vrouwelijke filosofen werden en worden zelden opgenomen in filosofische cursussen en vormen niet erg vaak het voorwerp van wetenschappelijk onderzoek. gelukkig proberen enkelingen daar verandering in te brengen. zo verscheen recent het boek ‘metaphysical animals’, volledig gewijd aan vier vrouwelijke filosofen die in de jaren ’40 en ’50 voor een frisse wind zorgden aan de universiteit van oxford. het werk is een groepsbiografie van vier collega’s en vriendinnen die niet alleen hun posities toegankelijk maakt voor een breder publiek, maar ook het ontstaansverhaal vertelt van hun intellectuele personae tegen de achtergrond van het naoorlogse europa.
Daar zijn de vrouwen: een alternatieve geschiedenis van de analytische filosofie
Op 26 november 2013 stelt de Britse filosoof Jonathan Wolff in een column voor The Guardian de vraag hoe het mannelijke overwicht in de academische filosofie kan worden beëindigd. De dag erop dient de 93-jarige en nog steeds actieve filosofe Mary Midgley hem van antwoord: door meer plaats te maken voor vrouwen. Ze verwijst naar een historisch experiment om haar stelling kracht bij te zetten. In de jaren ’40 en ’50 van de vorige eeuw beleefde de filosofie in Oxford hoogdagen dankzij de vernieuwende impulsen van vijf vrouwen: Midgley zelf en haar vriendinnen Iris Murdoch, Philippa Foot, Mary Warnock en Elizabeth Anscombe. Deze ‘golden age of female philosophy’ was volgens Midgley te danken aan de relatieve afwezigheid van mannen: tijdens de oorlog bevolkten vooral vrouwen de klaslokalen in Oxford, en na de oorlog konden zij vrijgekomen onderzoeks- en onderwijsposities bekleden. Midgley haast zich om te verduidelijken dat mannen op zich niet het probleem vormden, maar dat een overwicht aan mannen in de filosofie bijdroeg aan een rivaliserende manier van filosoferen, waar zij en haar vrouwelijke studiegenoten niet bij gedijden.
Omdat mannen verdwenen, konden vrouwen meer plaats innemen. Het is een wrange verklaring voor het succes van Anscombe en tijdgenoten, en het is ongetwijfeld ook maar een deel van de verklaring. Niettemin zijn er voldoende historische feiten die onderbouwen dat gender inderdaad een rol speelt in welke academische kansen iemand krijgt, of nog relevanter voor vandaag, welke academische uitstraling iemands gedachtegoed krijgt.
Gender speelt een rol in welke academische uitstraling iemands gedachtegoed krijgt
In 1997 bond Eileen O’Neill de kat de bel aan met haar invloedrijke artikel ‘Disappearing ink: early modern women philosophers and their fate in history’. Ze hekelt de flauwe redenen die specialisten in de moderne filosofie aanhalen wanneer ze uitleggen waarom ze Mary Astell, Olympe de Gouges, Emilie du Châtelet en andere vrouwelijke filosofen niet opnemen in hun onderzoek of hun cursussen.
Na de (vroeg)moderne filosofie lijkt het nu de beurt aan de analytische filosofie van de 20ste eeuw wat vergeten vrouwen betreft. Rose Rand is een van die vrouwen, lid van de Wiener Kreis en getalenteerd logicus, die echter in tegenstelling tot de mannelijke leden van de Wiener Kreis – na hun vlucht voor het nazisme naar de VS – daar nooit aan een vaste aanstelling is kunnen geraken. Ze reeg tijdelijke baantjes aan elkaar en stierf berooid en onbekend. Of neem Susan Stebbing, een studente en latere collega van G.E. Moore die de analytische filosofie vleugels gaf door een veelgeprezen handboek logica te schrijven en het tijdschrift Analysis mee op te richten. Ze was de eerste die logisch-positivisten uitnodigde in Engeland omdat ze affiniteiten zag tussen hun filosofische idealen van helderheid en zekerheid en de ‘common sense’-filosofie die door haar en Moore werd verdedigd. Maar toen ze in beeld kwam voor de opvolging van Moore in 1939, ging zijn leerstoel naar Wittgenstein. Ryle, met wie ze bevriend was, legde haar uit: ‘Iedereen vindt jou natuurlijk de juiste persoon om Moore op te volgen, alleen, je bent een vrouw.’ Misschien doorzag Ryle de patriarchale netwerken toch niet helemaal voor wat ze waren, want in The Revolution in Philosophy (1956), het eerste overzichtswerk van de filosofische vernieuwingen in Oxford en Cambridge, zou diezelfde Ryle ‘vergeten’ om Stebbings bijdrage aan de revolutie te vermelden. Hoe meer dergelijke verhalen opduiken, hoe meer filosofen (en zeker de jongere generatie) het gevoel krijgen dat dit historische onrecht moet worden rechtgezet.
Wat ‘disappearing ink’ heeft betekend voor de vrouwen uit de moderne filosofie zou de lezersbrief van Midgley kunnen betekenen voor de vergeten vrouwen in de analytische filosofie. Want die brief van Midgley bracht Clare Mac Cumhaill en Rachael Wiseman, professoren in de filosofie aan respectievelijk de University of Durham en de University of Liverpool, op het idee om die verborgen geschiedenis te ontginnen. Hun groots opgezette en nog steeds groeiende project omvatte een wereldwijde oproep om in leesgroepen het werk van Murdoch, Midgley, Anscombe en Foot te herontdekken, conferenties over hun filosofische posities, een postkaartenproject met de hulp van de Iris Murdoch Society (die de honderdste verjaardag van Murdoch in 2019 niet ongemerkt voorbij liet gaan), en uiteindelijk de monografie Metaphysical Animals. How Four Women Brought Philosophy Back To Life, die uitkwam in 2022.
We krijgen geen vier parallelle levensverhalen, maar intensieve dagelijkse interacties
Metaphysical Animals is niet het enige recente boek dat vrouwelijke filosofen in de kijker zet, maar het is wel uniek in hoe het een contranarratief vormgeeft. Het vertelt immers geen vier parallelle levensverhalen, maar beschrijft de intensieve, dagelijkse interacties tussen de vier vrouwen in Oxford, achterhaald op basis van archiefonderzoek in brieven, tekeningen, notities en dagboeken, aangevuld met af en toe een portie speculatie over wat er in de hoofden van de vrouwen zou kunnen zijn omgegaan. Het resultaat is een gedetailleerde intellectuele groepsbiografie die toegankelijk en accuraat de posities van vier filosofes weergeeft, verweven in een breder ontstaansverhaal van hun intellectuele personae tegen de achtergrond van een getraumatiseerd naoorlogs Europa.
Hoewel er zeker gelijkenissen zijn met het genre van de intellectuele biografie stellen de biografen van Metaphysical Animals zich niet als afstandelijke toeschouwers op. Hun werk ligt in de lijn van de zogenaamde ‘author theory’: de makers drukken onverhuld hun stempel op het werk. Zo beginnen en eindigen ze het boek met Anscombes verzet tegen het eredoctoraat voor president Truman in 1956. Gesteund door haar drie vriendinnen (wat een van de Oxforddons de waarschuwing had ontlokt ‘the women are up to something!’) legde Anscombe aan de senaat van de universiteit uit dat het immoreel was om deze ultieme erkenning te geven aan iemand die opdracht gaf tot het vermoorden van 200 000 burgers in Nagasaki en Hiroshima. Haar toespraak ‘Mr Truman’s degree’ is een fantastisch pamflet, dat niet alleen Anscombes ongelooflijke denkkracht en overtuiging weergeeft, maar ook inzage biedt in ethische argumenten die de vrouwen in conversatie met elkaar hebben ontwikkeld. Dit pamflet biedt dus een erg dankbaar raamwerk voor het verhaal dat Mac Cumhaill en Wiseman willen vertellen, maar door het als een lens te gebruiken kleurt de hele vertelling van bij aanvang erg zwart-wit, een kritische bedenking waar ik later nog op terugkom.
Wanneer de vier hun studies starten, waart de geest van het logisch positivisme rond in Oxford
Wanneer de vier hun studies starten in Oxford (Anscombe in 1938, Murdoch en Midgley in 1939, Foot in 1940) waart daar de geest rond van het logisch positivisme. De publicatie van A.F. Ayers Language, Truth and Logic in 1936 was ingeslagen als een bom: metafysica, ethiek en esthetica werden door hem tot nonsens gereduceerd. De vrouwen zijn echter niet onder de indruk, evenmin als hun tutor en kantiaanse metafysicus Donald MacKinnon, aan wie Mac Cumhaill en Wiseman de titel van hun boek ontlenen. Volgens MacKinnon zijn mensen metafysische dieren, daar kunnen ze niet aan ontkomen. Ook de invloed die Wittgenstein op de vier vrouwen had noemen Mac Cumhaill en Wiseman een duw in de richting van de metafysica. Metaphysics as a Guide to Morals is de titel van een boek van Murdoch dat lang na 1956 verscheen, maar het geeft evengoed de kern weer van de filosofie van Anscombe en Foot (minder van Midgley, die ethiek meer benaderde vanuit de dierkunde dan vanuit de metafysica). De vier bliezen de vraag naar wat goed is weer leven in, nadat het logisch positivisme die vraag tot onzin had verklaard en nadat Moore haar vervangen had door de meta-ethische vraag ‘wat bedoelen we met het begrip goed’? Daarmee brachten ze de filosofie terug naar het echte leven, wat meteen de ondertitel van het boek is. Al is de resulterende identificatie van metafysica met het echte leven niet bepaald intuïtief, Mac Cumhaill en Wiseman doen hun best om het moreel realisme (de theorie dat er een objectieve doch niet wetenschappelijk te achterhalen waarheid is aangaande goed en kwaad) te presenteren als een theorie van het gezond verstand. Anscombe en Foot zijn nog altijd invloedrijke bronnen voor het aristoteliaanse moreel realisme, en Murdoch was met haar verdediging van een platoonse idee van het goede als een regulerend ideaal waar de hele werkelijkheid naar streeft de inspiratiebron voor bekende filosofen als John McDowell en Charles Taylor. Deze vrouwen verdienen onmiskenbaar een plekje in de canon van de analytische wijsbegeerte.
Het boek verdient veel lof, maar er circuleren ook kritieken die de grenzen van het opzet ervan tonen, waarvan ik er drie zal bespreken. Ten eerste zijn de auteurs selectief omgegaan met de feiten en meningen van hun vier protagonisten. Vooral met betrekking tot Anscombe valt de eenzijdig ophemelende presentatie op. Zij is immers controversieel. Ze was zeker een formidabel denker, een uitzonderlijke vrouw, en haar protest tegen het eredoctoraat van Truman is visionair. Maar Anscombe protesteerde ook hevig (en even overtuigd van haar gelijk) tegen homoseksuele relaties en tegen abortus, met pancartes voor Britse abortusklinieken. Daar wordt weinig aandacht aan geschonken (het wordt wel vermeld als iets dat druk zet op de desondanks levenslange vriendschap tussen de atheïstische Foot en de katholieke Anscombe).
Anscombe protesteerde even overtuigd van haar gelijk tegen homoseksualiteit en abortus
Wiseman en Mac Cumhaill staan daarmee niet alleen. Vele hedendaagse aanhangers van Anscombes handelingsfilosofie laten haar katholieke ethiek links liggen, al is het maar de vraag of haar geloof in de dogma’s van de kerk echt een bijzaak is voor haar denken. Geloofsdogma’s zijn geen conventies voor Anscombe, geen taalspel of contingent onderdeel van een levensvorm. Ze rusten op diepe metafysische structuren van het menszijn, en dat verklaart waarom ze zonder verpinken de etiquetteregels van de Oxfordcolleges aan haar laars lapte en weigerde om een rok te dragen bij het lesgeven, maar alsnog bezorgd aan haar priester vroeg of ze met haar vestimentaire keuzes tegen de bijbel inging. Wiseman en Mac Cumhaill vermelden dit als een amusant feit, maar de indruk die dogma’s en priesters op Anscombe maakten, kunnen ook een ander en misschien minder amusant licht werpen op haar fascinatie voor Wittgenstein en zijn pontificerende stijl van filosoferen. Anscombe is sowieso een intrigerend en erg complex persoon, en psychologiserende verklaringen van iemands filosofie getuigen niet altijd van goede smaak, maar precies in het genre van een intellectuele biografie zou je wel kunnen verwachten dat meerdere aspecten van iemands persoonlijkheid en hoe die haar denken beïnvloeden (ten goede en ten kwade) worden gewogen.
Een tweede kritiek betreft de ongenuanceerde weergave van de intellectuele tegenstanders van de vier. De tegenstelling tussen de wereldvreemde betweterige haantjes de voorsten en de wijze, bedaarde vrouwen wordt wel heel dik aangezet in het boek. Deze tegenstelling dient het plot, en kan literair verdedigd worden, maar het zet lezers die op zoek zijn naar een beter begrip van de verschillende filosofische posities in die tijd wel op een verkeerd been. De ‘bad guys’ zijn de logisch positivisten en de verdedigers van de ordinary language philosophy. Wiseman en Mac Cumhaill doen weinig om het imago van het logisch positivisme als een steriele, wereldvreemde, wiskundige oefening te verhelpen. Nochtans was het project van de logisch positivisten, die zichzelf als erfgenamen van de Verlichting zagen, politiek-sociaal geëngageerd, en ontstond het als een ontvoogdingsstrijd tegen reactionaire krachten in het Europa van de jaren ’30.
De auteurs doen weinig om het logisch positivisme van zijn steriele, wereldvreemde imago af te helpen
Wie zich enkel verlaat op Metaphysical Animals zou overigens niet doorhebben dat naast de vier vrouwen (en hun entourage) vele andere filosofen in Oxford, niet in het minst de epigonen van de ordinary language philosophy zoals John Austin, scherpe kritiek hadden op het logisch positivisme. Meer nog, in hun verzet tegen het moreel antirealisme van de logisch positivisten, en in hun verdediging van taal als een ondeelbare versmelting van feitelijke en evaluatieve perspectieven op de wereld, deelden Anscombe en Foot veel meer met Austin dan wat hen van hem scheidde. Dat Foot en Anscombe niets moesten weten van de persoon John Austin is een feit; ze vonden hem oppervlakkig en glad. Dat die koele verhouding wederzijds was, is eveneens bekend. Maar dat een fundamenteel filosofisch meningsverschil daarvan aan de basis ligt, spreekt niet vanzelf. Mac Cumhaill en Wiseman suggereren dat naast de meningsverschillen ook de vrouwonvriendelijke houding van Austin de verhoudingen vergiftigde (zijn befaamde zaterdagochtendleesgroep was lange tijd ‘men-only’), maar dat kan niet de enige reden geweest zijn, want Wittgenstein scoorde in dit opzicht minstens even slecht.
In interviews hebben de auteurs een betere reden gegeven voor waarom ze de ‘bad guys’ zo slecht maken: ze wilden met dit boek expliciet en uitsluitend de vrouwen tot leven brengen. Filosofen als Austin, Ayer en Ryle hebben immers al een torenhoge reputatie en tot de verbeelding sprekende persoonlijkheid. Zij kunnen best een versimpelde weergave van hun persoon hebben. Dit boek ambieert dus geen onpartijdige weergave van de geschiedenis, en in het licht van het historische onrecht dat vrouwen in de filosofie is aangedaan, valt deze corrigerende maatregel te rechtvaardigen. Niettemin had een explicitering van deze keuze in de inleiding tot het boek, of een doorverwijzing naar biografieën die andere accenten leggen, ergernis en misverstanden kunnen voorkomen.
Ten derde valt op dat de auteurs de overeenkomsten in het denken van de vier filosofes overbelichten. Net zoals het persoonlijke conflicten als intellectuele onenigheden voorstelt, maakt Metaphysical Animals van persoonlijke vriendschappen ook filosofische affiniteiten. En hoewel die affiniteiten er zeker waren, gaat het ver om te stellen dat de vier vrouwen een school vormen in de analytische wijsbegeerte. Hoewel ze alle vier de vraag naar het goede leven centraal stelden in hun denken, werkten ze hele andere antwoorden uit. Zoals Jennifer Frey in haar recensie opmerkt, is het belangrijkste wat deze vier vrouwen bindt hun filosofische vriendschap: zij ontwikkelden hun opvattingen in discussie met elkaar, met een glas wijn in de hand, of wandelend door het park, en dat is al bijzonder genoeg.
Het belangrijkste wat deze vier vrouwen bindt, is hun filosofische vriendschap
Metaphysical Animals presenteert zodoende niet alleen een alternatieve geschiedenis van de 20ste-eeuwse filosofie, maar ook een alternatieve manier om aan filosofie te doen. Dat dit boek bestaat (ook in Nederlandse vertaling) is daarom van onschatbaar belang. Het perfecte doelpubliek ervoor zijn jonge filosofiestudenten, die net als de 19-jarige protagonisten aan een nieuw hoofdstuk in hun leven beginnen en zich afvragen hoe ze de verwarrende wereld rondom zich moeten begrijpen. Ik hoorde een jonge studente zeggen dat de vier voor haar zijn beginnen aanvoelen als haar filosofische grootmoeders, en dat is precies wat de auteurs wilden bereiken. Die intimiteit hebben ze welbewust nagestreefd en vernuftig geconstrueerd. De historische beschrijvingen zijn doorspekt met dagboekfragmenten, citaten uit brieven en persoonlijke weetjes, zoals dat Foot dol was op haar turquoise kussen, bijvoorbeeld. Die intieme details geven het boek heel veel kleur, maken het instant verfilmbaar zelfs, en liggen ook in lijn met de keuze van de auteurs om de vrouwen bij hun voornaam te noemen. Dit is een boek over Mary, Iris, Philippa en Elizabeth, vier vrouwen van vlees en bloed. Die keuze is bekritiseerd als ongepast familiair en ook als onfeministisch. De mannen in het boek worden niet aangeduid met Richard, Ludwig, Donald, Freddie. Waarom zouden we even grote professionals van het andere geslacht dan wel tutoyeren? De auteurs hebben deze kritiek gepareerd met de terechte observatie dat het evenmin duidelijk is of Philippa Bosanquet en Mary Scrutton anno 2023 aanduiden als Philippa Foot en Mary Midgley (de namen van hun echtgenoten) wel zo’n feministische keuze is. Met welke naam een vrouw wenst te worden aangesproken of de facto wordt aangesproken is altijd politiek beladen. Dat Elizabeth erop stond om Miss Anscombe te worden genoemd, ook na haar huwelijk met Geach, is tenslotte ook moeilijk anders te lezen dan een principiële keuze in een patriarchale samenleving.
Ik wist niks van filosofie af toen ik besloot het te gaan studeren. Dat deerde niet, ik wilde net ongekende paden verkennen. Maar ik vergiste me als ik dacht dat mijn medestudenten even onbeslagen op het ijs kwamen. Zij spraken over Sartre en Schopenhauer als hun donkere helden, zij spiegelden zich aan Nietzsche, een enkeling aan Wittgenstein. Het beeld van de noeste diepe denker, of het nu op wandel in de Alpen of in een Parijs café was, had een ongelooflijke aantrekkingskracht op hen en stimuleerde hen tot het ontwikkelen van minstens even diepe gedachten. Zij zouden de nieuwe Nietzsche worden, de nieuwe Sartre. Zij waren allen jonge mannen. Voor vrouwen die overwogen om filosofie te gaan studeren was het veel moeilijker om hun inspiratie te halen uit identificatie. Maar nu is er dus Metaphysical Animals. Het is niet alleen een geweldige spiegel voor jonge vrouwen die zich niet kunnen voorstellen hoe het leven als filosofe er zou uitzien, maar voor iedereen die wil weten hoe filosoferen er werkelijk aan toegaat tussen het kinderen krijgen en eten maken in, in tijden van oorlog, armoede en persoonlijke tegenslag, en tijdens verheffende gesprekken met vrienden en vriendinnen.
Clare Mac Cumhaill en Rachael Wiseman, Metaphysical Animals: How Four Women Brought Philosophy Back to Life. (Londen: Chatto & Windus, 2022).
Jennifer A. Frey, ‘The Sommerville Quartet’, The Point, 27 (2022).
Eileen O’Neill, ‘Disappearing ink: early modern women philosophers and their fate in history’, in Janet A. Kourany (red.), Philosophy in a Feminist Voice: Critiques and Reconstructions. (Princeton, NJ: Princeton University Press, 1997).
Mary Midgley, ‘The golden age of female philosophy’, The Guardian, 28 november 2013.
Katrien Schaubroeck is hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, waar ze onderzoek doet in de health humanities en in de analytische ethiek.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License