toerismestudies zijn bij uitstek interdisciplinair: er zijn weinig academici die toerisme als de hoofdfocus van hun onderzoek hebben of zelf een toerismeopleiding gevolgd hebben. in de vrij recente academische masteropleiding toerisme in vlaanderen ligt de nadruk vooral op geografie, economie en antropologie. geschiedenis speelt interessant genoeg een veel beperktere rol, terwijl een boek als bestemming belgië, over het toerisme in belgië tijdens de laatste twee eeuwen, bijna volledig door historici is geschreven. misschien zou ons beeld van de belgische toerismegeschiedenis wel anders zijn als we een meer interdisciplinaire bril opzetten.
Een reis doorheen de toeristische geschiedenis van België
In het zogenaamde pre-coronatijdperk heb ik, als sociaal-cultureel antropoloog gespecialiseerd in toerismeonderzoek, deelgenomen aan heel wat internationale congressen over toerisme. Op een van deze bijeenkomsten vertrouwde een wereldvermaarde expert in toerisme mij toe dat het probleem met de wetenschappelijke studie van toerisme is dat velen ooit wel eens een artikel of boekhoofdstuk schrijven over het onderwerp, maar dat er eigenlijk (te) weinig academici zijn die toerisme als de hoofdfocus van hun onderzoek hebben. Toerisme is dan ook geen academische discipline, maar een studiegebied dat zich vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw kristalliseerde en heel interdisciplinair benaderd wordt (door mensen die dus eerst gevormd zijn in een basisdiscipline). In Vlaanderen kwam er pas in de eenentwintigste eeuw een academische masteropleiding toerisme, in een samenwerking tussen twee universiteiten en vier hogescholen. In deze opleiding wordt toerisme hoofdzakelijk bestudeerd vanuit geografie, economie en bedrijfswetenschappen, en antropologie. Afgezien van een kleine erfgoedcomponent zijn disciplines zoals geschiedenis afwezig in het programma.
Dit alles is belangrijk, want ik schrijf dit essay naar aanleiding van de publicatie van Bestemming België: Een geschiedenis van toerisme in dertien etappes (1830-2030). Zoals de titel doet vermoeden, zijn alle hoofdstukken van dit boek geschreven door auteurs die historisch geschoold zijn – met uitzondering van de slotbeschouwing, die werd geleverd door de huidige programmadirecteur van de masteropleiding toerisme. Uit de biografieën blijkt dat niemand een opleiding toerisme gevolgd heeft. Slechts één schrijver (niet toevallig één van de twee redacteurs van het boek) geeft aan dat toerisme één van zijn favoriete onderzoeksthema’s is. Ik waag me in dit essay dan ook aan een kleine denkoefening: hoe anders zou dit soort werk eruitgezien hebben mocht het geschreven zijn door onderzoekers die meer vertrouwd zijn met het interdisciplinaire domein van toerismestudies? In welke mate zou dit ons beeld over de geschiedenis van toerisme in België verruimen of veranderen?
Een eerste vraag die zich stelt, is hoe we toerisme precies afbakenen. Hoe breder de term gedefinieerd wordt, hoe minder zinvols er over te zeggen valt. Volgens de Wereldorganisatie voor Toerisme (UNWTO), het gezaghebbende internationale orgaan voor alles wat met toerisme te maken heeft, is toerisme een sociaal, cultureel en economisch fenomeen dat voornamelijk verwijst naar de (al dan niet betalende) activiteiten van bezoekers. Deze bezoekers reizen voor een periode van minder dan één jaar naar plaatsen buiten hun gebruikelijke omgeving en dit voor vrijetijds-, zakelijke/professionele of andere persoonlijke doeleinden. Het gaat om zowel overnachtende toeristen als dagjesmensen. De UNWTO is voornamelijk geïnteresseerd in internationaal toerisme. Daar zijn praktische redenen voor. Internationale toeristen – in het jargon beter bekend als international arrivals – zijn gemakkelijk te tellen en in overzichtelijke statistieken te vatten.
Het vervolg van dit artikel lees je in Karakter 82. De volledige tekst verschijnt later online.

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License