Deel dit artikel

het verhaal van job is ons bekend: een welvarend man wordt getroffen door het grootst mogelijke onheil, enkel en alleen omdat god wil bewijzen dat job een goed mens is en blijft, zelfs in de meest erbarmelijke omstandigheden. het boek job omvat echter niet alleen dat verhaal, maar ook veertig hoofdstukken waarin job met vrienden praat over wat hem is overkomen, en waarin zelfs god uiteindelijk aan het woord komt. het hele boek is lastig te vertalen vanuit het hebreeuws, wat niet onlogisch is gezien de gehanteerde taal, beeldspraak en structuur, en vooral gezien de vraag welke boodschap het boek eigenlijk wil meegeven.

De weerbarstigheid van het boek Job

Pierre Van Hecke

Toen ik aan mijn proefschrift over het Bijbelboek Job begon, bedacht ik dat het een goed idee zou zijn alvast een eigen vertaling van het hele werk te maken, om vertrouwd te geraken met de (Hebreeuwse) taal en de grote inhoudelijke lijnen van het boek. Dat bleek al snel jeugdige overmoed. Met de eerste twee hoofdstukken wist ik nog wel raad. Die vertellen rechttoe rechtaan hoe Job, een welvarend en rechtvaardig man, op één en dezelfde dag zowel al zijn bezittingen als zijn tien kinderen verliest, en vervolgens ook nog door een verschrikkelijke huidziekte wordt getroffen. Al dat onheil blijkt het gevolg te zijn van een vreemdsoortige weddenschap tussen God en een lid van zijn hofhouding. Die laatste houdt vol dat Job alleen maar rechtvaardig is omwille van het materiële voordeel dat het hem oplevert, terwijl God gelooft in de intrinsieke goedheid van de man. Om zijn punt te maken, geeft God zijn hoveling dus de toestemming Job met alle ellende van de wereld te overladen, met de inmiddels bekende gevolgen. Deze narratieve inleiding vertalen viel wel mee, de volgende veertig hoofdstukken waarin Job een lang gesprek voert met een aantal vrienden over wat hem is overkomen, en waarin ten slotte ook God zelf aan het woord komt, bleken een heel andere opdracht. Vaker wel dan niet moest ik naast de vertaling van een vers een vraagteken of een opmerking als ‘verder uit te zoeken’ plaatsen. Het werk aan het proefschrift moest vooruit, en de vertaling is blijven liggen.

Wanneer Edward Greenstein, een van de grootste Jobspecialisten, zich na een loopbaan van veertig jaar en in de relatieve rust van het emeritaat waagt aan een nieuwe vertaling van dit 2 500 jaar oude boek, dan is dat een majeure gebeurtenis in het onderzoek, waar met veel interesse naar wordt uitgekeken. In zo’n vertaling biedt een eminent geleerde als hij immers een synthese van alle inzichten die hij in de loop van zijn onderzoek heeft opgedaan en geeft hij – voorbij alle detailanalyses en technische discussies – een coherent beeld van waarover het boek gaat. En dat kan op heel wat belangstelling rekenen.

Maar waarom durft zelfs een vooraanstaand expert het pas na een lange carrière aan zo’n vertaling de wereld in te sturen? Om te beginnen is de taal van het boek Job notoir moeilijk. Behalve de korte proloog en de nog kortere epiloog is het hele boek in een hoog poëtische taal gesteld. Dat poëtische karakter uit zich allereerst in de keuze voor zeldzame woorden; zo telt het boek Job binnen het hele Bijbelse corpus het hoogste aantal hapaxlegomena, woorden die maar één keer in de taal zijn geattesteerd. De betekenis van dit soort woorden moet uit de context worden afgeleid of worden gereconstrueerd op basis van etymologie. Toch blijft het vaak gissen naar de exacte betekenis, zeker als er een aantal zeldzame woorden samen voorkomen. En zo gebeurt het dat eenzelfde vers heel uiteenlopende vertalingen kan krijgen. Zo wordt Job 38:36 in de ene Bijbelvertaling weergegeven als ‘Wie heeft de ibis zijn wijsheid gegeven, van wie heeft de haan zijn inzicht gekregen?’ (NBV), terwijl het in een andere klinkt als ‘Wie legde wijsheid in het innerlijk of wie gaf kennis een hemels inzicht?’ (WV).

Binnen het hele Bijbelse corpus telt het boek Job het hoogste aantal woorden die maar één keer in de taal zijn geattesteerd

Een ander kenmerk van de poëzie van Job is het frequente gebruik van metaforen en andere vormen van beeldspraak. Ook wanneer de woorden op zich duidelijk zijn, is de betekenis van een metafoor vaak niet op het eerste gezicht helder. Wat betekent het bijvoorbeeld wanneer Job klaagt dat God zijn voeten in de kalk heeft gedoopt (13:27) of wanneer hij het sterven van de mensen lijkt te vergelijken met het leeglopen van de zee (14:11)? Exegeten zijn het er zelden over eens.

Een probleem van geheel andere orde bij het vertalen van het boek Job is de vorm van de tekst zelf. Vele specialisten nemen aan dat de volgorde van de hoofdstukken en verzen in de loop van de geschiedenis door elkaar is gehaald, en dat er in een later stadium zelfs stukken aan de oorspronkelijke tekst zijn toegevoegd. Er zijn echter geen handschriften die deze originele opbouw van de tekst bewaard hebben, wat op zich niet verwonderlijk is, aangezien zelfs de oudste handschriften van veel latere datum zijn dan de oorspronkelijke tekst. De argumenten om een meer oorspronkelijke vorm van de tekst te postuleren, en soms zelfs hele passages aan een ander personage in het verhaal toe te schrijven, zijn dan ook louter inhoudelijk: de tekst zoals die traditioneel is overgeleverd bevat volgens heel wat geleerden vele inconsistenties en haperingen en moet dus worden hersteld. Andere experten zijn dan weer de mening toegedaan dat dit soort reconstructies hypothetisch zijn, en dat men zich dus maar beter houdt aan de tekst zoals die is overgeleverd. Ook hier dus weer weinig eensgezindheid.

De vraag is helder – hoe kan het dat goede mensen toch door ellende worden getroffen? – maar het antwoord is dat niet

De grootste moeilijkheid bij het vertalen van het boek Job is echter de onduidelijkheid over wat het boek precies probeert te zeggen. De vraag die het boek de lezer voorhoudt, is helder: hoe is te verklaren dat goede mensen toch door ellende worden getroffen? Hoe kon Job, een rechtvaardig en goed mens, toch op een en dezelfde dag zijn hele fortuin en zijn grote gezin verliezen? Veel minder duidelijk is welk antwoord het boek Job voorstelt. De vraag is dan ook complex: menselijke ervaring leert enerzijds dat wie zijn of haar leven op orde heeft, wie zich inzet voor gezin, werk en samenleving, wie gezond leeft, meer kans maakt om uit de problemen te blijven en een gelukkig leven te leiden. De ervaring leert echter evenzeer dat dit lang niet altijd opgaat, en dat iemand die er bijvoorbeeld steeds een gezonde levensstijl op heeft nagehouden toch plots door ernstige ziekte kan worden getroffen. Ook al kunnen we rationeel inzien dat beide ervaringen op zich los van elkaar staan, en dat een goed leven – wat dat ook moge betekenen – nooit een garantie op gezondheid en voorspoed is, toch bekruipt ons het existentiële gevoel dat het niet zo zou mogen zijn dat goede mensen door kwaad worden getroffen.

Dit vraagstuk is even oud als het actueel is: ook in de Klassiek-Hebreeuwse, Bijbelse literatuur was men zich ervan bewust. Enerzijds vinden we in deze literatuur wijsheidsspreuken en leefregels, gebaseerd op lange menselijke ervaring, die aangeven wat te doen om een gelukkig leven te leiden. In religieuze termen worden deze regels en wijsheden begrepen als door God zelf aan de mensen gegeven, als leidraad voor het leven: wie zich houdt aan deze regels, kan een gezegend leven verwachten. Tegelijk zijn er in diezelfde literatuur kritische stemmen te horen die dit causale systeem betwijfelen, vanuit de observatie dat het lang niet altijd zo is dat goede mensen een voorspoedig leven leiden en dat mensen met een twijfelachtige levenshouding daar veel last van ondervinden. In het boek Job komen die twee posities het scherpst met elkaar in conflict. De discussie tussen Job en zijn vrienden, die het grootste deel van het boek inneemt, is dan ook vooral een botsing van twee wereldbeelden, waarbij de vrienden de traditionele religieuze positie vertegenwoordigen, en Job daar vanuit zijn eigen ervaring ernstige vraagtekens bij plaatst.

De discussie tussen Job en zijn vrienden is vooral een botsing van twee wereldbeelden

Wat het interpreteren en vertalen van deze discussie echter bemoeilijkt, is het feit dat zowel Job als zijn vrienden in hun betoog nogal wat gebruik maken van citaten, zowel van wat hun tegenspelers in het debat eerder hebben gezegd als van de bredere Bijbelse literatuur. De tekst geeft echter zeer zelden aan wanneer iets als een citaat wordt bedoeld, terwijl dat voor het goede begrip van de tekst juist zo belangrijk is. Daarenboven is het duidelijk dat veel van die citaten op een ironische manier worden gebruikt, zoals ook Greenstein in zijn vertaling heeft weten aan te tonen. Het citaat wordt dan niet aangehaald om de eigen positie te versterken, maar wel om de absurditeit van de voorstellen van de tegenpartij aan te geven. Ironie is echter in een geschreven tekst vaak moeilijk te onderscheiden, en al zeker in een tekst als Job die vaak zeer cryptisch is. Het is met andere woorden niet altijd helder of een personage achter een bepaalde uitspraak staat, dan wel op een ironische en afkeurende manier zijn tegenstander citeert. Een goede vertaler als Greenstein probeert hier voor de lezer helderheid in te brengen, door bijvoorbeeld aanhalingstekens te plaatsen, maar dit vereist telkens een interpretatieve keuze die enkel kan worden gemaakt door wie het boek door en door kent.

Helemaal moeilijk wordt het om te bepalen hoe de relatie tussen Job en God zich in het boek ontwikkelt. Zoals zijn geloofsgenoten is Job van oordeel dat God erop moet toezien dat wie zich houdt aan de leefregels daarvoor met voorspoed en gezondheid gezegend wordt. Wanneer Job dus merkt dat dit bij hem niet het geval is, stelt hij God dan ook rechtstreeks verantwoordelijk voor zijn onrechtvaardige lot, en dat in niet bepaald malse bewoordingen. Job schrikt er zelfs niet voor terug om God voor het gerecht te dagen omdat hij zich in zijn recht geschonden voelt. Een opmerkelijke demarche in de context van de Bijbelse literatuur. Die bij momenten subversieve en blasfemische toon heeft vele vertalers afgeschrikt, waardoor de meeste vertalingen, oude en nieuwe, de scherpte missen die het origineel wel heeft. Niet zo bij Greenstein, zoals nog zal blijken.

Job schrikt er niet voor terug om God voor het gerecht te dagen

Het hele boek lang vraagt de lezer zich af hoe God op al dat geraas van Job zal reageren, maar die reactie blijft heel lang uit. Wanneer God dan toch aan het woord komt – we zijn ondertussen in het achtendertigste hoofdstuk – zijn de verwachtingen dan ook hooggespannen. De lezer gaat er immers van uit dat de auteur de goddelijke stem in het debat zal gebruiken om antwoorden te verschaffen op de vele vragen die in het dispuut tussen Job en zijn vrienden zijn opgeroepen, dat God partij zal kiezen en Job in ere zal herstellen. Niets van dit alles gebeurt echter; God houdt alleen twee lange monologen waarin hij wijst op de schoonheid en complexiteit van de schepping, en Job vooral duidelijk maakt dat die geen enkele invloed heeft op de hele gang van zaken in de werkelijkheid en er zelfs niets van begrijpt. Geen woord echter over Jobs situatie, geen woord over de relatie tussen het goede doen en daarvoor beloond worden. Het is dus aan de lezer om te bepalen op welke manier dit antwoord van God ook werkelijk een antwoord is op de vragen die doorheen het boek zijn gesteld. Sommige geleerden – en Greenstein is een van hen – menen dat God met zijn antwoord Job wil overdonderen en op zijn plaats zetten: Job hoeft niet te denken dat hij ooit de werking van de werkelijkheid zal begrijpen, dat komt alleen God toe. Anderen hebben positievere lezingen van Gods interventie: God zou er met zijn monologen Job van willen overtuigen dat hij de scheppingsorde stevig in de hand heeft, of zelfs – in weer een andere lezing – dat hij ooit de mythische oerkrachten die de schepping bedreigden heeft overwonnen. Het zou ons te ver voeren hierop in te gaan, maar het zal duidelijk zijn dat het een groot verschil maakt of de vertaler denkt dat God Job vanuit zijn macht probeert te intimideren, dan wel hem wil ondersteunen of hem een nieuw en evenwichtiger perspectief op de werkelijkheid wil bieden.

Wil God Job met zijn antwoord op zijn plaats zetten of net een evenwichtiger perspectief op de werkelijkheid bieden?

Dit maakt ook een groot verschil om te begrijpen hoe het boek eindigt. Na Gods lange monologen antwoordt Job nog een laatste keer, in een notoir moeilijke passage (42:1-6) waarin alle mogelijke vertaalproblemen bij elkaar komen: er komen zeldzame woorden in voor waarvan de interpretatie een grote impact heeft op de betekenis van het geheel, de korte tekst staat vol citaten en het is niet zo duidelijk waar deze ironisch zijn bedoeld. De meeste geleerden lezen de tekst als een overgave: Job komt tot het inzicht dat hij de relatie tussen rechtvaardigheid en voorspoed verkeerd heeft begrepen, en hij lijkt overtuigd door Gods perspectief. In zijn recente commentaar argumenteert David Clines echter dat Job in zijn laatste antwoord weliswaar zijn rechtszaak tegen God laat vallen, maar verder geen woord terugneemt van wat hij heeft gezegd. Greenstein gaat nog een stap verder en meent dat Job tot het einde toe zijn subversieve zelf blijft en zich niet neerlegt bij Gods machtspogingen. Waar Jobs allerlaatste woorden gewoonlijk worden vertaald als ‘Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij, zoals ik hier zit in het stof en het vuil’ (NBV), klinkt het bij Greenstein heel anders: ‘Daarom heb ik er genoeg van; ik beklaag ‘stof en as’!’, waarbij de uitdrukking ‘stof en as’ staat voor de miserabele condition humaine.

Greenstein biedt met zijn nieuwe lezing dus een fundamenteel andere kijk op het boek, wat ook weerspiegeld wordt in talrijke opmerkelijke kleinere vertaalkeuzes. Is hiermee het laatste woord over dit enigmatische boek gezegd? Allesbehalve: ook na 2 500 jaar is de discussie, ooit begonnen door Job en zijn vrienden, niet beslecht. Precies in het debat – binnen de academie en daarbuiten – over hoe deze tekst moet worden geïnterpreteerd en vertaald wordt ook de discussie tussen wereldbeelden, mensbeelden en godsbeelden verdergezet, en het ziet er niet naar uit dat deze discussie snel zal stilvallen. Fundamentele vragen zoals die gesteld in het boek Job verdragen wellicht geen definitief antwoord dat voor iedereen en in alle omstandigheden bevredigend is. Als het gesprek en de zoektocht maar worden verdergezet, soms in alle hevigheid. En laat dus maar weer jonge promovendi opstaan die zich in hun jeugdige onbezonnenheid aan het boek Job wagen, en hopelijk krijgen we dan over tien, twintig of vijftig jaar alweer een nieuwe vertaling.

Edward L. Greenstein, Job. A New Translation. (New Haven, NJ: Yale University Press, 2019).

David J.A. Clines, Job 38-42 (WBC, 18B). (Nashville, TN: Thomas Nelson, 2011).

Pierre Van Hecke is gewoon hoogleraar en doceert Hebreeuwse taal- en letterkunde aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen en de Faculteit Letteren van de KU Leuven. Zijn onderzoek spitst zich onder meer toe op het metaforische taalgebruik van de Hebreeuwse Bijbel.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen