Deel dit artikel

eind jaren 1980 vonden wel meer omwentelingen plaats dan de val van de berlijnse muur en het einde van de koude oorlog. het leek alsof de hele wereld mee profiteerde van de democratiseringsgolf die in centraal- en oost-europa was ingezet, ook in heel wat voormalige westerse kolonies, die eindelijk meer zelfbeschikking kregen. de zogenaamde ‘derde wereld’ had immers sterk geleden onder de koude oorlog, met bijvoorbeeld de vietnamoorlog in de jaren zestig en het anticommunistische apartheidsregime in zuid-afrika. de lezing dat die landen enkel dienden als schaakbord voor de imperialistische grootmachten is echter een miskenning van de rol van actoren uit het zuiden zelf.

Hoe de staart kwispelde met de hond: de Koude Oorlog en de opkomst van de ‘derde wereld’

Kim Christiaens en Jos Claeys

Dertig jaar geleden, met de val van de Berlijnse Muur en het einde van de Koude Oorlog, hing er een schijnbaar universeel gevoel van euforie en bevrijding in de lucht. De wereld leek – even toch –  bevrijd van alle angsten waarmee we de Koude Oorlog vandaag nog steeds associëren: de atoombom, spionnen en inlichtingendiensten, militaire interventies. Europa maakte zich klaar voor de terugkeer van landen die meer dan veertig jaar onder het communisme hadden geleefd. Een herenigd Europa symboliseerde het einde van de Koude Oorlog, die ontstaan was in een verdeeld Europa na de Tweede Wereldoorlog. De bevrijding van het continent was ook de bevrijding van de wereld: buiten Europa leek het einde van de Koude Oorlog de laatste restanten van het kolonialisme weg te spoelen. In Zuid-Afrika eindigde het apartheidsregime en in Chili kwam een einde aan de dictatuur van Augusto Pinochet. Analisten en wetenschappers verkondigden niet alleen voluntaristisch het ‘einde van de geschiedenis’, maar ook de doorbraak van een wereldwijde democratiseringsgolf die in Afrika initieel zelfs werd beschouwd als een ‘Tweede Onafhankelijkheid’. Tot op vandaag wordt de Koude Oorlog in de eerste plaats herinnerd als een periode van angst, onderdrukking, grenzen en tegenstellingen. De voorbije dertig jaar heeft vooral Oost-Europa zich geprofileerd als het grootste slachtoffer: na de bevrijding uit de handen van nazi-Duitsland kwam de regio meer dan veertig jaar onder het juk van communistische regimes, waarvan het totalitaire karakter niet veel leek te verschillen van dat van het fascisme. Sinds de val van de Muur hebben musea, onderzoekscentra en historici in het voormalige Oostblok het perverse karakter en de nefaste effecten van de communistische regimes blootgelegd. Het was een boodschap waarmee vele Centraal- en Oost-Europese regeringen sindsdien hebben aangeklopt voor hulp bij internationale organisaties, regeringen en ngo’s in het Westen.

Oost-Europa zat evenwel niet als enige in de hoek waar de klappen vielen: sinds de jaren vijftig waren het vooral de zogenaamde ‘derdewereldlanden’ die als grootste slachtoffer van de Koude Oorlog beschouwd werden.  Want terwijl de oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op het Europese continent netjes ingekapseld bleef dankzij een IJzeren Gordijn en een opgelegde vrede, ontvlamde het conflict in alle hevigheid in de pas onafhankelijk geworden landen in Afrika en Azië en in Latijns-Amerika, de achtertuin van de Verenigde Staten. De burgeroorlogen in vele Afrikaanse landen, de Vietnamoorlog en de dictaturen van rechtse regimes in landen als Zuid-Afrika en Chili werden gezien als het resultaat van een uit de hand gelopen strijd tussen Oost en West. Het beeld van de ‘derde wereld’ als speeltuin van de grootmachten werd gevoed door verhalen die zo uit een roman van John le Carré konden komen: Amerikaanse en Russische geheime diensten die er staatsgrepen planden, dictators en rebellen bewapenden en zo jonge onafhankelijke landen omvormden tot vazal- of satellietstaten, denk maar aan het Iran van de Sjah of aan Noord-Korea. In de ogen van Amerikaanse beleidsmakers verschilde de relatie tussen de Noord-Koreaanse leider Kim Il-Sung en Jozef Stalin niet veel van die tussen Donald Duck en Walt Disney, en was de Vietnamese leider Ho Chi Minh niet meer dan een marionet van Moskou. Dichter bij huis, in België, bepaalde die koudeoorlogsretoriek ook de beeldvorming over de oud-kolonie, of toch over wat er mis ging na de onafhankelijkheid. Voor zijn tegenstanders en de apologeten van zijn moordenaars was Patrice Lumumba in de eerste plaats een communist met ‘banden met Moskou’. Ten oosten van het IJzeren Gordijn werd de ‘derde wereld’ net zo goed gebruikt als bron voor legitimering: de Sovjet-Unie en Oost-Europese regimes profileerden zichzelf als bondgenoten van antiracisme en antikolonialisme. Zo kreeg Lumumba – weliswaar postuum – er een heldenstatus en werd zelfs een universiteit in Moskou naar hem vernoemd. De problemen van Afrika, Azië en Latijns-Amerika waren te wijten aan het wereldwijd imperialisme van de Verenigde Staten. Hierbij werd al snel de vergelijking gemaakt met het fascisme, dat dankzij het communisme overwonnen was in Oost-Europa, maar verder gedijde in Latijns-Amerika of Zuid-Afrika dankzij de steun van Washington.

Het beeld van de ‘derde wereld’ als een slachtoffer van de Koude Oorlog leeft niet alleen door in de allesbehalve positieve connotaties die het begrip ‘derde wereld’ vandaag nog steeds oproept. Postkoloniale historici zien het Oost-Westconflict vooral als een Noord-Zuidconflict. De strijd tussen kapitalisme en communisme bood een legitimering voor Amerikaanse en Europese inmenging, en was dus een verderzetting van het imperialisme en kolonialisme van de eerste helft van de twintigste eeuw. De Koude Oorlog duikt vandaag zelfs op in analyses over het ontstaan van het moslimextremisme: waren het niet de Verenigde Staten die radicale jihadi’s sponsorden tijdens de Sovjetinvasie in Afghanistan? Pleitbezorgers van de ‘derde wereld’ vinden alleszins stof genoeg in het werk van de Noorse historicus Odd Arne Westad: voor hem blijft de Koude Oorlog in de eerste plaats een conflict over Europa, uitgevochten buiten de veilige grenzen van Oost en West – waarbij de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie een ideologische strijd uitvochten met ideeën en methodes van het Europese kolonialisme.

Het beeld van de ‘derde wereld’ werd gevoed door verhalen die zo uit een roman van John le Carré konden komen

Hoewel de door Westad blootgelegde interventies van Oost en West buiten kijf staan, worden steeds meer historici zich ervan bewust dat de ‘derde wereld’ veel meer was dan enkel een projectiescherm van de Koude Oorlog.  Nieuwe generaties historici beperken zich al een tijdje niet meer tot bronnen in Oost of West of tot de uitzonderlijke rol van China, maar trekken naar archieven in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Die archieven werpen de vraag op of het niet tijd wordt om te erkennen dat de ‘derde wereld’ meer was dan het schaakbord van de grootmachten en om onder ogen te zien dat de elites en antikoloniale bewegingen uit het Zuiden een veel actievere rol in het conflict speelden. Want als we de geschiedenis van de Koude Oorlog echt willen globaliseren, dan is het niet enkel de vraag hoe de Koude Oorlog naar de ‘derde wereld’ kwam, maar ook hoe politieke leiders en bewegingen uit die periferie deelnamen aan het Oost-Westconflict, en het zelfs stuurden. Dan wacht de ‘derde wereld’ een oefening waarmee Oost-Europa na 1989 begon, dankzij de opening van nieuwe archieven en onderzoeksinstituten: het onderzoek naar de eigen rol in het recente verleden. De pittige en vaak sterk gepolitiseerde debatten die deze Streitgeschichte in Oost-Europa teweegbracht, bewijzen de moeilijkheid van deze oefening.

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog waren de koloniale ambities in Europa allesbehalve dood, in tegenstelling tot wat Westad suggereert. Integendeel, ze waren misschien zelfs groter dan voordien. Kolonies werden gezien als een belangrijk symbool voor nationale trots en een lucratieve hefboom voor de wederopbouw na de verwoestingen van de oorlog. In België bloeide het geloof in het belang van de kolonie: had Congo niet tijdens de oorlog het voortbestaan van het land en de legitimiteit van de regering in ballingschap gegarandeerd? Al snel botsten die koloniale dromen met de nieuwe realiteit van de Koude Oorlog: zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie toonden zich bijzonder kritisch tegenover de oude koloniale imperia van West-Europa. Voor Amerika was het onbegrijpelijk hoe West-Europese landen, die zelf een beroep deden op Amerikaanse hulp, nog steeds middelen investeerden in onrustige koloniale rijken die meer leken te kosten dan op te brengen, wat uiteraard niet het geval was. Bovendien werd dit kolonialisme gezien als een voedingsbodem voor communistische propaganda. Amerikaanse druk dwong Nederland om Oost-Indië los te laten en spoorde Frankrijk aan om hetzelfde te doen met Algerije.

Na de dood van Stalin in 1953 en in competitie met het China van Mao profileerde Chroesjtsjov zich als de internationale beschermheer van het anti-imperialisme en antikolonialisme. Hij verliet de muren van het Kremlin en reisde de wereld rond, met in zijn zog Sovjetadviseurs die morele, logistieke en politieke steun verleenden aan bevrijdingsbewegingen. Omgekeerd ontvingen Oost-Europese landen Che Guevara en andere vertegenwoordigers van antikoloniale bewegingen met open armen. Kortom, zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie droegen ertoe bij dat dekolonisatie zich in een onwaarschijnlijk snel tempo voltrok. De twee supermachten zagen in het einde van het Europese kolonialisme een factor van stabiliteit en een opportuniteit. De Verenigde Staten rolden grootschalige ontwikkelingsprojecten uit vanuit de idee dat ‘modernisering’ en ‘ontwikkeling’ de beste manieren waren om landen tegen het communisme te beschermen: gedijde communisme niet alleen maar door te parasiteren op armoede en onderontwikkeling? Afrikaanse elites – niet uitsluitend marxistische –  keken naar de Sovjet-Unie en later naar China als een model voor een snelle transformatie van een rurale naar een moderne industriële samenleving. Al snel werd het duidelijk dat, eens uit de fles, de geest van het antikolonialisme moeilijk te controleren viel, en zelfs kon ingaan tegen de belangen van de supermachten. Zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie waren weinig voorbereid op de realiteit en de verwachtingen van de ‘derde wereld’. Terwijl bronnen van inlichtingendiensten en propaganda in het Oosten en Westen vaak het beeld van succesvolle en goed geplande interventies voorhielden, lijkt de politiek van de supermachten tegenover de ‘derde wereld’ in vele gevallen een opeenvolging van misverstanden en zelfs amateurisme te zijn geweest. In het Guinee van Ahmed Sékou Touré kreeg de reputatie van de Sovjet-Unie al snel een dreun, toen bleek dat Moskou, in plaats van de verhoopte Tsjechoslovaakse Zetortractoren, containerladingen vol ingeblikte krab had verstuurd. Oost-Europese landen die één blok leken te vormen, beconcurreerden elkaar voor afzetmarkten in het Zuiden.

Eens uit de fles viel de geest van het antikolonialisme moeilijk te controleren

Het resultaat van de antikoloniale politiek van de VS en de Sovjet-Unie gaf vooral een ongeziene macht aan de leiders van de nieuwe onafhankelijke landen. Die hadden alleszins aan het begin van de jaren vijftig weinig twijfels over hun rol op het wereldtoneel: tijdens de conferentie van Bandung in 1955 luidden zij het einde in van blanke suprematie en het begin van een nieuwe wereldorde. De geschiedenis leek aan hun kant te staan: voor de Franse demograaf Alfred Sauvy, die in 1952 het begrip ‘derde wereld’ – naast een kapitalistische eerste en communistische tweede – muntte, was het lot van die wereld vergelijkbaar met de strijd van de derde stand in de Franse revolutie, die een einde had gemaakt aan de eeuwenoude dominantie van kerk en adel. De aantrekkingskracht van die ongebondenheid – non-alignment – lag erin dat het de nieuwe leiders toeliet beide supermachten tegen elkaar uit te spelen in een verhaal van bod en opbod. Opportunisme haalde het hier in de praktijk vaak van ideologie. Maar ook landen die duidelijk voor één van beide kampen hadden gekozen, slaagden er meer dan eens in om hun grote bondgenoot voor de kar te spannen of deze voor schut te zetten. De Cubacrisis was eerder het gevolg van de vastberadenheid van Fidel Castro die de situatie op de spits wilde drijven dan van haviken uit Moskou, die op dat ogenblik volop gingen voor ‘vreedzame co-existentie’. De Braziliaanse militaire dictatuur werd gesteund door de Verenigde Staten, maar gebruikte het geld van de CIA om handel te drijven met de Sovjet-Unie. De ‘Koude Oorlog’ werd ook gebruikt als legitimatie voor interne slachtpartijen en repressie, vaak met steun en goedkeuring van de grote bondgenoot, maar deze werd net zo goed tegen de haren ingestreken. Met de Sovjet-Unie bevriende regimes in Irak, Egypte en Syrië vervolgden communistische partijen. In vele Latijns-Amerikaanse dictaturen verschafte de strijd voor ‘nationale veiligheid’ niet alleen een excuus voor de repressie van linkse krachten, maar ook van missionarissen en dissidente kerkelijke groepen. De elites in de periferie – niet enkel in de ‘derde wereld’, maar ook in de Oost-Europese satellietstaten – waren dus niet louter handpoppen van Moskou of Washington. Integendeel: ze maakten gebruik van de dichotomie van de Koude Oorlog om hun eigen strategische belangen en ambities veilig te stellen, en hadden een grotere handelingsvrijheid dan algemeen wordt aangenomen. Vaak kwispelde de staart met de hond.

De ‘derde wereld’ legde mee de basis voor de opkomst van mensenrechten tijdens de Koude Oorlog

De Koude Oorlog smeedde niet alleen tegenstellingen, maar ook nieuwe banden tussen Noord en Zuid, en legde de basis voor het ontstaan van de hedendaagse ngo-wereld. De strijd tegen het communisme was een van de belangrijkste maar vandaag vergeten drijfveren voor het ontstaan van ontwikkelingssamenwerking. In België kregen vele initiatieven voor Noord-Zuidsamenwerking een boost door het anticommunisme van de katholieke kerk: het Leuvense Collegium pro America Latina (COPAL) had tot doel de strijd tegen het communisme – die in Oost-Europa verloren leek – te winnen in Latijns-Amerika. Honderden missionarissen vertrokken in de jaren zestig, na de dekolonisatie, naar Latijns-Amerika, Afrika of Azië om het ‘rode gevaar’ via onderwijs, pastorale zorg en ziekenzorg te bestrijden. Tegelijkertijd richtten ook linkse groepen  – vooral na de invasie van Hongarije door de Sovjet-Unie in 1956 – hun aandacht van Oost-Europa naar de ‘derde wereld’, waar ze andere vormen van marxisme geboren zagen worden. In West-Europa identificeerden duizenden studenten zich met jonge revolutionairen (m/v) in Vietnam, Cuba en Chili, die weinig gelijkenissen vertoonden met de oude mannen en  het grauwe communisme in het Oostblok. Maar ook in het ontstaan van die Noord-Zuidsolidariteit bleef de elite in de ‘derde wereld’ niet zomaar een toeschouwer: politieke leiders en nationale bevrijdingsbewegingen beseften al vroeg de kracht van de media, universele mensenrechten en internationale solidariteit. In de jaren zestig trokken Vietnamese en Cubaanse diplomaten naar West- en Oost-Europa op zoek naar solidariteit bij intellectuelen, sociale bewegingen en regeringen. Chileense ballingen vormden solidariteitscomités tegen Pinochet die het IJzeren Gordijn overstegen, net zoals vertegenwoordigers van het ANC wereldwijde campagnes opzetten tegen het Apartheidsregime. In tegenstelling tot wat eurocentrische interpretaties suggereren, legde de ‘derde wereld’ mee de basis voor de opkomst van mensenrechten tijdens de Koude Oorlog.

De golf van euforie die het Westen en het voormalige Oostblok leek te overspoelen met het einde van de Koude Oorlog verstomde de twijfels en angsten waarmee in de ‘derde wereld’ – bestond die trouwens nog na het einde van de tweede? – werd gereageerd op de gebeurtenissen in Europa vanaf 1989. Terwijl historici en nieuwe regeringen in het voormalige Oostblok heksenjachten organiseerden tegen communisten in dienst van Moskou, prees de in 1990 vrijgelaten Nelson Mandela de verdiensten van de decennialange solidariteit van de communistische wereld met de antiapartheidsstrijd. In het van Pinochet bevrijde Chili werd de afgezette Oost-Duitse leider Erich Honecker met eerbetoon ontvangen en begraven – een erkenning van de steun die zijn regime had gegeven aan Chileense ballingen en solidariteitscomités.  In Afrika zagen vele leiders de Europese eenmaking vooral als een uitsluiting van de ‘derde wereld’, en de overwinning van een blanke minderheid tegen een gekleurde meerderheid. Ook Noord-Zuidontwikkelingssamenwerking leek ten dode te zijn opgeschreven: de nieuwe landen in Centraal- en Oost-Europa werden in de jaren negentig de nieuwe prioriteit voor ontwikkelingssamenwerking door Westerse ngo’s en regeringen, terwijl ‘donormoeheid’ ervoor zorgde dat de budgetten voor wat nu het ‘Globale Zuiden’ werd genoemd, verminderden. In het nieuwe Oost- en Centraal-Europa kwam een golf van vreemdelingenhaat en racisme naar boven die gevoed werd door een afkeer tegen een decennialange communistische propaganda van solidariteit en vriendschap met ‘gekleurde kameraden’. Die nieuwe tegenstellingen en de angsten die het einde van de Koude Oorlog in de derde wereld genereerden zijn vandaag niet alleen afwezig in de Europese herinneringen aan 1989, ze werpen ook kritische en fundamentele vragen op voor historici die de ‘derde wereld’ reduceren tot een passief slachtoffer van het Oost-Westconflict. De agency van bepaalde actoren in de ‘derde wereld’ leidt bovendien zelfs tot de vraag of de ‘Koude Oorlog’ als prisma op de naoorlogse geschiedenis onze blik op die periode niet eerder vertroebelt dan verheldert. Die vragen zullen liefst niet alleen beantwoord worden door historici en bronnen uit het Noorden.

Kim Christiaens is directeur van KADOC-KU Leuven en als historicus gespecialiseerd in de geschiedenis van de Koude Oorlog, van internationale solidariteitsbewegingen en de globalisering van sociale bewegingen, en van transnationale contacten tussen naoorlogs Europa en Latijns-Amerika, Afrika en Azië, onder meer via ngo’s en missionarissen.

Jos Claeys is eveneens als historicus verbonden aan KADOC-KU Leuven, waar hij aan een proefschrift werkt over de transnationale contacten tussen West-Europese sociale bewegingen en Centraal- en Oost-Europa na de implosie van de communistische regimes in 1989.

Errata: bovenaan p. 24 in de gedrukte versie van Karakter 68 staat Honderden missionarissen vertrokken gewoon naar Latijns-Amerika, Afrika of Azië om het ‘rode gevaar’ via onderwijs, pastorale zorg en ziekenzorg te bestrijden. Het woord ‘gewoon’ is hier niet op zijn plaats en hoort geschrapt te worden.

Dit artikel werd geschreven naar aanleiding van het boek The Cold War. A Global History door historicus Odd Arne Westad.
Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen