van heldenstatus is moeilijk te vinden. Piketty’s werk wordt gekenmerkt door een wat vreemde mengeling van nuchtere gegevensanalyse en provocerende stijl. Dit wekt zeker sympathie op bij zijn aanhangers en irritatie bij zijn tegenstanders. Maar hoe moeten wij Piketty dan beoordelen? Als een academisch onderzoeker of als een activist? Waar ligt zijn belangrijkste bijdrage?

Piketty leverde een essentiële bijdrage tot de analyse van de inkomensongelijkheid

Het is zeker volledig fout om hem te herleiden tot het stereotiepe beeld van de academische rockster van een bedenkelijke wetenschappelijke kwaliteit. Piketty heeft aan de beste mainstreaminstellingen (London School of Economics, Massachusetts Institute of Technology en nu Paris School of Economics) gestudeerd en gewerkt. Naast zijn boeken is hij steeds blijven publiceren in economisch-wetenschappelijke toptijdschriften. Bij academische economen wordt algemeen erkend dat hij een essentiële bijdrage heeft geleverd tot de analyse van de inkomensongelijkheid, vooral dan door de verzameling en interpretatie van gegevens over de langetermijnevolutie van de ongelijkheid, inclusief de evolutie van de topinkomens. Daartoe werd, in samenwerking met historici, nieuw empirisch materiaal verzameld en op basis van originele economische inzichten geïnterpreteerd. Dit werk heeft ook een sterke internationaal vergelijkende component. Piketty was een van de belangrijkste initiatiefnemers en bleef (samen met de betreurde Tony Atkinson) een centrale spil in de uitbouw van de World Inequality Database (https://wid.world/).

Piketty’s boeken zitten vol met gegevens en historische analyses en alle gebruikte datamateriaal kan door zijn lezers worden opgezocht en gecontroleerd op zijn website. Hij verdedigt die kwantitatieve empirische aanpak ook expliciet, zonder daarbij te claimen dat economen superieur zijn in dat onderzoek. Integendeel, hij roept andere sociale wetenschappers, historici en filosofen op om ook gebruik te maken van de taal van wiskunde, statistische reeksen, grafieken en tabellen.

Piketty’s historische aanpak maakt van hem een optimist: volgens hem is er sinds 1800, weliswaar met ups en downs, een trend in de richting van meer gelijkheid. Zijn laatste boekje heeft niet voor niets de titel A Brief History of Equality (en niet Inequality) gekregen. Meer fundamenteel stelt hij dat de geschiedenis toont dat ongelijkheid niet wordt veroorzaakt door technische of economische factoren, maar een sociale en politieke constructie is, die ook doorheen de tijd kan wijzigen.

Piketty’s historische aanpak maakt van hem een optimist

Ik geef enkele frappante voorbeelden. Reeds in Capital werd duidelijk dat de VS (de huidige ongelijkheidskampioen in het Westen) één van de eerste landen was om in het begin van de 20ste eeuw een zeer progressieve belasting op arbeids- en kapitaalinkomens in te voeren. De marginale aanslagvoet voor de hoogste inkomens steeg van 7 % in 1913 tot 77 % in 1918 en zelfs 94 % in 1944. Hij bleef 81 % tot 1980 en begon pas dan af te kalven. Tussen 1980 en 2020 was hij gemiddeld 39 %. Piketty voegt er fijntjes aan toe dat de periode tussen de Tweede Wereldoorlog en 1980 een periode was met zeer hoge economische groei. Een ander voorbeeld is Zweden, waar de inkomens- en vermogensongelijkheid tot de Eerste Wereldoorlog heel groot waren. De invoering van progressieve belastingen werd geblokkeerd door een extreem ongelijk politiek systeem. Het stemrecht was niet enkel beperkt tot de rijkste segmenten van de samenleving (ongeveer de top 20 % van de mannelijke belastingbetalers), bovendien was het aantal stemmen waarover iemand beschikte ongeveer evenredig met zijn vermogen en de hoogte van de door hem betaalde belastingen. Pas in 1911 werd het systeem gewijzigd; het algemene kiesrecht kwam er in 1921. In 1932 kwamen de sociaaldemocraten aan de macht, en zij bouwden geleidelijk de herverdelende welvaartsstaat uit.

Als ongelijkheid een politieke en sociale constructie is, kan politieke actie de ongelijkheid verminderen. Piketty heeft altijd het belang (en de mogelijkheid) van politieke hervormingen benadrukt, maar in Capital was er toch veel aandacht voor een soort ijzeren wet binnen het kapitalisme: wanneer de rentevoet groter is dan de groeivoet van de productie, moet het aandeel van de veelal zeer ongelijk verdeelde kapitaalinkomens onvermijdelijk stijgen, tenzij er op regelmatige basis politiek wordt ingegrepen. In zijn latere werk verdwijnt de ijzeren wet op de achtergrond en ligt de klemtoon volledig op de politieke actie. Piketty is zich hierbij goed bewust van de rigiditeit van bestaande machtsstructuren. Volgens hem zijn grote systeemwijzigingen slechts mogelijk in crisissituaties. Oorlogen zijn in het verleden bijvoorbeeld altijd essentieel geweest. Ik heb reeds gewezen op het verband tussen WO I en de invoering van algemeen stemrecht en progressieve belastingen. Een ander voorbeeld is dat van het ontstaan, of tenminste de sterke groei, van de Europese welvaartsstaten na, en misschien wel als gevolg van, WO II. Op sommige plaatsen suggereert Piketty dat de klimaatcrisis opnieuw zo’n kantelmoment zou kunnen zijn, omdat de gevolgen ervan veel zwaarder wegen op sommige (vooral armere) landen en inkomensgroepen, ook al omdat die minder mogelijkheden hebben om zich aan te passen.

Volgens hem zijn grote systeemwijzigingen slechts mogelijk in crisissituaties

Politieke actie moet gedreven worden door een duidelijk idee over hoe een betere samenleving eruit zou kunnen zien. Volgens Piketty is er een substantiële ideological indeterminacy – men kan revolutie maken en het bestaande systeem omverwerpen, maar dat betekent niet dat eenduidig vastligt welk systeem daarvoor in de plaats moet komen. Uitvoerig gebruikt hij de ervaring van de Sovjet-Unie als negatief voorbeeld. Origineler is zijn verhaal over de Franse Revolutie. Voor, tijdens en onmiddellijk na die revolutie werden er wel vele voorstellen gedaan in de richting van progressieve belastingen, maar geen daarvan werd gerealiseerd. De adel verloor veel van zijn politieke en wettelijke privileges, maar behield zijn privé-eigendommen. In 1825 werd er zelfs beslist om compensaties uit te betalen aan edelen die grond hadden verloren tijdens de revolutie. De genationaliseerde bezittingen van de Kerk werden geveild en kwamen vooral terecht bij degenen die reeds over een groot privévermogen beschikten. Als gevolg van dit alles leidde de Franse Revolutie niet tot een substantiële herverdeling van de inkomens, en bleef de inkomensongelijkheid gedurende de hele negentiende eeuw zeer hoog.

Om dergelijke ervaringen te vermijden, besteedt Piketty veel aandacht aan een overzicht van concrete maatregelen, aan de contouren van een vorm van participatory socialism. Hij is actief op zoek naar een nieuw links programma, dat volgens hem ook een antwoord kan bieden op identitaire en totalitaire tendensen. De uitwerking van zo’n ‘links’ programma is natuurlijk geen wetenschappelijke vraag, omdat er onvermijdelijk een sterke normatieve component is en omdat onze wetenschappelijke kennis (nog?) onvoldoende is om op alle belangrijke empirische vragen een antwoord te geven. Maar Piketty waakt er wel zorgvuldig over dat zijn voorstellen niet in tegenspraak zijn met zijn historische en economische analyses.

Essentiële elementen in dat programma blijven een meer progressieve inkomensbelasting en een vermogensbelasting, die reeds een grote rol speelden in Capital. Meer dan vroeger heeft Piketty aandacht voor de uitdaging van de klimaatverandering, waarbij hij, zoals bijna alle economen, pleit voor een CO2-belasting met inkomenscompensaties voor de lagere-inkomensgroepen. Een meer origineel voorstel – herkenbaar voor wie de discussies in België volgt – is dat van een hoge erfenisbelasting, waarvan de opbrengsten gebruikt worden om aan jongeren een eenmalig kapitaal ter beschikking te stellen. Deze universal capital endowment verschilt van een universeel basisinkomen en past in het streven naar een samenleving waarin het kapitaal vrij circuleert en niet langer geconcentreerd zit in een beperkt aantal families, waarbinnen het door erfenissen wordt doorgegeven.

Zoals bijna alle economen pleit Piketty voor een CO2-belasting met inkomenscompensaties

Piketty’s programma blijft echter niet beperkt tot herverdelende maatregelen door de overheid. Hij sluit ook aan bij de recente tendens in het onderzoek waarin benadrukt wordt dat een meer gelijke samenleving enkel gerealiseerd kan worden wanneer ook de zogenaamde primaire verdeling, de verdeling vóór overheidsingrijpen, door beleidskeuzen beïnvloed wordt. Centraal daarin staat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van goed onderwijs voor iedereen, volgens Piketty een van de belangrijkste hefbomen om de ongelijkheid te verminderen. Kenmerkend voor zijn participatory socialism is zijn voorstel om de governancestructuur in de ondernemingen te wijzigen, door aan de werknemers een grote vorm van inspraak te verlenen. Hij gaat ervan uit dat dit de aard van de beslissingen zal veranderen. Inspraak zal ook de inkomensverdeling binnen de bedrijven wijzigen, en bijvoorbeeld de sterke stijging van de inkomens van de managers afremmen.

Alle voorstellen van Piketty zijn het overwegen waard en ze worden door hem met verve verdedigd. Maar bij vele van deze voorstellen kunnen ook vragen gesteld worden, en er bestaat een uitvoerige wetenschappelijke literatuur over hun mogelijke voor- en nadelen. Piketty overdrijft de mogelijkheden van de overheid en onderschat dat wetenschappelijke en technische veranderingen ook minstens gedeeltelijk een autonome evolutie vertonen. Hetzelfde geldt voor de demografische wijzigingen en veranderingen in culturele en sociale normen. Techniek en demografie kunnen beïnvloed worden door beleid, maar de wijze waarop dit moet gebeuren is verre van evident. De toename van marktconcentratie, met de daarmee samenhangende wijzigingen in machtsposities, wordt mede door technische factoren beïnvloed (zie het recente boek van Jan Eeckhout). Overheidsingrijpen zal leiden tot gedragswijzigingen, die niet altijd makkelijk te sturen zijn, maar wel grote gevolgen kunnen hebben. Bij de uitwerking van concreet beleid zijn specifieke analyses nodig van de externe omgeving waarbinnen dat beleid vorm moet krijgen, en het beleid moet in staat zijn om in te spelen op wijzigingen in die externe omgeving. Er is veel mogelijk, maar niet alles kan.

Piketty onderschat de autonome evolutie van wetenschappelijke en technische veranderingen

In deze brede context komen naast een rechtvaardige verdeling van de inkomens ook andere waarden in de kijker, zoals bijvoorbeeld respect voor de vrijheid van mensen om zelf over hun leven te beslissen, of effecten op het milieu en de kwaliteit van gezondheidszorg. Wanneer men niet enkel kijkt naar inkomensgelijkheid, moeten er soms ook moeilijke ethische afwegingen gemaakt worden, waarbij het relatieve belang van die verschillende doelstellingen tegen elkaar afgewogen moet worden. Maar subtiele vragen over wat een rechtvaardige samenleving zou zijn, zijn niet echt aan Piketty besteed. Zijn verwijzingen naar politieke filosofie blijven oppervlakkig en zijn analyse van ideologieën is in de eerste plaats empirisch. Dit is een bewuste keuze. Hij benadrukt dat het interessanter is om naar concrete instituties te kijken, eerder dan zich te verliezen in abstracte discussies over vrijheid en rechtvaardigheid.

Overigens zijn Piketty’s concrete voorstellen wel interessant, maar niet ‘revolutionair’. Dit kan ontgoochelend overkomen, maar Piketty zelf beschouwt het als een reden tot optimisme: dat zijn democratische politieke hervormingen in de lijn liggen van wat (vooral in Europa) reeds werd doorgevoerd suggereert volgens hem dat ze haalbaar zijn. Tegelijkertijd echter valt het te betwijfelen of zijn voorstellen ook echt veel enthousiasme kunnen opwekken als een ‘nieuw’ links programma.

Piketty analyseert in zijn boeken de teloorgang van traditioneel links. Volgens hem is één van de belangrijkste verschuivingen die in het stemgedrag van hoger opgeleiden: of ze nu een laag of een hoog inkomen hebben, ze pleiten voor herverdeling en zijn eerder globalistisch ingesteld. Piketty noemt deze groep ‘Brahmaans Links’. Op het punt van globalisme zitten ze vaak op dezelfde lijn als ‘zakelijk rechts’, de dominante politieke stroming van mensen met een hoog inkomen. Zowel Brahmaans Links als Zakelijk Rechts staan in dat opzicht lijnrecht tegenover de grote groep van ‘sociaal nativisten’, voorstanders van grenzen die zich verenigen in nationalistische en anti-immigrantenpartijen. Een ‘links’ pro-gelijkheidsfront vereist volgens Piketty dan ook een herdenken van het globalisme.

Een ‘links’ pro-gelijkheidsfront vereist een herdenken van het globalisme

De sterke groei van de welvaartsstaat na WO II en de daling van de ongelijkheid tot 1980 waren exclusief nationale fenomenen, waarbij het beleid volledig gestuurd werd door en gericht was op de traditionele natiestaten. Deze aanpak schiet volgens Piketty grondig tekort. Na Capital integreert hij meer expliciet niet-Westerse economieën in de analyse en legt hij sterker de nadruk op het belang van de kolonisatie voor de opbouw van de rijkdom in het Westen. Ook hier is de concrete beschrijving van historische gebeurtenissen de kapstok waaraan het verhaal wordt opgehangen. Een van de meest extreme voorbeelden is dat van Haïti, het land met de grootste slavenconcentratie in de Atlantische wereld vóór de slavenopstand van 1791. Om voormalige Franse slavenhouders te compenseren voor hun eigendomsverlies besloot de Franse staat in 1825 om de nieuwe onafhankelijke staat Haïti een enorme staatsschuld op te leggen (ongeveer drie jaar van de totale jaarlijkse productie van Haïti in die tijd). Natuurlijk kon Haïti die grote schuld niet onmiddellijk terugbetalen. Een consortium van Franse, later Amerikaanse, bankiers bood aan de schuld te herfinancieren tegen hoge rente, en Haïti moest uiteindelijk enorme betalingen doen aan zijn voormalige slavenhouders gedurende meer dan een eeuw, tussen 1825 en 1950. Het is wel duidelijk dat dit heel zwaar heeft gewogen op de economische ontwikkeling van wat nu één van de armste landen van de wereld is. De Franse staat heeft steeds geweigerd om hiervoor herstelbetalingen te doen.

Piketty beschrijft hoe de dekolonisering niet leidde tot een meer rechtvaardige wereldorde maar tot een vorm van globalisering die de grootst mogelijke vrijheid creëerde voor kapitaalbewegingen, en weinig of geen oog had voor de milieueffecten van de internationale handel. Het nieuwe socialisme zal noodzakelijk internationaal moeten zijn. Internationale handelsverdragen moeten verdelings- en milieuclausules bevatten. En er moeten vormen van internationale democratische besluitvorming worden ingevoerd, te beginnen op Europees niveau. Hij pleit niet voor een wereldregering – dat zou ook niet echt realistisch zijn – maar gaat wel ver in die richting met zijn voorstel van universalist sovereignism. Dat voorstel omvat de oprichting van een vorm van transnationale parlementen, die gebaseerd moeten zijn op egalitaire principes en die duidelijke sociale en milieuobjectieven moeten formuleren. Hij pleit voor een Europees parlement dat samengesteld zou zijn uit leden van de nationale parlementen, waarbij de verschillende landen een aandeel zouden krijgen in verhouding tot hun bevolkingsgrootte. Individuele naties behouden dan de mogelijkheid om bilaterale en multilaterale verdragen af te sluiten, maar die moeten de contouren van die globale doelstellingen respecteren. Volgens Piketty kan dit ‘nieuwe’ globalisme de wind uit de zeilen van de sociaal nativisten halen.

Nuchtere en afstandelijke analyse kan leiden tot scepticisme en passiviteit

Piketty benadrukt voortdurend – terecht – dat zijn voorstellen niet te nemen of te laten zijn, en dat voor de concrete invulling ervan meer onderzoek nodig is. In die zin schetst hij een onderzoeksprogramma, maar dan wel één waar al hard aan gewerkt werd vóór Piketty. Er bestaat een ruime, niet enkel economische, literatuur over optimale inkomens- en kapitaalbelasting, over investeringen in onderwijs, over de gevolgen van de governancestructuur van ondernemingen, over de groeiende machtsconcentratie in het kapitalisme van de 21ste eeuw. Dit werk is niet altijd gedreven door een grote bekommernis om gelijkheid, vaak integendeel. Maar het wijst wel op uitdagingen die door Piketty soms wat te gemakkelijk aan de kant geschoven worden.

Door zijn stijl en zijn reputatie wordt zijn onderzoeksprogramma ook een politiek programma waarin de nuanceringen en relativeringen dreigen te verdwijnen. Dat is gedeeltelijk een bewuste keuze. Hij wil met zijn boeken de wereld gelijker maken. Zoals andere economen en sociale wetenschappers wordt Piketty geconfronteerd met een scherpe spanning tussen academisch onderzoek en sociaal activisme. Nuchtere en afstandelijke analyse kan leiden tot scepticisme en passiviteit. Boekhouders zijn meestal geen profeten. Maar gedreven sociale actie dreigt haar doel voorbij te schieten als zij niet ondersteund wordt door nuchtere analyse. Niet alles kan, maar de samenleving kan zeker gelijker gemaakt wordt dan nu het geval is. De uitdaging bestaat er dan in om relevante wetenschappelijke inzichten in stelling te brengen zonder de egalitaire inspiratie te verliezen. Daar is Piketty in elk geval in geslaagd.

Jan Eeckhout, The Profit Paradox. (Princeton, NJ: Princeton University Press, 2021).

Thomas Piketty, Capital in the Twenty-First Century. (Cambridge, MA: Harvard University Press, 2014).

Thomas Piketty, Capital and Ideology. (Cambridge, MA: Harvard University Press, 2020).

Thomas Piketty, A Brief History of Equality. (Cambridge, MA: Harvard University Press, 2021).

Thomas Piketty, Time for Socialism. (New Haven, CT: Yale University Press, 2021).

Erik Schokkaert is welvaartseconoom en als emeritus verbonden aan het departement Economie van de KU Leuven. Hij onderzoekt hoe beleidsmaatregelen geëvalueerd kunnen worden in het licht van verschillende opvattingen over rechtvaardigheid, sociale welvaart en individueel welzijn.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen