Deel dit artikel

hoe we voedsel produceren en consumeren heeft een grote, vaak negatieve, impact op het milieu en het klimaat. om de schadelijke effecten zo veel mogelijk te beperken en toch te kunnen voldoen aan de behoeften van een groeiende wereldbevolking is het van belang om de productiemethoden én de voedingswaarde van ons voedsel te verbeteren. labelsystemen zoals de belgische en franse nutri-score of de eco-score kunnen helpen, zolang we rekening houden met een aantal kanttekeningen.

Uitdagingen van labelling voor een transitie naar meer duurzame en gezonde voedingspatronen

Michiel De Bauw, Christophe Matthys en Liesbet Vranken

Voedselproductie en consumptiepatronen hebben een invloed op de menselijke gezondheid, maar hebben ook een impact op klimaatverandering en het milieu. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoeften van een groeiende wereldbevolking is het wenselijk om de negatieve milieueffecten te verminderen. Dat kan door veranderingen door te voeren die niet alleen gericht zijn op verbeteringen in de manier waarop voedsel wordt geproduceerd, maar op verbeteringen in voedingswaarde.

Men kan de productie en consumptie van duurzame en gezonde voeding op verschillende manieren stimuleren. Labels op voedingsproducten kunnen consumenten informeren en aanzetten tot meer duurzame en gezonde keuzes. Tegelijk kunnen labels ook producenten aanzetten tot productherformulering (het wijzigen van de verhouding van verschillende voedingsstoffen in het voedingsmiddel) en het aanpassen van productiemethoden. Beide kunnen leiden tot een verandering van de nutritionele en/of de milieuscore. Om tot een effectief resultaat te komen is het belangrijk dat zowel consumenten als de voedingsindustrie deze labels ondersteunen. In de Farm to Fork-strategie heeft de Europese Commissie zich alvast geëngageerd om een consistent en stimulerend labelsysteem te ontwikkelen dat de gezondheids-, milieu- en sociale impact van voedingsproducten omspant. Maar hoe wordt die gezondheids- en milieuimpact dan best gemeten en hoe wordt deze informatie dan best gedeeld?

Sommige systemen hebben een educatief karakter, andere zijn gericht op het beïnvloeden van aankoopbeslissingen

Hoewel voedingswaarde- en milieulabels op dezelfde verpakkingen terechtkomen, zijn ze historisch gezien onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. De voorbije veertig jaar is er veel discussie geweest over voedingswaardelabels. De langdurige discussies hebben geleid tot een wijdverspreid gebruik van etikettering van voedingswaarden. Op het gebied van voedselwaardelabelling zijn er in Europa een aantal systemen en symbolen die men op voedingsproducten kan terugvinden, zoals Nutri-Score in België en Frankrijk, Multiple Traffic Lights in het Verenigd Koninkrijk, NutrInform Battery in Italië en Keyhole Symbol in Zweden. Deze labels maken vaak gebruik van kleurcodes om informatie begrijpelijk weer te geven. Welk systeem het meest geschikt is voor communicatie hangt af van het doel dat men voor ogen heeft. Sommige systemen, zoals Multiple Traffic Lights of NutrInform, hebben een meer educatief karakter, terwijl systemen zoals Nutri-Score of het Keyholesymbool meer gericht zijn op het beïnvloeden van aankoopbeslissingen.

Toch kunnen voedingswaardelabels op productniveau soms verkeerd begrepen worden. Mensen kunnen denken dat het consumeren van meerdere producten met een ‘positief’ label automatisch leidt tot een gezond voedingspatroon, wat niet altijd het geval is. Het consumeren van enkel Nutri-Score A kan aanleiding geven tot deficiënties van voedingsstoffen of een tekort aan energie. Deze productlabels geven op zich immers niet voldoende informatie over de voedingswaarde en kwaliteit van het hele dieet. Het is dan ook belangrijk om consumenten goed te informeren over hoe ze deze labels moeten begrijpen en gebruiken, een taak die vanuit een overheid opgenomen zou kunnen worden, als een vorm van levenslang leren.

Hoewel er enige standaardisatie is in de methoden voor het beoordelen van de voedingswaarde van producten, groeit de behoefte aan een meer uniform systeem op internationaal niveau. Bovendien groeit de steun voor een verplicht labelsysteem, zelfs vanuit de voedingsindustrie. Er is echter de bezorgdheid dat dit voor kleine bedrijven een aanzienlijke extra kost met zich meebrengt. In de EU moet enkel voedingswaarde verplicht vermeld worden op de verpakking; doorgaans komt deze vermelding op de achterkant terecht. Ze moet de energetische waarde en hoeveelheden vetten, verzadigde vetzuren, koolhydraten, suikers, eiwitten en zout bevatten. Andere labels die meestal op de voorkant van de verpakking weergegeven worden, zoals de Nutri-Score, blijven tot op vandaag vrijwillig.

De behoefte aan een meer uniform systeem op internationaal niveau groeit

De discussies over milieulabels zijn meer recentelijk op gang gekomen. Natuurlijk bestaan er al langer labels omtrent productiewijze van producten, maar deze geven niet altijd een eenduidige indicatie van het voordeel voor het milieu. Denk bijvoorbeeld aan het organische label of dat van de Rain Forest Alliance, die vaak slechts op één aspect focussen. De laatste jaren is er ook meer aandacht gekomen voor de milieu-impact van onze voeding. Er is echter geen eensgezindheid over de beste manier om die milieu-impact te beoordelen. Er zijn verschillende systemen in ontwikkeling, en in tegenstelling tot voedingswaardelabels variëren deze systemen enerzijds sterk in de methodologische onderbouwing van de berekeningen en anderzijds in wie de labels beheert. Eén van de belangrijkste benaderingen om de milieuimpact van producten te meten is voorgesteld door de Europese Commissie en staat bekend als de pef-methode (Product Environmental Footprint). Hierbij wordt er niet enkel naar broeikasgassen gekeken, zoals veel labels wel doen. De pef-methode houdt rekening met 16 verschillende manieren waarop een product het milieu kan beïnvloeden (bv. water-landgebruik of vermesting). Methodologisch vallen er zeker nog kanttekeningen te maken bij deze pef-methode, mede omdat ze geen rekening houdt met een aantal cruciale aspecten, zoals biodiversiteit en bodemgezondheid.

Vanuit de praktijk heerst er bezorgdheid omtrent de grote hoeveelheid gegevens die nodig zijn om al deze aspecten te meten. Er zijn verschillende meningen over hoeveel inspanning en middelen we best besteden aan het verzamelen van gegevens en over hoe gedetailleerd en volledig milieubeoordelingen best zijn. Om de pef-methode werkbaar te maken verschenen een aantal afgeleide toepassingsvormen. Sommige hiervan verminderen het aantal milieuaspecten die in overweging genomen worden, maken gebruik van reeds bestaande referentiedata (secundaire gegevens) of opteren ervoor om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de oorspronkelijke pef-methode. Een voorbeeld van deze laatste is de Enviroscore. Deze methode is ontwikkeld door onderzoekers in Spanje en België en dekt alle 16 milieuaspecten aanbevolen door pef, vanaf de productie tot het gebruik van voedsel. De Enviroscoremethode vereist echter de verzameling van primaire gegevens doorheen de voedselketen. Primaire gegevens zijn de ruwe data van pakweg het elektriciteitsgebruik, maar ook hoe de elektriciteit is geproduceerd. De productie van elektriciteit kan op verschillende, al dan niet duurzame, manieren gerealiseerd worden. Het gebruik van primaire gegevens maakt de berekening precies, maar ook wel tijds- en arbeidsintensief.

Een andere methode is de Eco-Score. Deze methode, ontwikkeld in Frankrijk, maakt gebruik van secundaire gegevens (reeds gepubliceerde data of geaggregeerde data) voor verschillende soorten producten en corrigeert via een productspecifiek bonusmalussysteem. Deze benadering maakt de berekening eenvoudiger, maar geeft de effectieve milieu-impact van een individueel product minder precies weer, aangezien men start van een gemiddelde impact. Zo’n gemiddelde impact zorgt ervoor dat boeren die zeer duurzaam produceren gestraft worden door collegae die dat minder duurzaam doen, want hun product krijgt slechts de gemiddelde score van beide inspanningen. Een derde voorbeeld is Eco-Impact. Deze methode, ontwikkeld door Foundation Earth, richt zich alleen op CO2-uitstoot, watergebruik, watervervuiling en biodiversiteit, en laat 13 andere milieuaspecten buiten beschouwing. Ze maakt gebruik van primaire gegevens en geeft specifieke cijfers voor individuele producten.

Het gebruik van gemiddelde gegevens moedigt producenten niet aan om te innoveren

Elke methode heeft haar voor- en nadelen en er is dus geen eensgezindheid over welke de beste is. Verschillende aspecten spelen in deze discussies een rol. Een eerste aspect heeft te maken met hoe gedetailleerd en nauwkeurig de beoordelingssystemen zijn en hoe ze worden berekend. Om effectief te leiden tot productherformulering of tot de adoptie van meer duurzame productiemethoden is het van belang dat deze systemen gedetailleerd zijn. Het gebruik van primaire gegevens zorgt ervoor dat de score die wordt gecommuniceerd de echte milieu-impact van dat specifieke product weergeeft. Sommige producenten kunnen echter veel milieuvriendelijker zijn dan andere, zelfs als ze hetzelfde product maken. Daarom kan het gebruik van gemiddelde gegevens problemen opleveren, omdat het producenten niet aanmoedigt om te innoveren. In plaats daarvan kunnen producenten met slechtere praktijken profiteren van de inspanningen van hun concurrenten. Deze praktijk kan een obstakel vormen voor producenten die proberen te investeren in milieuvriendelijkere methoden.

Een ander aspect heeft te maken met de financiële haalbaarheid van het verzamelen van data doorheen de voedingsketen en het berekenen en communiceren van de milieu-impact. Voor grote bedrijven zal dat waarschijnlijk makkelijker zijn dan voor kleine en middelgrote bedrijven. Aangezien deze laatste een cruciale rol spelen in het Vlaamse landschap, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de kosten van gegevensverzameling en -certificering haalbaar zijn voor alle bedrijven. Het is ook belangrijk dat deze beoordelingssystemen kunnen evolueren naarmate er meer kennis en gegevens beschikbaar komen.

Een derde aspect heeft betrekking op wie de accreditatie van de milieuscore beheert. Als dat een privébedrijf is, kunnen producenten terughoudend zijn om hun gegevens te delen. Bedrijven willen immers garantie dat hun gegevens vertrouwelijk behandeld worden. Zelfs als secundaire gegevens worden gebruikt, zullen sommige producenten niet afhankelijk willen zijn van een privéorganisatie om goedkeuring te krijgen om een milieuscore te communiceren, en al zeker niet als de score die ze dan op hun product mogen weergeven niet precies de milieu-impact van hun specifieke product weerspiegelt, maar vertrekt van een gemiddelde.

Ook consumenten hebben hun twijfels, vanwege het risico van greenwashing

Historisch gezien hebben ook consumenten hun twijfels geuit over duurzaamheidsinformatie die wordt gecommuniceerd door particuliere bedrijven vanwege het risico van ‘greenwashing’. Het is belangrijk dat labels, of ze nu betrekking hebben op voedingswaarde of milieu, als betrouwbaar worden beschouwd, zodat consumenten de informatie serieus kunnen nemen bij het maken van hun voedselkeuzes. Als consumenten denken dat een label onnauwkeurig of onbetrouwbaar is, kan dit het hele systeem in diskrediet brengen en de acceptatie ervan belemmeren. Dit kan zelfs producenten ontmoedigen om deel te nemen, omdat ze terughoudend kunnen zijn om de implementatiekosten te dragen. Daarom is het van groot belang om samenwerking te stimuleren en om consensus te bereiken over de beste beoordelingsmethodiek voordat deze op grote schaal wordt geïntroduceerd. Gezien de praktische uitdagingen van precieze methoden kan overwogen worden om pragmatische alternatieven te gebruiken. Deze overwegingen moeten dan wel gepaard gaan met transparantie over de beperkingen ervan, zoals het gebruik van secundaire gegevens of het weglaten van bepaalde impactcategorieën.

Zelfs als er eensgezindheid is omtrent de beste methodiek om de milieu-impact van voedselproducten te beoordelen, blijft er nog een andere uitdaging: hoe wordt deze info best gecommuniceerd naar consumenten? De mate waarin consumenten labels zoeken, interpreteren en gebruiken, hangt af van hun persoonlijke waarden en motivaties. Het bewustzijn over hoe labels best worden geïnterpreteerd en gebruikt moet worden vergroot. Consumenten met sterke motivaties om gezonder en/of duurzamer te eten zullen geneigd zijn labels te gebruiken omdat deze labels passen bij hun doelen en waarden. Ze zullen informatie vaak zorgvuldig verwerven en verwerken. Het is echter belangrijk om deze consumenten bewust te maken van hoe de labels correct moeten worden gebruikt om verkeerde interpretaties te voorkomen. Minder gemotiveerde consumenten kunnen ook worden beïnvloed door labels, maar dan vooral wanneer de labels hun aandacht trekken. Voor hen is het van belang dat de labels opvallen en intuïtief te begrijpen zijn. Deze consumenten vereenvoudigen vaak hun beslissingen en gebruiken heuristieken, zoals kleurassociaties, om snel producten te beoordelen. Het is een uitdaging om labels te integreren in de beperkte reeks heuristieken die deze consumenten gebruiken.

Wanneer er meerdere scores op een product worden weergegeven ontstaat er opnieuw een uitdaging voor het sturen van consumentengedrag. Gezondheids- en milieuscores wijzen niet noodzakelijkerwijs in dezelfde richting, wat het moeilijker maakt om een product te beoordelen op basis van de scores. Wanneer een milieulabel naast een voedingswaardelabel zoals Nutri-Score staat, kan het de effectiviteit van voedingswaardelabel om voedselkeuzes positief te beïnvloeden inperken. Een andere optie is om geaggregeerde scores weer te geven, waarbij informatie over zowel milieu- als voedingswaarde wordt gecombineerd. Daardoor kunnen consumenten een product snel evalueren. Het introduceren van geaggregeerde scores kan echter ook tot verwarring leiden. In ieder geval blijft het van cruciaal belang om consumenten te motiveren om de labels bewust te interpreteren en te gebruiken. Het vergroten van het consumentenbewustzijn, op het gebied van zowel gezondheid als milieu, evenals het begrip van de labels en hoe ze moeten worden geïnterpreteerd, is van vitaal belang.

Gezondheids- en milieuscores wijzen niet noodzakelijkerwijs in dezelfde richting

Concluderend kan worden gesteld dat er de voorbije jaren aanzienlijke vooruitgang is geboekt in onderzoek naar voedsellabelling. Dit is nog versterkt sinds de EU haar voornemen heeft uitgesproken om te komen tot een geharmoniseerd labellingskader dat diverse aspecten zoals voedingswaarde, milieu en dierenwelzijn omvat. Hoewel er veel focus is geweest op nutriëntenscoring en recentelijk op milieuscoring is er voorlopig nog iets minder aandacht voor labels omtrent dierenwelzijn en sociaal welzijn. Het introduceren van talloze verschillende labels kan consumenten in verwarring brengen, en dan stelt zich de vraag hoe effectief het is om verschillende labels naast elkaar weer te geven. Terwijl sommige milieulabels al op de markt te vinden zijn, hebben ze kritiek gekregen, wat heeft geleid tot alternatieve systemen. Dit leidt dan ook op zijn beurt weer tot verwarring bij consumenten. Het is daarom van cruciaal belang om samenwerking te bevorderen tussen de industrie, de overheid, academici en andere belanghebbenden om consensus te bereiken over een adaptieve en breed gedragen beoordelingsmethodologie voordat deze op grote schaal wordt geïmplementeerd. Zeker voor overheden en het beleid lijkt hier ook een belangrijke taak weggelegd. Zij kunnen toezien op de betaalbaarheid van het systeem, het voortouw nemen bij besluitvorming over methodologie door industrie en academische wereld samen te brengen, fungeren als een centraal orgaan om producenten- en consumentenvertrouwen te waarborgen, en bovenal bewustwordingscampagnes opzetten om voedselgeletterdheid bij consumenten te verhogen. Ondanks het feit dat het evident lijkt om deze centrale rol aan de overheid toe te bedelen kan dit ook tot verwarring leiden omwille van het niet-uniforme uitvoerende karakter van de verschillende nationale overheden binnen de EU. Het meest gekende voorbeeld van gebrek aan uniformiteit is het gebruik van de Nutri-Score in België en Frankrijk en een ander systeem in Italië. De Italiaanse overheid bekijkt een voedingslabellingsysteem voornamelijk vanuit het standpunt dat hun producten per definitie gezond zijn (zie olijfolie), maar de referentie-eenheid die gebruikt wordt is in de verschillende systemen niet hetzelfde. Deze verschillende beoordelingsmethodes zorgen enerzijds voor verwarring bij de consument en anderzijds voor lokaal protectionisme, maar ook voor hogere productiekosten voor voedingsbedrijven, aangezien het voedingsetiket in de verschillende lidstaten verschillende eisen kan stellen.

Het is duidelijk dat de verschillende methodes hun voor- en nadelen hebben. De grootste vraag voor de toekomst is wie de uitdaging aanneemt om te beslissen dat we voor één bepaald systeem gaan (met zijn voor- en nadelen). Verfijning en aanpassing zijn mogelijk op termijn, maar een coherent beleid dat door meerdere landen ondersteund wordt en duidelijkheid schept naar consumenten en producenten, bijvoorbeeld wat betreft datavereisten, is een belangrijke eerste stap.

Michiel De Bauw, Liesbet Vranken en Christophe Matthys, ‘Bridging gaps in food labelling’, Nutrition Bulletin, 2022, 47(1): 2-8.

Michiel De Bauw werkt als onderzoeker in voedselbeleid bij Sciensano. Zijn focus ligt op het identificeren en evalueren van adequaat overheidsbeleid om de overgang naar gezonde, duurzame voedselconsumptie te stimuleren. Hij behaalde een doctoraat aan KU Leuven in duurzame voedingsmarketing met ecolabels als centraal thema.

Christophe Matthys is momenteel hoogleraar humane voeding aan KU Leuven en wetenschappelijk coördinator van het Competentiecentrum Klinische Voeding van UZ Leuven. Zijn onderzoek focust op de translationele aspecten van primaire en secondaire voedingszorg. Meer specifiek focust hij op humane voedingsinterventies om de metabole balans van patiënten en populaties te optimaliseren.

Liesbet Vranken is hoogleraar landbouw-, voedsel- en milieueconomie aan KU Leuven. Haar onderzoek richt zich op het beoordelen en vormgeven van besluitvormingsprocessen door landbeheerders zoals boeren en bosbouwers, maar ook door eindgebruikers zoals recreanten en consumenten, om de ontwikkeling van duurzamere landbouw en voedselsystemen te stimuleren en om ecosysteemdiensten en -waarden te bevorderen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen