Deel dit artikel

na meer dan twee millennia lijkt de globale heerschappij van een beperkt aantal religies – christendom, islam, hindoeïsme en boeddhisme – aan haar einde te komen. hoewel naar schatting driekwart van de wereldbevolking bij een van deze grote vier aangesloten is, is het zo goed als afgelopen met het ‘tijdperk van de wereldreligies’. dat betekent niet dat ze gaan verdwijnen, wel dat ze een heel andere, minder dominerende rol gaan spelen in het dagelijkse en maatschappelijke leven, en dat zeker niet alleen in het westen.

De grote transformatie van de katholieke kerk

Staf Hellemans

Religie in het algemeen en de katholieke kerk in het bijzonder ondergaan in onze tijd een zodanig grote en diepgaande transformatie dat we een nieuw tijdperk van de religiegeschiedenis binnentreden. Religiehistorici onderscheiden in de lange geschiedenis van religie sinds het ontstaan van de mensheid maar enkele grote tijdperken. Robert Bellah behandelt er in zijn laatste boek Religion in Human Evolution uit 2011 drie: animistische religies in tribale samenlevingen, archaïsche religies in de vroege agrarische civilisaties zoals het oude Egypte en Griekenland en de axiale religies en levensbeschouwingen sinds het eerste millennium vóór Christus. Stellen dat we in onze tijd het begin beleven van de overgang naar een nieuw tijdperk is dus een wat roekeloze bewering, maar de feiten – zo zal ik proberen aan te tonen – wijzen toch in die richting.

De hoofdthese, de grote transformatie van religie, kan men opdelen in enkele grote stellingen. De eerste these stelt dat we vandaag ‘het einde van het tijdperk van de wereldreligies’ meemaken, of het einde van het derde tijdperk van Bellah. Daarmee bedoel ik het einde van meer dan tweeduizend jaar geschiedenis waarin enkele grote religies – christendom, islam, hindoeïsme en boeddhisme – de maatschappij domineerden. De tweede these luidt dat secularisatie een onderdeel is van het einde van dit tijdperk. Secularisatie beschrijft immers de terugval van de impact van die grote religies op mens en samenleving. De derde these gaat over wat er in de plaats komt van het tijdperk van de wereldreligies, namelijk een divers, uiteenrafelend en turbulent religieus veld dat bovendien inkrimpt ten voordele van activiteiten met een quasi-religieuze uitstraling in domeinen zoals ontspanning, kunst en gezondheidszorg.

Deze reeds genoemde drie grote ontwikkelingen vat ik samen onder de noemer ‘de grote transformatie van religie’. Deze grote transformatie treft uiteraard ook de katholieke kerk. Zij, en met haar de andere grote en kleinere kerken, staat dan ook voor een enorme uitdaging: hoe te functioneren in een wereld ‘na het einde van de wereldreligies’, hoe te functioneren nu de kerken veel kleiner worden en niet meer centraal staan in de maatschappij, zelfs niet meer in het volledig vernieuwde religieuze veld.

De belangrijkste trek van de vorige fase in de religiegeschiedenis is de grote dominantie van een beperkt aantal grote religies. Om het ontstaan en de immense groei van dit ‘tijdperk van de wereldreligies’ te begrijpen, grijp ik terug naar de zogenaamde ‘assentijdtheorie’ van de Duitse filosoof Karl Jaspers (1949), zoals die vanaf de jaren 1980 verder ontwikkeld is door vooral de historische sociologen Shmuel Eisenstadt en de eerder genoemde Robert Bellah. Deze theorie stelt dat zowel de grote religies die we nu kennen (zoals jodendom, christendom, islam, hindoeïsme, boeddhisme, taoïsme) als de grote omvattende levensbeschouwingen met ethische consequenties (zoals de Griekse filosofie en het Chinese confucianisme) allemaal hun oorsprong vinden in het eerste millennium vóór Christus. Meer bepaald in het midden van dat millennium vond een grote doorbraak plaats naar al die nieuwe religies en levensbeschouwingen. Die periode rond 500 vóór Christus fungeert dus als een soort as in de religieuze wereldgeschiedenis – vandaar ook de naam ‘assentijdtheorie’ en de benaming axiale of post-axiale religies. De religies en levensbeschouwingen van vóór die tijd zijn enkel nog interessant voor onderzoekers. De axiale denkbeelden echter, denk aan de idee van een monotheïstische God, fascineren ons nog steeds.

De (post)axiale religies hebben veel meer oog voor het drama van de individuele mens in het collectief en in de kosmos

Merk op dat de twee grootste religies in onze tijd, christendom en islam, na de eigenlijke assentijd zijn ontstaan. Zij zijn beide echter in hoge mate schatplichtig aan het jodendom. In die assentijd duikt dus een nieuw type religie en levensbeschouwing op dat de geschiedenis vanaf die tijd in belangrijke mate gaat bepalen. Deze axiale of postaxiale religies kenmerken zich door een hogere opvatting van het Heilige voorbij alle lagere geesten en goden (één transcendente God, nirvana, Brahman…) en door een universele kijk op de wereld en de mensheid. Tegelijk hebben ze veel meer oog voor het drama van de individuele mens in het collectief en in de kosmos.

Zoals alles zijn die grote religies aarzelend en klein begonnen, met religieuze hervormers en daarrond een kleine beweging – zie Jezus van Nazareth en het christendom van de eerste eeuw. Maar met de tijd namen enkele van die axiale religies in omvang en kracht toe en groeiden ze dankzij hun universalisme door buiten hun ontstaansgebieden. Sinds het midden van de 19de eeuw zijn we deze grote religies ‘wereldreligies’ gaan noemen, religies die over de hele wereld zijn verspreid. Dat geldt in het bijzonder voor de grote vier: christendom, islam, hindoeïsme en boeddhisme. Hun bereik is zelfs in de voorbije honderd jaar nog toegenomen. Naar schatting driekwart van de wereldbevolking is nu op een of andere manier aangesloten bij één van deze vier religies. Naast kwantitatieve groei zijn er ook belangrijke kwalitatieve indicaties die wijzen op de centrale positie van de wereldreligies in de civilisaties waarin ze actief waren en zijn. Elk van deze grote religies heeft ‘haar’ kernbeschaving ten diepste getekend. Daarom spreken we bijvoorbeeld ook over het christelijke Westen en het islamitische Midden-Oosten. Politiek, wetenschap, onderwijs, kunst, maar ook het dagelijkse leven werden in sterke mate door die grote religies beïnvloed. Die immense groei en impact waren mogelijk omdat die religies erin geslaagd zijn bijzonder robuuste religieuze instituties op te bouwen die bovendien iedereen wilden bereiken.

Mijn stelling luidt nu dat we aan het begin staan van het ‘einde van het tijdperk van de wereldreligies’. De these wil zeker niet beweren dat religie als dusdanig gaat verdwijnen, zelfs niet dat de wereldreligies zullen verdwijnen. Zij stelt alleen dat religie deels andere paden gaat bewandelen en dat de wereldreligies in de toekomst niet langer, zoals voorheen, de maatschappij en het religieuze veld zullen domineren. In het Westen en in een aantal niet-westerse landen zijn er daarvoor al een aantal indicaties te vinden.

Zo kom ik bij de tweede grote these: secularisatie als een wereldwijde trend. Secularisatie beschouw ik als een belangrijk onderdeel van de processen die leiden naar het einde van het tijdperk van de wereldreligies. Ik definieer haar op een bescheiden manier, namelijk als de kwantitatieve terugval van zwaar georganiseerde religie. Veel van wat er in religie gebeurt, valt immers niet onder secularisatie, bijvoorbeeld de individualisering van religie of de grotere inbreng van leken. Wil de these van het einde van het tijdperk van de wereldreligies enige plausibiliteit krijgen, dan dienen we indicaties, liefst cijfers, aan te reiken die wijzen op secularisatie, op de kwantitatieve terugval van georganiseerde religie, en dit op wereldwijde schaal. Die cijfers zijn er: terwijl de georganiseerde religie in Afrika en delen van de islamitische wereld nog expandeert, gaat het in het Westen, maar ook in enkele andere delen van de wereld, al de andere kant op, zowel in Europa, de Verenigde Staten, Latijns-Amerika als in Japan. Een belangrijke indicator is bijvoorbeeld het kerklidmaatschap. In Tsjechië, Nederland en Estland is de terugval het grootst: naargelang van de survey en de vraagstelling zegt tussen de 50 % en 80 % van de respondenten tot geen enkele kerk of religieuze groepering te behoren. Zij worden op de voet gevolgd door België, Frankrijk en Groot-Brittannië (met tussen de 40 % en 60 %). In vergelijking daarmee staat de katholieke kerk in Polen en Malta nog zeer sterk (minder dan 10 % zegt geen lid van een kerk of religieuze groepering te zijn). Dat geldt trouwens ook voor de orthodoxe kerken in Oost- en Zuidoost-Europa (met tussen de 5 % en 40 %). De religieuze revival na de val van het communisme lijkt echter in de meeste van de Centraal- en Oost-Europese landen alweer voorbij. Wel staat vast dat de graad van secularisatie in Europa sterk verschilt van land tot land – en trouwens ook verschilt tussen regio’s in eenzelfde land.

De voorbije decennia werd de secularisatie in Europa vaak voorgesteld als een uitzondering. Enkel West-Europa zou seculariseren, overal elders zou religie ‘alive and kicking’ zijn. Deze West-European exceptionalism-these blijkt echter hoe langer hoe minder houdbaar te zijn. Nemen we de Verenigde Staten. Secularisatie, zo werd gezegd, zou in dit land nauwelijks een voet aan de grond krijgen. De laatste jaren laten de cijfers evenwel een kentering zien. Volgens het Pew Research Center is het aandeel ‘nones’, diegenen die zich tot geen enkele denominatie of religieuze traditie bekennen, tussen 2007 en 2014 gestegen van 16,1 % naar 22,8 %. Bij de jongeren, vooral ‘millennials’, gaat het al om rond de 40 %.

De religieuze revival na de val van het communisme lijkt in de meeste betrokken landen alweer voorbij

Ook in sommige delen van de niet-westerse wereld begint secularisatie de laatste jaren de kop op te steken. Ik denk hier in het bijzonder aan Latijns-Amerika en Japan. Volgens de meest recente uitgave van de Latinobarometro steeg het aantal ‘nones’ in heel Latijns-Amerika van 4 % in 1995 tot 17 % in 2017. Ook in Japan tonen surveys die sinds de jaren 1940 gehouden worden een bijna continue daling bij vragen die informeren naar geloof, het belang van religie in het leven en het imago van religie.

Indien we het einde van het tijdperk van de dominantie van enkele wereldreligies meemaken en indien secularisatie daar een belangrijk onderdeel van is, stelt zich uiteraard de vraag: wat komt er in de plaats? Wat zouden de basale trekken van de nieuwe fase in de religiegeschiedenis kunnen zijn? Voor zover we daar nu al zicht op kunnen hebben, denk ik aan twee nieuwe trends. Ten eerste tekent er zich nu een pluraal en turbulent religieus veld af, en ten tweede zien we de opkomst van quasi-religies die zich meestal buiten of los van het traditionele religieuze veld ontwikkelen.

Wat betreft het eerste punt leek de situatie tot in de jaren 1950 in het Westen gebetonneerd te blijven tot in de eeuwigheid. In de meeste landen was de grote meerderheid van de bevolking in meerdere of mindere mate gelieerd met één kerk, die dus een monopolie had over religie – denk aan het katholieke België of de lutherse Scandinavische landen. Deze monopoliesituatie werd als de normale toestand beschouwd, zeker in de katholieke wereld. Sinds 1960 is dat in het Westen grondig veranderd. Tenzij in enkele landen in Oost-Europa, zoals Rusland, waar de staat en de orthodoxe kerk er samen alles aan doen om andere kerken en religies buiten te houden, zijn er nauwelijks nog kerkelijke monopolies en oligopolies. In de plaats daarvan is een pluralistisch religieus veld gekomen, waar allerlei religies, bewegingen en groepen over en door elkaar heen buitelen. Sommige nieuwkomers zijn nog losjes gelieerd aan een grote religie (zoals de vele westers-boeddhistische groepen), vele andere dan weer niet (zoals New Age, neo-paganisme, satanisme, holistische psychotherapie of ‘deep ecology’). Minder in het oog springend, maar minstens zo belangrijk voor het nieuwe religieuze veld is de niet aflatende stroom van nieuwe input in hetgeen in het Frans zo mooi ‘la mouvance religieuse’ wordt genoemd. In het Nederlands zouden we eerder van religiositeit of spiritualiteit spreken. Het gaat hier om allerhande religieuze ondernemers en initiatieven die nauwelijks nog structureel georganiseerd zijn: er zijn zincoaches en rituele specialisten die projecten op touw zetten, spirituele auteurs die boeken schrijven waarmee mensen aan de slag gaan, er zijn internetsites, levensfilosofen zoals Alain de Botton, festivals zoals Burning Man in de Verenigde Staten, op fictie gebaseerde religies zoals ‘Jediism’ en Elfenreligie (geïnspireerd op respectievelijk Star Wars en The Lord of the Rings). Dit plurale veld noem ik turbulent omdat er voortdurend van alles verandert, aanhoudend nieuwe dingen opkomen en veel na korte tijd alweer verdwijnt.

Er komen steeds meer autonome buitenkerkelijke activiteiten met een quasi-religieuze uitstraling

De positie van de grote kerken wordt niet alleen herbepaald door het verlies van hun monopolie- en oligopoliepositie en het feit dat ze nu spelers worden tussen andere spelers in een pluraal en turbulent religieus veld. Zij zijn ook getroffen door een nieuwsoortige generering van quasi-religie buiten de grote religies en buiten het religieuze veld. Waar vroeger, zoals in de tijd van de verzuiling, kerken zelf buitenkerkelijke activiteiten aanstuurden, komen nu autonome buitenkerkelijke activiteiten met een quasi-religieuze uitstraling. Zo staan psychotherapie en gezondheidszorg meer open voor de spirituele dimensie van gezondheid en welzijn, hetgeen het nut van ‘geestelijke verzorging’ vanuit de kerken in vraag stelt. Of denk aan mindfulness, dat afkomstig is uit het boeddhisme en waarvan het onduidelijk – en ook onbelangrijk – is of men dit nu als religieus of als niet-religieus moet kwalificeren. Muziekfestivals zijn zo in trek omdat ze ervaringen genereren, zoals trance en een tijdelijke time-out buiten de gewone tijd, die dicht bij religie aansluiten. Boeddhabeelden en afbeeldingen uit oosterse religies suggereren in tal van ‘wellness farms’ een verbinding via ‘wellness’ tussen diepe rust en religieuze gelijkmatigheid.

Wat betekent die grote transformatie van religie nu voor de grote en kleinere kerken? Welke nieuwe vormen gaan zij aannemen? Met als voorbeeld de katholieke kerk in het Westen wil ik hier twee thesen, of twee ideeën, voorstellen. De eerste idee is dat er in de late moderniteit een nieuwe katholieke kerk ontstaat. In de pers en de publieke opinie, al minder in de wetenschap zelf, gaan velen nog steeds uit van de verouderde visie die religie en kerken buiten de moderniteit plaatst en als voormodern afdoet. Dat is een simplistische en foute redenering. Religie en kerken verwerken de samenleving waarin ze staan niet minder dan de mensen zelf of dan bedrijven, politieke partijen en andere organisaties. Een kerk en haar leden interpreteren de eigen tijd en ondernemen activiteiten vanuit en in reactie op de condities die ze aantreffen. Er is dus steeds een innige wisselwerking tussen kerk en eigentijdse maatschappij. Ook in het verleden verwerkten de katholieke kerk en de mensen hun tijd en hun omgeving en ze deden dat vanuit de toenmalige disposities en condities. Daarom zijn de katholicismen uit het verleden zo anders dan het katholicisme van vandaag.

Juist omdat de katholieke kerk niet anders kan dan haar omgeving te verwerken, ontstaat er na 1960, onder de nieuwe condities van de late moderniteit, een nieuwe katholieke kerk. Typische ontwikkelingen en kenmerken van die late moderniteit vinden we dan ook in verwerkte vorm terug in de huidige katholieke kerk. Zo is de trend naar globalisering aanwezig in de nieuwe samenstelling van het kardinalencollege en in de pauskeuzes. De evenementencultuur is in de kerk onder meer vertaald naar het opzetten van Wereldjongerendagen. De verder voortschrijdende individualisering na 1960 is zichtbaar in het feit dat men niet meer, aldus een oud spreekwoord, ‘in de kerk geboren’ wordt, maar dat elke persoon nu individueel zijn religie kiest – en vaak geen religie kiest. De delokalisering uit zich in de crisis van lokale parochies. De democratisering is binnengeslopen in de vorm van een uitgebreide overlegstructuur. Het binnenkerkelijk pluralisme is, zoals het pluralisme in de samenleving, toegenomen. ‘Multiple religious belonging’, syncretisme, de zogenaamde ‘seekers’ zijn, tot spijt van een deel van de kerkelijke hiërarchie, ook in de katholieke kerk niet onbekend. De katholieke kerk verandert dus, zoals alles en iedereen, met haar tijd en haar omgeving omdat zij die tijd en die omgeving verwerkt. En bijgevolg resulteert de nieuwe tijd na 1960 in een nieuwe kerk, in een nieuw katholicisme, in wat ik een ‘keuzekatholicisme’ noem.

De democratisering is binnengeslopen in de vorm van een uitgebreide overlegstructuur

De tweede idee voert ons direct terug naar de hoofdthese van dit artikel: de grote transformatie van religie. Als gevolg en in het zog van de grote transformatie van religie ondergaat ook de katholieke kerk een grote transformatie. Het gaat om diepgaande wijzigingen, om een omkering van trends die al vele eeuwen meegaan en die soms teruggaan tot de beginperiode van het christendom. Laat me enkele indicaties daarvoor geven. Vooreerst is er de verregaande terugval van de kerken. De grote kerken, ook de katholieke kerk, worden kleine minderheidskerken. Dat is in Europa niet meer gezien sinds de eerste eeuwen na Christus. Bovendien moeten de kleinere christelijke kerken vrezen voor hun voortbestaan. Hiermee samenhangend is er de inperking van de kerken tot hun religieuze kerndomein. Ook dat is ongezien. De grote religieuze tradities ontleenden hun grote maatschappelijke belang juist aan het feit dat zij hele samenlevingen wisten te organiseren en te doordesemen. Ook dat lijkt in de toekomst definitief voorbij te zijn. Op organisatorisch vlak komt een lange periode van voortgaande uitbouw van een zware kerkorganisatie ten einde. Die organisatorische uitbouw begon al in de hoog- en laat-Romeinse tijd. Ze werd in de 11de eeuw opgepikt in de Gregoriaanse hervorming en in de eeuwen daarna verder uitgewerkt. In het katholicisme ging de uitbouw van de kerkorganisatie verder met en na het Concilie van Trente. Het bereikte er zijn hoogtepunt in het ultramontaanse massakatholicisme tussen 1800 en 1960. Opnieuw, die lange periode loopt nu ten einde. Ook op individueel en interactief vlak verandert de relatie van de achterban tot de katholieke kerk. In het katholicisme was de mogelijk totale aansturing van de leken door de clerus een eeuwenlang gekoesterd ideaal, wat onder andere tot uiting kwam in de voorliefde voor de metafoor van de herder die zijn kudde schapen weidt. De leken zijn echter geen schapen meer. De kerkelijke achterban is getransformeerd tot een gedistantieerd publiek waar syncretisme een normale zaak is.

Dit zijn allemaal fundamentele veranderingen. Zij stellen het religie- en kerkmodel zoals we dat eeuwenlang in het katholicisme gekend hebben in vraag. Diegenen die met een verwijzing naar de Reformatie of naar de Franse Revolutie poneren dat de katholieke kerk zich nu, zoals toen, wel zal weten te herstellen, ontkennen deze fundamentele transformatie van religie en kerk en de grote uitdagingen en moeilijkheden waarvoor de katholieke kerk – en, met haar, alle andere grote en kleine kerken – zich gesteld zien.

Staf Hellemans is alumnus van de KU Leuven en emeritus hoogleraar godsdienstsociologie aan Tilburg University. Hij heeft onderzoek gedaan naar verzuiling, nieuwe sociale bewegingen en groene partijen, en naar de evolutie van religie, in het bijzonder het katholicisme, in de moderniteit.

Dit essay is een sterk ingekorte versie van de afscheidslezing die de auteur gaf aan de Tilburg School of Catholic Theology (TST) op 24 mei 2019. De volledige versie is terug te vinden op https://www.researchgate.net/publication/333452459_De_grote_transformatie_van_religie_en_van_de_katholieke_kerk

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen