Deel dit artikel

sommige natuur- en andere wetenschappers publiceren niet alleen academische artikels, maar ook boeken voor een breder publiek. het kan gaan om thematische monografieën, meer verhalende boeken zoals biografieën, of om vraag-en-antwoordboeken die vaak eerder gericht zijn op een jong publiek. vandaag worden sommige van die werken massaal gekocht en gelezen, om velerlei redenen. populariserende wetenschapsliteratuur is overigens geen recent of uitsluitend westers fenomeen.

Populaire wetenschapsboeken: Op zoek naar één formule voor succes

Sylvia Wenmackers

Alle academici schrijven over hun onderzoek: voor collega’s en studenten, maar ook voor het beleid, het praktijkveld, of het brede publiek. Collectief produceren academische onderzoekers dus een heel spectrum aan teksten, van hyperspecialistische tot breed toegankelijke. Gemiddeld neemt het aantal lezers toe naarmate je dit spectrum doorloopt, maar iedere zone kent eigen pieken: uitzonderlijke wetenschappelijke artikels die torenhoge citatiescores halen, of een opiniestuk dat viraal gaat.

Wetenschappelijke publicaties geven uitleg over een studie, op zo’n manier dat een andere specialist het kan begrijpen. Zo beschouwd is popularisering niet essentieel anders. In de kern komt kwaliteitsvolle popularisering namelijk neer op het helder uitleggen van complexe wetenschappelijke ideeën, zonder ze te doen verwateren. Jargon dient geschrapt, nuance niet. De lezers hebben weliswaar geen specialistische kennis van het domein in kwestie, maar zijn net zo verstandig als de auteur.

Kwaliteitsvolle popularisering komt neer op het helder uitleggen van complexe wetenschappelijke ideeën

Vaak wordt popularisering vergeleken met een vertaling, maar volgens Jon Turney gaat het veeleer om een nieuwe creatie, zoals bij de ‘vertaling’ van een gedicht. Dit gebeurt onder andere door gebruik te maken van gedachte-experimenten, analogieën en metaforen, die overigens ook in de wetenschappen zelf nuttig zijn als communicatiemiddel.

Dit artikel gaat in op één specifieke vorm van schrijven voor niet-specialisten: het publieksboek – een boek met als doel geïnteresseerden te informeren over een wetenschapstak, geschreven door een academicus uit die discipline. Bij deze verkenning concentreer ik me op de natuurwetenschappen. Daarbij focus ik op drie types van populaire wetenschapsboeken, die onderling sterk verschillen.

Het eerste type is de thematische monografie, waarin een wetenschapper zijn of haar lezers meeneemt op een fascinerende ontdekkingstocht van een domein. Een klassieke topper uit dit genre is Het heelal (A Brief History of Time) van Stephen Hawking. Het boek is in veertig vertalingen gepubliceerd en er zijn wereldwijd meer dan tien miljoen exemplaren van verkocht. Het gaat over spectaculair klinkende fenomenen zoals de oerknal en zwarte gaten en werd geschreven door een specialist in de theoretische natuurkunde.

Het heelal was dus populair in de volle betekenis van het woord: gericht op een breed publiek, dat het ook daadwerkelijk kocht. Wat maakte dit boek zo’n succes? Een factor die meespeelt is de timing. Toen het boek uitkwam, in 1988, waren veel mensen in de westerse wereld relatief goed opgeleid. Meer dan in vorige generaties was dit publiek ontvankelijk om meer te horen over natuurkunde en dan zeker het allerlaatste nieuws uit het fascinerende domein van de kosmologie. De formule van Het heelal was goed uitgekiend en Hawking nam de waarschuwing van zijn uitgever ter harte; die beweerde namelijk dat elke wiskundige of natuurwetenschappelijke vergelijking in een boek het aantal lezers zou halveren. Zo haalde enkel de iconische formule E=mc² de finale versie. Die schijnbare eenvoud was een cruciaal element voor het succes van het boek.

Stephen Hawkings uitgever beweerde dat elke wiskundige of natuurwetenschappelijke vergelijking in zijn boek het aantal lezers zou halveren

Bovendien wist Hawking ook een treffend persoonlijk verhaal te verweven met de geschiedenis van de kosmos. Op dit vlak leunt Het heelal aan bij het tweede type: het verhalende boek. Dit is meestal opgezet als een biografie, of een reeks van biografische hoofdstukken. Een valkuil bij deze vorm is dat het de mythe van geniale, individuele ontdekkers aanwakkert, een misvatting die wetenschapshistorici al ruime tijd proberen te ontkrachten. Bij uitbreiding kan het verhaal ook een historische episode en dus een groep onderzoekers en andere betrokkenen volgen. In elk geval vereist deze vorm een bekwame schrijver, die meeslepend kan vertellen. Naast academici worden hier dan ook vaak wetenschapsjournalisten voor gevraagd.

Het derde type, ten slotte, is het vraag-en-antwoordboek: een verzameling korte antwoorden op thematisch geclusterde vragen. Dit is vaak gericht op een jonger publiek, rijk geïllustreerd en mooi uitgegeven. Een recent voorbeeld hiervan is Ik heb een vraag (2018), geïllustreerd door Stephanie Dehennin en samengesteld door Bart Coenen. De antwoorden werden geschreven door Vlaamse wetenschappers op de website ikhebeenvraag.be, waar iedereen vragen kan insturen. Het boek kent een tweede druk en er komt een vervolg.

De drie types van wetenschapsboeken scheren vandaag hoge toppen. Denk maar aan recente bestsellers zoals Sapiens van Yuval Noah Harari, De Bourgondiërs van Bart van Loo en de schier onuitputtelijke stroom van weetjesboeken. Een vraag die zich opdringt, is of het fenomeen zelf zo nieuw is. Schreven academici vorige eeuw ook al ‘popwetenschap’? Hoe zit het in andere delen van de wereld? En waarin verschillen uitzonderlijk succesvolle boeken nu eigenlijk van de middenmoot?

Tegen de twintigste eeuw was de professionalisering en specialisatie van wetenschap een feit, waardoor een concept als popwetenschappelijke lectuur (in contrast met publicaties voor collega-wetenschappers) überhaupt zinvol werd. Enkele beroemde popwetenschappelijke auteurs uit die periode waren Arthur Eddington, Julian Huxley en James Jeans. De mythe wil dat zij grote uitzonderingen waren: dat de meeste natuurwetenschappers door de doorgedreven specialisatie niet langer in staat waren te communiceren met niet-experten en daar ook geen behoefte aan hadden.

De ambitie van wetenschappers om een breed publiek te bereiken is historisch gezien niet uitzonderlijk

Het succes van Eddington en co was inderdaad uitzonderlijk, maar de ambitie van wetenschappers om een breed publiek te bereiken zeker niet. Wetenschapshistoricus Peter J. Bowler ontdekte dat er in de twintigste eeuw honderden Britse natuurwetenschappers waren, binnen en buiten de universiteit, die elk een of twee popwetenschappelijke boeken schreven, zij het zelden met veel succes. De meeste van hun boeken staan ook niet in universiteitsbibliotheken, waardoor de misvatting dat popwetenschap door hun generatie scheef bekeken werd aan geloofwaardigheid wint. Nochtans moedigde de wetenschappelijke gemeenschap deze pogingen tot popularisatie ook aan, omdat ze zich ondergewaardeerd voelde door de overheid en de industrie. De Royal Institution stond bijvoorbeeld borg voor educatief hoogstaande boeken, gebaseerd op lezingenreeksen van eminente experten.

Natuurwetenschappers schreven zowel over intellectuele als over praktische en technologische aspecten. Naast hun eigen strategieën en voorkeuren over welke aspecten van natuurwetenschap zij publiek wilden maken, speelden ook de commerciële belangen van uitgeverijen een grote rol bij welke boeken uiteindelijk op de markt kwamen. Volgens Bowler speelden wetenschappers voor spindoctor, maar waren het de uitgevers die selecteerden, op basis van hun inschatting van welke stijl en inhoud zouden aanslaan bij het publiek.

Die dynamiek speelt ook buiten het Verenigd Koninkrijk. In de jaren 1950 gaf de Amerikaanse uitgeverij Knopf een reeks succesvolle popwetenschappelijke boeken uit over archeologie en antropologie. In ‘Leading the public gently’ beschreef Beth Luey hoe het allemaal begon: met de publicatie in 1949 van Gods, Graves, and Scholars van C.W. Ceram, waarvan er wereldwijd meer dan een miljoen exemplaren verkocht zijn. Ceram had al bij al geen heel vlotte pen, maar hij wist wel een fantastisch onderwerp in een hapklaar formaat te gieten: korte hoofdstukken van elk ongeveer twintig pagina’s, telkens over een andere archeoloog en diens avontuurlijke ontdekkingsreis. Deze formule had Ceram overgenomen van microbioloog Paul de Kruif, wiens succesrijke boek Microbe Hunters uit 1926 ook een aaneenschakeling van korte, geromantiseerde biografieën van wetenschappers bevatte.

Wetenschappers speelden voor spindoctor, maar het waren de uitgevers die kozen welke boeken uiteindelijk op de markt kwamen

De Amerikaanse uitgever geloofde sterk in deze succesformule en vroeg aan wetenschapsjournalist Ruth Moore een vervolg te schrijven op Cerams Gods, Graves, and Scholars. De nadruk moest opnieuw liggen op de mens achter elke wetenschapper: waar hun nieuwsgierigheid vandaan kwam, hun leven, geluk en tegenslagen bij hun zoektocht. Dit resulteerde in Man, Time, and Fossils (1953), over evolutietheorie, genetica, antropologie en geologie. Moore toonde hoe deze disciplines verband hielden met elkaar, legde de wetenschap helder uit en schreef vermakelijk. De uitgever had haar aangemaand om geen technische resultaten te vermelden. In het boek stond er één vereenvoudigde formule uit de statistiek, waarbij ze in een voetnoot de hoop uitdrukte dat het de interesse zou kunnen wekken, op dezelfde manier als een plaatje van hiërogliefen dat zou doen. Ook haar boek verkocht goed.

Ondanks dit succes koos de uitgever vervolgens een radicaal andere focus: het intellectuele avontuur zelf. Door het proces van de ontdekkingen naverteld te zien, inclusief de foute hypotheses en doodlopende sporen onderweg, kreeg de lezer inzicht in het probleem en de uiteindelijke oplossing ervan. Hoewel de boeken van Moore nog steeds biografisch gestructureerd waren, bood de nieuwe aanpak ruimte voor wetenschappelijke uitdieping en technische diagrammen. Ze heeft zich alleszins nooit meer voor een formule moeten excuseren.

In de VS, het VK en de rest van de westerse wereld veranderde ook het lezerspubliek: na de Tweede Wereldoorlog gingen er meer mensen verder studeren. Uit onderzoek blijkt dat steeds meer afgestudeerden ook nadien non-fictie bleven lezen, om zichzelf te informeren over nieuwe domeinen en als intellectuele uitdaging. De markt van potentiële geïnteresseerden groeide dus. Wel nam de aandachtspanne af, wat de noodzaak van een vlotte pen – aangevuld met coaching door de uitgever – des te prangender maakte. Uitgevers maakten het liefst reeksen, zodat lezers wisten waar ze zich aan konden verwachten: boeken geschreven door experts over de laatste stand van zaken in een wetenschapsdomein. Ook duurdere, degelijk geproduceerde boeken voor kinderen bleken interessant voor uitgevers en werden vaak in de markt gezet als ideale kerstcadeaus of schoolprijzen.

Na de Tweede Wereldoorlog gingen meer mensen verder studeren en veranderde het lezerspubliek

De toenemende belangstelling voor popwetenschappelijke boeken is overigens geen exclusief westers fenomeen. Ondanks de grote verschillen blijken bepaalde dynamieken vrijwel universeel. Een interessante casus is bijvoorbeeld de evolutie van de Chinese boekenmarkt sinds 1949. Guosheng Wu en Hui Qiu maken een onderscheid tussen twee stadia in de recente Chinese geschiedenis: de planeconomie vanaf 1949, gevolgd door het openen van de markt vanaf 1978.

Tijdens de planeconomie van het totalitaire communistische regime van Mao Zedong kwam de publicatie van boeken onder directe staatcontrole. Er werd meteen een centraal Bureau voor Wetenschapspopularisering opgericht, waarvan de bevoegdheid vanaf 1958 verhuisde naar de Chinese Associatie voor Wetenschap en Technologie.

In het China van Mao Zedong vervulde wetenschapspopularisering twee doelen: enerzijds toegankelijke, praktische kennis presenteren die de werkers, pachtboeren en soldaten van pas zou kunnen komen en anderzijds de communistische ideologie ondersteunen. Een belangrijk ingrediënt van die ideologie was het materialisme – de visie dat alle fenomenen in de wereld te herleiden zijn tot materie die beweegt. Karl Marx en Friedrich Engels hadden dit gebruikt in hun filosofie over historische ontwikkelingen (dialectisch materialisme). Omdat westerse natuurwetenschappers, zoals Copernicus en Darwin, het materialistische wereldbeeld mee ontwikkeld hadden, werden zij positief gewaardeerd door marxistische schrijvers en waren hun namen relatief bekend bij het Chinese publiek.

Het grootste succes van een populairwetenschappelijke publicatie uit de planeconomie is echter de reeks Honderdduizend waaroms. Een uitgever van kinderboeken uit Shanghai publiceerde in 1961 de eerste vijf volumes: over fysica, chemie, astronomie en weerkunde, landbouw en fysieke gezondheid. Later volgden er nog meer. Van de derde uitgave met eenentwintig boeken (1970–1976) werden bijna 10 miljoen exemplaren verkocht. De naam Honderdduizend waaroms was ontleend aan een soortgelijke uitgave uit de Sovjet-Unie uit 1958. Ye Yonglie schreef een recordaantal antwoorden: hij was als chemiestudent aan de universiteit van Peking in 1959 uitgekozen voor deze taak. Dit maakte hem een van de bekendste wetenschapsauteurs van China. In 1978 zou hij ook een zeer succesvol sciencefictionboek uitbrengen.

Wu en Qiu schrijven het succes van de reeks Honderdduizend waaroms toe aan een samenspel van factoren. Ten eerste was de schoolopleiding tot de jaren 1960 erg rudimentair; tijdens de Grote Culturele Revolutie waren de scholen zelfs gesloten. Er was dus nood aan basisinformatie. Deze boeken werden ook gebruikt als voorbereiding op het nationale toelatingsexamen voor het hoger onderwijs, toen dit in 1977 weer werd ingevoerd. Tijdens de Grote Culturele Revolutie werden er bovendien zeer weinig kunst- en wetenschapsboeken uitgegeven; er was dus weinig keuze. Verder was het risico dat wetenschapsboeken reactionair bevonden zouden worden veel lager dan bij kunst- of geesteswetenschappelijke boeken. Tot slot beschreven de boeken fenomenen die mensen in hun dagelijkse leven konden ervaren en was het vraag-en-antwoordformat zeer toegankelijk. Niet onbelangrijk om te vermelden is dat deze boeken door de overheid aangekocht en dan gratis verdeeld werden.

Tijdens de Grote Culturele Revolutie in China werden er zeer weinig kunst- en wetenschapsboeken uitgegeven

Vanaf 1978 transformeerde het beleid van Deng Xiaoping de Chinese planeconomie naar een markteconomie. Dit leidde tot een piek in de publicatie en verkoop van popwetenschappelijke boeken in de vroege jaren 1980. De vroegere schaarste werd plots vervangen door een breed aanbod aan beschikbare titels. Bovendien verbeterde het onderwijs, waarbij reguliere schoolboeken de functie overnamen om basiskennis te verspreiden. Traditionele popwetenschappelijke boeken werden daardoor minder verkocht.

Desalniettemin deden sommige nieuwe titels het erg goed. Een succes uit deze periode is de reeks Onbewogen Beweger, waarin vertalingen van westerse popwetenschapsboeken verschenen. In 1993 was de eerste titel… Het heelal van Hawking. Waar Hawkings speculaties voorheen ontoelaatbaar waren voor orthodox marxistische ideologen en bovendien niet tegemoetkwamen aan de nood aan praktisch toepasbare kennis, werd ‘de geest van de natuurwetenschap’ in de jaren 1990 juist omarmd als de nieuwe ideologie, niet in de laatste plaats door menswetenschappers. In 2004 zou de reeks afsluiten met veertig titels.

Het basisonderwijs in China werd vanaf de jaren 1980 erg toetsgericht en in de jaren 1990 is dit nog extremer geworden. Hoewel China over het algemeen een sterke leescultuur heeft, is de schoolse focus op gericht oefenen zo sterk dat leerlingen niet meer komen tot het lezen van popwetenschap. Hawkings boek bijvoorbeeld werd weliswaar een miljoen keer verkocht, maar op Chinese schaal is dat niet gigantisch veel. Ook andere popwetenschap die wordt omarmd door experten valt niet echt in de smaak bij het algemene publiek, concluderen Wu en Qiu.

Tijd vinden om te schrijven is voor wetenschappers – in oost en west – een toenemend probleem. Bovendien zijn de meeste natuurwetenschappers niet opgeleid om toegankelijk te schrijven; deze vaardigheid alsnog ontwikkelen vergt opnieuw kostbare tijd. Toch blijft de ambitie om te schrijven voor een breed publiek leven. Veel wetenschappers willen hun enthousiasme en ervaringen delen. Bovendien biedt het schrijven van een thematisch publieksboek specialisten een unieke kans om een bredere synthese te maken van hun kennis. In 2016 noemde fysicus Sean Carroll zijn boek zelfs letterlijk The Big Picture. Historisch is het intellectuele werk dat in het schrijven van een publieksboek kruipt ook belangrijk geweest voor de wetenschap zelf, denk bijvoorbeeld aan Over het ontstaan van soorten (On the Origin of Species) van Charles Darwin uit 1859. Hierin publiceerde Darwin nieuwe observaties en theorieën, op een manier die zeer leesbaar was; sommige delen werden zelfs literair hoogstaand bevonden. Het controversiële onderwerp en de religieuze implicaties ervan spraken een breed publiek van tijdgenoten aan en het boek wordt nog steeds heruitgegeven.

Tijd vinden om te schrijven is voor wetenschappers – in oost en west – een toenemend probleem

Net als in de vorige eeuw is er brede steun voor popularisering bij de overheid, academische instituten en wetenschappers zelf, omdat ze hopen dat de publieke steun voor wetenschap hierdoor groeit. Er zijn wel grenzen: als popularisering de overhand krijgt op onderzoek, iemand sensationele claims maakt of zich onterecht expertise of titels toemeet, dan vervliegt deze steun. Voor uitgevers blijven wetenschappers interessante auteurs omdat ze met een bepaalde autoriteit schrijven. Als ze bovendien een excentrieke persoonlijkheid hebben, of uitgesproken opinies, dan zijn ze een ideaal uithangbord voor hun boek. En als ze al bekend zijn bij een breed publiek, dan verhoogt dit de kansen op een goede verkoop.

Uitgevers proberen het succes van bestsellers te evenaren door aan te sturen op een soortgelijke structuur en vormgeving. Felicity Mellor merkt op dat zelfs de inhoud gaandeweg stabiliseert: de onderwerpen die zich al dan niet lenen voor popwetenschap raken als het ware gecanoniseerd. Een publieksboek over fysica dat de tweelingparadox niet bespreekt? Maak dat de kat van Schrödinger wijs!

Toch is er geen vaste succesformule. Ondanks alle inspanningen blijft het leespubliek voor boeken over natuurwetenschap beperkt (met uitzondering van boeken over geneeskunde). Tot deze trouwe lezers behoren trouwens ook wetenschappers uit andere disciplines. Een publieksboek dat breder aanslaat is even zeldzaam als een wetenschappelijk artikel dat veel geciteerd wordt. Lezers snakken naar een evenwicht tussen herkenbaarheid en frisse ideeën. Naast beproefde vormen blijft er dus ruimte om te experimenteren met nieuwe inhoud en vertelperspectieven.

Peter J. Bowler, ‘Experts and publishers’. British Journal for the History of Science, 2006, 39(2), 159-187.

Beth Luey, ‘Leading the public gently’. Book History, 1999, 2, 218-253.

Felicity Mellor, ‘Between facts and fiction: Demarcating science from non-science in popular physics books’. Social Studies of Science, 2003(4), 33, 503-538.

Jon Turney, ‘Accounting for explanation in popular science texts: an analysis of popularized accounts of superstring theory’. Public Understanding of Science, 2004, 13(4), 331-346.

Guosheng Wu en Hui Qiu, ‘Popular science publishing in contemporary China’. Public Understanding of Science, 2012, 22(5), 521-549.

Sylvia Wenmackers is als onderzoeksprofessor verbonden aan het Centrum voor Logica en Filosofie van de Wetenschappen (KU Leuven). Ze is covoorzitter van de Jonge Academie en schrijft een maandelijkse column voor Eos magazine. Naast wetenschappelijke artikels publiceerde ze ook het publieksboek Kans op chocoladetaart (2019, Sterck & De Vreese).

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen