Deel dit artikel

ieder mens liegt af en toe, uit beleefdheid, gemakzucht, hypocrisie of gewoon omdat het kan. vaak nemen we onze eigen leugens, over onszelf of over anderen, ook voor waar aan. aan het hoofd van heel wat naties zijn tegenwoordig figuren te vinden die dat systematisch doen en die je ‘bare-faced liars’ zou kunnen noemen. om te begrijpen hoe narcisten en dwangmatige leugenaars aan de macht komen en blijven, moeten we meer inzicht krijgen in hoe veel ‘gewone mensen’ het leven in de moderne samenleving ervaren. zo heeft iedereen een eigen werkelijkheid, die in meer of mindere mate aansluit bij algemeen geaccepteerde normen, waarden en waarheden.

Werkelijkheid, wat is dat nou helemaal?

Hoe onze waarneming objectiviteit in de weg staat

Cees van Leeuwen 

‘Reality exists in the human mind, and nowhere else.’

George Orwell, 1984

Alternatieve feiten. Zo betitelt presidentieel adviseur Kellyanne Conway twee dagen na afloop de zwaar overdreven schattingen van de opkomst bij de inauguratie van Donald Trump. Geen poging tot politieke satire à la Samantha Bee (te vinden op YouTube), maar een tot eufemisme verwrongen ironie, waarmee Conway onbedoeld Trumps politieke machine een verbale lachspiegel voorhoudt. In dit soort ironie ligt altijd een dreiging vervat. De lachspiegel zou dan ook versplinteren tot een kakistoscoop van tienduizenden alternatieve feiten, waarin extreemrechtse terroristen werden opgevoerd als brave jongens, een pandemie als een griepje, en de uiteindelijke verkiezingsnederlaag als fraude. De aanhoudende aanslagen op de waarheid vormden een in het oog springend kenmerk van vier presidentiële jaren die de Amerikaanse samenleving in haar voegen hebben doen kraken.

In het Wilde Westen, zo weten we uit Lucky Luke, worden alternatievefeiters doorgaans met pek en veren buitengesmeten. Maar Trump en de zijnen werden in de duurste saloon van Washington onthaald. Ook elders ter wereld diende zich een stoet vreemde gasten aan, waar we nog lang niet van af zijn: Bolsonaro, Duda, Erdogan, Johnson, Modi, Orbán, Putin. Zoals Ted Hastings onlangs opmerkte in Line of Duty, ‘We now live in a world where bare-faced liars can rise to the very top of society’.

In de woorden van Dostojevski: ‘Wie liegt tegen zichzelf en zijn eigen leugens gelooft kan geen waarheid meer onderscheiden, en zal het respect verliezen voor zichzelf en anderen’. Een bare-faced liar (BFL) aan de top zal niet aarzelen om individuen, of hele bevolkingsgroepen, op te offeren in het belang van zijn leugen, zoals we in de 20ste eeuw, aan de hand van nazisme en fascisme, stalinisme en maoisme, uitvoerig hebben kunnen zien.

Een bare-faced liar aan de top zal niet aarzelen om hele bevolkingsgroepen op te offeren

Het probleem met geschiedenis is dat deze zich herhaalt. Wat de VS betreft, kunnen we achteraf opgelucht instemmen met Marx’ adagio: ‘de tweede keer als farce’. Maar wie weet hoe een derde keer zal uitpakken? Hoe is een volgend debacle te vermijden? Wat maakt een BFL zo aantrekkelijk? Herkenbaarheid? Elk fatsoenlijk mens jokt bij tijd en wijle. Zij het uit beleefdheid, gemakzucht, hypocrisie, of bij gelegenheid. We doen ons allemaal mooier, en in moreel opzicht consistenter, voor dan we zijn, en neigen ernaar onze leugens voor waar aan te nemen. Een pathologisch leugenaar, of narcist, heeft dit alles tot systeem verheven. Een dogmatisch, of dwangneurotisch, leugenaar liegt vanuit een systeem. De rol van BFL past bij personen (m/v/x, doch meestal m) met narcistische (Trump, Johnson) of dwangneurotische (Erdogan, Orbán) karaktertrekken. Daar is altijd volop aanvoer van, en iedereen met een beetje levenservaring weet: dit zijn doorgaans geen prettige lieden. Waarom dan wordt er telkens weer een BFL op het hobbelpaard van de macht getild?

In een aanzet om dit te begrijpen, en er zo mogelijk iets aan te doen, is het van belang te benadrukken hoe precair velen het eigen bestaan in onze moderne, complexe samenleving ervaren, en hoeveel chronische stress, angst en depressie dit teweegbrengt. Dit uit zich op sociaal vlak in gevoelens van ongenoegen, verontwaardiging en wanhoop, en grieven in de politieke sfeer.

Het is helaas nodig dit te benadrukken, gezien een ander terugkerend historisch verschijnsel: de blinde vlek voor deze soms terechte grieven bij de linkse beweging, ondanks, of misschien juist dankzij, haar preoccupatie met klassentegenstellingen. Het hedendaagse precariaat valt immers allang niet meer samen met het klassieke proletariaat. Waar ideologen ter rechterzijde haar gevoelens weten te bespelen, hebben die ter linkerzijde de neiging om er een vals bewustzijn in te zien, dat bijgeschoold, gecorrigeerd, naar heropvoedingskampen gestuurd of, in de meest extreme gevallen (Stalin, Mao, Pol Pot), gemassacreerd moet worden. Dit is het laatste waar het precariaat op zit te wachten. Het huidige gedoe rond identiteitspolitiek maakt dit pijnlijk zichtbaar – het debat rond ‘wokism’ is gesneden koek voor rechts. Geen wonder dat links keer op keer het onderspit delft tegen deze of gene BFL.

Geen wonder dat links keer op keer het onderspit delft tegen deze of gene BFL

Die blinde vlek is opmerkelijk, aangezien dit onderwerp reeds eind 19de eeuw, in de beginjaren van de sociologie, een heet hangijzer was. Traditioneel, zegt Émile Durkheim, gelden normen en waarden binnen een samenleving universeel. Conformisme en sentiment maken dat we ons geworteld en verbonden voelen. Maar naarmate de samenleving zich differentieert, maakt universalisme plaats voor sociale instituties die zijn gebaseerd op netwerken van wederzijdse afhankelijkheden. Met de ontmanteling van traditionele, gezamenlijke cultuur raken normen, waarden en waarheden eveneens gedifferentieerd, en ontlenen ze deels hun geldigheid aan hun plaats binnen dit netwerk. Aldus ontstaat een pluriformiteit van opvattingen en inzichten. Daarmee is de kiem gelegd voor relativisme.

Dit relativisme heeft binnen moderne, kapitalistische samenlevingen gaandeweg de vorm gekregen van een transactiecultuur. In eerste instantie binnen de economie, maar zich uitbreidend tot overige sectoren van de maatschappij, komen organisaties en mensen met verschillende belangen en inzichten tot een vergelijk. Dit gebeurt via al dan niet formeel verlopende onderhandelingen en afspraken. Naar omstandigheden kan dit de vorm krijgen van een wet, contract of institutie, of van een osmotische verzameling van onderling geaccepteerde normen, waarden en waarheden.

In onze hedendaagse, postindustriële en postmoderne samenleving spelen transacties toenemend een rol op individueel niveau. Dit drijft relativisme op de spits. Iedereen heeft zijn eigen werkelijkheid. In hoeverre we ons daarbij richten naar algemeen geaccepteerde waarden, normen en waarheden maken we zelf wel uit. Tegelijk verlangen wij naar de verbondenheid die meer traditionele samenlevingen bieden, en zoeken we die op de sociale media.

In crises, als tegenstellingen scherp rijzen, kan het lijntje breken. In plaats van een leider die zich inzet voor het algemene belang, en die handelt op basis van breed gedragen waarden en inzichten, leent het postmoderne individu het oor aan diegene die voor hemzelf het meest profijt belooft, maar tegelijk weet te appelleren aan sentimenten van saamhorigheid, hetzij op basis van datgene waarin we ons geworteld en verbonden achten, dan wel op basis van een gezamenlijk vijandsbeeld.

Het postmoderne individu leent het oor aan wie hem het meest profijt belooft

Het samenbrengen in één verhaal van het onverenigbare, namelijk het geïsoleerde, precaire individu en de lotsverbonden massa, verdient een naam. Ik stel voor: dialectiek van het Gesundes Volksempfinden. Een BFL is geknipt voor de rol om die dialectiek te vertolken, gezien zijn ampele ervaring met het samenspinnen van onverenigbare leugens. Retorisch verbindt hij relativisme met absolutisme. Hijzelf echter, als topindividu, is de relativist bij uitstek. Ieder moge zijn eigen werkelijkheid hebben, zolang de mijne wint. Met ironie als schild, en hyperbool als stootwapen, trekt hij het hele laken naar zich toe. Zijn aanhangers menen: natuurlijk is die vent een jokkebrok, maar hij is onze jokkebrok en wij winnen mee. Vanaf nu delen wij de lakens uit. En voor je het weet zitten we weer met de brokken, en heeft enkel de macht gelijk.

Nu althans in de VS de bui weer is overgetrokken, laat de uitgediende BFL ons achter met een onmogelijke keuze: moet het traditioneel universalisme terugkeren? Zit er niets anders op dan het relativisme te aanvaarden en de breuken weer te lijmen, zoals Biden lijkt te doen? Of liggen er, naast conservatieve of quasiprogressieve restauratie, nog andere wegen open?

Voor de weldenkende klasse, die in het volgende gemakshalve zal worden aangeduid met ‘we’, is deze vraag aanleiding om te pogen de overtuigingskracht van het relativisme te peilen. We zien onszelf graag als hoeders van de objectieve waarheid. Kunnen we niet eenvoudig universalisme van de waarheid verlangen? Sinds de antieken heeft wijsbegeerte ons voorgehouden dat we, als we maar willen, de werkelijkheid kunnen zien zoals ze is. Bij de oude Grieken gold waarheid als onthullen (aletheia) van het verborgene, te midden van de doxa, of opinie. Hiertoe kunnen we de socratische methode in stelling brengen, om de vanzelfsprekendheden van ons bestaan in twijfel te trekken, vooronderstellingen naar boven te halen, en kritisch denken te stimuleren. De BFLs met aletheia te lijf gaan is een nobel streven. Maar het dient vooral het eigen gerief. De BFLs en hun aanhang, relativisten uit hoofde van hun rol, zullen, net als de sofisten destijds, het beroep op geldigheid van onze normen, en op objectiviteit van onze feiten, als hypocrisie afdoen.

De weldenkende klasse ziet zichzelf graag als hoeder van de objectieve waarheid

Daarentegen heeft doxa wel vat op ons. BFLs beschikken over het talent, en de middelen, om onze leefwereld te infiltreren en er ons ongenoegen aan te wakkeren. Ondersteund met een dosis complotdenken maakt gaslighting (volgens Wikipedia het zaaien van twijfel aan het eigen gezonde verstand) alternatieve feiten tot alternatieve realiteiten. Is ons denken hiertegen bestand? Twijfel aan het eigen verstand is het uitgangspunt van de vroegmoderne wijsbegeerte. Descartes vond juist in het bestaan van die twijfel de bestendiging van het eigen bestaan, en daarmee bemoediging om onze ervaring te begrijpen als het product van een objectieve werkelijkheid, en niet als gaslighting van een kwade demon.

Echter: tegenover Descartes staat Berkeleys esse est percipi. Van een realiteit, onafhankelijk van onze voorstelling, kunnen we ons geen voorstelling maken. Wij kennen enkel onze voorstellingen, en dus geen objectieve werkelijkheid. Vanzelfsprekendheden met een beroep op de werkelijkheid bestrijden lijkt daarmee zinloos, en mogelijk zelfs contraproductief. Keer op keer legt dit het af tegen de dialectiek van het Gesundes Volksempfinden. Relativisme op deze manier bestrijden is vechten tegen de bierkaai. Dit roept de vraag op: hoe diep wortelt het relativisme in onze percepties?

De Amerikaanse cognitief psycholoog Donald Hoffman stelt deze vraag nadrukkelijk aan de orde in zijn boek The Case against Reality, met als omineuze subtitel ‘How evolution hid the truth from our eyes’. De op evolutionaire leest geschoeide gedachte is dat onze zintuigen niet dienen om ons de werkelijkheid te onthullen, maar om ons in staat te stellen tot overleven, althans lang genoeg om nageslacht voort te brengen. We zijn gediend met een zo snel en gemakkelijk mogelijke toegang tot informatie die ons daartoe in staat stelt. Dat wil zeggen: onze waarneming is primair gericht op doxa. Nauwkeurig onderscheidingsvermogen van objectieve werkelijkheid is daarentegen evolutionair kostbaar, en zou het overleven maar in de weg zitten.

Onze zintuigen dienen niet om ons de werkelijkheid te onthullen, maar om ons te helpen overleven

In detail zet Hoffman uiteen wat de evolutionaire selectie voor heeft met onze waarneming als het gaat om partnerkeuze: waarop wordt gelet bij ogen en haren, of de welvingen van de spijkerbroek (!). Die informatie bestaat, zoals gezegd, uit doxa. We kunnen dus makkelijk voor de gek gehouden worden en dat gebeurt dan ook. Met make-up voor de ogen en highlights voor het haar, en zorgvuldig gestileerde verkleuringen van de spijkerbroek (die Hoffman ons zelfs als bijverdienste te koop aanbiedt)! Mimicry of nabootsing, zoals we ook in de dieren- en plantenwereld aantreffen, is deel van onze evolutionaire wapenwedloop. De voorlopige bekroning hiervan is deepfaketechnologie, waarmee met behulp van kunstmatige intelligentie alternatieve realiteiten worden gecreëerd.

Nochtans gaan de meeste waarnemingsdeskundigen er, volgens Hoffman, nog steeds van uit dat onze waarneming is geëvolueerd om ons de wereld te tonen, min of meer zoals ze is. Natuurlijk is onze waarneming niet volmaakt, geven deze toe. Te denken valt aan de talloze voorbeelden van visuele illusies, zoals de welbekende Neckerkubus. Maar toch, we zien allemaal de wereld als een driedimensionale ruimte, gestoffeerd met dingen, personen, plaatsen en gebeurtenissen die zich afspelen in de tijd. Dingen hebben eigenschappen zoals uitgebreidheid, substantie, kleur, en kunnen geanimeerd zijn of stilstaand. Die representatie is toch een objectieve afspiegeling van onze leefwereld, nietwaar?

Zelfs dat gunt Hoffman ons niet. Hij wijst erop dat de natuurwetenschappelijke kijk op de wereld al minstens honderd jaar een andere is. Solide objecten, zoals onze tafel, bestaan voor de wetenschap uit atomen, losjes gerangschikt in een vacuüm. Wat is dan nog de status van onze leefwereld, anders dan een handige fictie? De natuurkunde, zegt Hoffman, gaat allang niet meer uit van basisbegrippen als ruimte en tijd. Newton en Einstein hebben plaatsgemaakt voor de kwantumfysica. Daarmee gaat hij voor het gemak voorbij aan het feit dat kwantumfysica voor de Einsteinse macrowereld geen geldigheid bezit, en Newtons fysica voor onze leefwereld althans bij benadering geldig is.

In de kwantumwereld doet een deeltje als een foton (of zelfs een klein molecuul) zich onder bepaalde omstandigheden voor als een golf. Het gaat als een golf door twee spleten tegelijk, waarachter het met zichzelf interfereert. Als deeltje kan het maar door een van beide spleten gaan. De twee toestanden waarbij het deeltje door een van beide spleten gaat, maken deel uit van een kwantumsuperpositie. Totdat we gaan meten door welke spleet het deeltje eigenlijk passeert, en daarmee verdwijnt de interferentie. Patsboem, zelfs volgens de fysica is de aard van de realiteit afhankelijk van onze observatie. Relativisme is troef.

Zelfs volgens de fysica is de aard van de realiteit afhankelijk van onze observatie

Voor de macroscopische wereld leidt deze interpretatie echter tot absurditeiten. In 1935 presenteerde Erwin Schrödinger een gedachte-experiment, alom bekend geraakt als Schrödingers kat. De kat zit opgesloten in een doos, waarin zich een mechanisme bevindt dat de kat doodt zodra een kwantumeffect optreedt. Het al of niet optreden van dit effect is een kwantumsuperpositie, zolang we de doos niet openen. Maar tot zolang bevindt dus ook de kat zich in een superpositie van toestanden, namelijk van dood en levend.

Hoffman ziet in deze ongerijmdheid geen belemmering om te concluderen dat onze observatie de werkelijkheid bepaalt, en niet andersom. Kijk naar een Neckerkubus, zegt hij. De een ziet het voorvlak boven, de ander ziet het onder. Is het onder of boven, wanneer niemand kijkt? De doorgewinterde lezer zou hier misschien een kwantumsuperpositie vermoeden. Maar neen, zo ver wil Hofman de analogie niet doortrekken. Hij merkt enkel op dat de vraag zinloos is. De natuurlijke wereld is immers een zinsbegoocheling. Perceptie heeft tot doel de ware aard van de wereld voor ons te verbergen: ‘[evolution] has endowed us with senses that hide the ‘truth’ and display the simple icons we need to survive long enough to raise offspring’. Als we menen de werkelijkheid te zien, kijken we enkel maar naar onze iconen.

Dat van die iconen is letterlijk bedoeld. Onze waarneming presenteert ons eenvoudige, pictorale, symbolische objecten. De werkelijkheid  is radicaal onkenbaar voor onze zintuigen, omdat de iconen ons in de weg zitten. Aldus brengt Hoffmans nadruk op evolutie hem in de buurt van het kritische realisme van Immanuel Kant.

Zo groeperen we de wereld in objecten, niet omdat dit de werkelijkheid reflecteert, maar omdat perceptie ons zo de minste moeite kost. We geven de voorkeur aan symmetrie, omdat die onze voorstelling vereenvoudigt. De helften van een symmetrische figuur leveren dezelfde informatie.  Symmetrie bespaart dus werk. We situeren de dingen in een driedimensionale ruimte, omdat dat nu eenmaal handig is. Visuele illusies zijn de prijs die we betalen voor deze gemakzucht. Ze zijn geen randverschijnsel; onze wereld is gebouwd op illusies. We vertrouwen erop dat onze waarneming ons een rijk, scherp en stabiel beeld van onze omgeving levert, terwijl we maar een heel klein fragmentje tegelijk scherp kunnen zien, en we er door oogbewegingen fragment na fragment een voorstelling van opbouwen. Zoals Daniel Simons heeft laten zien, zien we daardoor zelfs een man in gorillapak over het hoofd, die bij een basketbalspelletje midden door het beeld loopt. Onze aandacht, immers, is gericht op het tellen van passes, en dit bepaalt waar onze oogbewegingen naartoe gaan.

We groeperen de wereld in objecten omdat perceptie ons zo de minste moeite kost

Onze percepties worden ons aangeleverd door onze hersenen, denken we. Maar dat is net zo goed een zinsbegoocheling, zegt Hoffman. Er is niets in onze neuronen dat verklaren kan waarom onze voorstellingen zijn zoals ze zijn. Enkel de evolutieleer kan ons hierover uitsluitsel verschaffen, besluit hij.

Op de redeneringen van Hoffman valt wellicht hier en daar wel wat af te dingen. Om ons wijs te maken dat we de wereld niet waarnemen zoals ze is, doet hij immers een beroep op het bestaan van een werkelijkheid zoals de wetenschap die ons presenteert. Dit laatste ontkent Hoffman niet; hij onderstreept enkel dat we die wereld niet zintuiglijk kunnen waarnemen. De wetenschap volgt haar eigen logica, die haar dwingt tot concepten, over het bestaan waarvan we ons geen voorstelling kunnen maken. Of de wetenschap slaagt in haar onderneming om de werkelijkheid te kennen staat volgens Hoffman geenszins vast. We zouden hem dan ook kunnen duiden als een ontologisch agnost, eerder nog dan een kantiaan. Maar bovenal is hij een empirisch relativist. Hierin blijft Hoffman heel dicht bij Berkeleys esse est percipi.

Ofschoon consistent is deze positie ook tamelijk steriel. Hoffman argumenteert met behulp van evolutionaire speltheorie dat een organisme dat zich richt op de werkelijkheid zoals die is het aflegt tegen een dat zich richt op overleven. Het eerste kost nu eenmaal meer moeite dan het tweede. Maar om de kostfuncties te kunnen bepalen, moeten we weten uit welke basisfuncties onze perceptie is opgebouwd. Ter vergelijking: voor een symbolische computer zijn optellen en vermenigvuldigen gemakkelijk omdat het basisfuncties zijn, maar patroonherkenning is lastig. Voor een artificieel neuraal netwerk is dat net omgekeerd. Hoe de menselijke perceptie is opgebouwd hangt volgens Hoffman af van evolutie. Daarmee zijn we weer terug bij af.

Verder is Hoffmans opvatting van fysica nogal eenzijdig, dat geeft hij trouwens toe. Van de kwantumfysica bestaan lezingen (zoals die van de Broglie en Boehm) die wel degelijk een tijdsruimte erkennen, en waarin de golf/deeltjesdualiteit een objectieve eigenschap is, die met andere woorden niet afhangt van de waarnemer. De evolutieleer die Hoffman volgt, doet een beetje gedateerd aan. Het is die van Dawkins, waarin we een blinde slaaf zijn van onze genen. In hedendaagse evolutieleer vindt selectie ook plaats op het niveau van het organisme en de gemeenschap, en zijn ook culturele en ecologische factoren daarin betrokken. Zodoende onderkent evolutieleer de samenhang met ontwikkeling en leren.

De onmogelijkheid van een vergelijk leidt tot de permanente bedreiging van alternatieve feiten

Maar er lijkt weinig in te brengen tegen Hoffmans relativisme van de ervaring, en de evolutionaire grondslag daarvan. De onderzoeksresultaten waarop hij zich beroept, zijn in waarnemingspsychologische kringen onomstreden. Daarmee is de ontwikkeling van onze ervaring, ons oordeelsvermogen, en onze morele waarden een product van biologische en historische contingentie. Naast individuele verschillen kan er dan ook diversiteit tussen groepen optreden, vooral als deze zich in isolement van elkaar ontwikkeld hebben. In culturele evolutie kan zoiets snel gaan. Het is dan ook niet uit te sluiten dat groeperingen fundamenteel verschillend tegen normen en waarden aankijken, zoals in het werk van bijvoorbeeld Jonathan Haidt lijkt te worden bevestigd. De onmogelijkheid van een vergelijk leidt ertoe dat alternatieve feiten, en de BFLs, als de politieke menners daarvan, een permanente bedreiging vormen. De enige manier om daar nog iets tegen te doen, is wat Amerikanen cancel culture noemen. Dat hiermee gewetensvol dient te worden omgegaan, spreekt hopelijk voor zich.

We kunnen daarentegen ook een meer vooruitstrevende conclusie trekken. Toegegeven, wat we waarnemen is een ons door evolutie ingefluisterde fictie. Maar in zoverre onze evolutie een gedeelde voorgeschiedenis is, zijn we allemaal onderworpen aan dezelfde fictie. Immanuel Kant vond dat ruimte en tijd subjectieve constructies waren die we allemaal maken, en zelfs moeten maken, om de wereld der dingen te kunnen ervaren. Zoals de psychofysica ons leert, zijn grootheden als uitgebreidheid, substantie, kleur en dergelijke betrouwbaar verankerd in ons bewustzijn. Wellicht valt het daarom met alternatieve realiteiten, althans op dit basale niveau, nog wel mee.

Bovenal is Hoffmans visie op de waarneming te statisch. Onze voorkeur voor symmetrie is handig, aldus Hoffman. Maar bij het leren lezen is symmetrie helemaal niet handig; we verwarren dan immers p, q, d en b. Beginnende lezers worstelen hiermee. Geoefende lezers doen dit allang niet meer; die hebben geleerd de voorkeur voor symmetrie bij het lezen te onderdrukken. Zo beïnvloedt leren onze waarneming.

Als onze evolutie een gedeelde voorgeschiedenis is, zijn we allemaal onderworpen aan dezelfde fictie

Waarneming dient om snel te merken dat we op een slang trappen, maar ook om te beseffen dat het bij nader inzien om een tuinslang gaat. De eerste vorm van waarnemen is nauw betrokken bij overleven en domineert onze evolutionaire voorgeschiedenis. Maar de tweede kan, in evolutionaire zin, als een nuttige aanvulling op de eerste worden opgevat. Geduldige waarneming kan doxa opzij zetten en het inzicht leveren dat de dingen niet zijn wat ze schijnen. Die functie zal meer naar voren treden hoe minder onze leefwereld ons voortbestaan onmiddellijk bedreigt.

Waarnemen is fictie, gericht op wat ons in staat stelt tot overleven. Maar enerzijds is de basis ervan diep verankerd in onze wordingsgeschiedenis, en daarmee universeel, stabiel, en robuust tegen verder evolutionair gesleutel. Anderzijds ontwikkelt zich hieruit het vermogen tot nadere beschouwing. Individuen die dit kunnen opbrengen, en gemeenschappen die het ondersteunen, worden door de evolutie begunstigd. Ze zijn immers in staat tot leren. Daardoor schept evolutie zelf de voorwaarden voor nieuwe inzichten, voor educatie om deze te verspreiden, voor de kunsten om nieuwe perspectieven te genereren, en voor de wetenschap tot het vergaren van kennis. Mogelijk is het allemaal nog steeds handige fictie. Laten we het daarom vooral niemand opdringen. We kunnen mensen niet de feiten aansmeren in een beroep op esse. Maar we kunnen nieuwe vormen van percipi naast de huidige plaatsen.

Als vuistregel geldt daarbij: hoe minder precair we onszelf ervaren, hoe meer ruimte voor nadere beschouwing, hoe minder kans ten prooi te vallen aan de BFLs, ofwel de big fat liars. Geïnteresseerd? Ik stuur u gaarne een brochure van onze Partij van Nader Inzien (i.o).

Donald Hoffman, The Case against Reality: How evolution hid the truth from our eyes. (Londen: Penguin Books, 2020).

Cees van Leeuwen is hoogleraar psychologie aan de KU Leuven, en laureaat van het FWO Odysseus programma. Zijn onderzoeksinteresse betreft variatie en complexiteit in perceptie en cognitie.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen