Deel dit artikel

bij de herdenking van de eerste wereldoorlog enkele jaren terug is gebleken hoe anders we naar die oorlog zijn gaan kijken. het gaat niet meer alleen om het politiek-militaire: ook de impact van de oorlog op het alledaagse leven van de gewone burger krijgt nu meer aandacht. daarnaast is men zich er ook in belgië steeds meer van bewust dat de eerste wereldoorlog zich niet uitsluitend afspeelde aan het ijzerfront, maar wel op meerdere strijdtonelen in en zelfs buiten europa. ook in de buiten-europese kolonies, vaak islamitische gebieden, werden soldaten en burgers namelijk bij het conflict betrokken. toch wordt ook dit ruimere verhaal nog steeds vooral vanuit europees perspectief verteld.

De geest van Oppenheim en Lawrence

De Eerste Wereldoorlog vanuit het perspectief van de islamwereld

Marnix Beyen

Het is alweer drie jaar geleden dat de herdenkingsgolf met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog over België heen rolde. Vier jaar lang werd onze historische verbeelding bijna voltijds in beslag genomen door het internationale conflict dat België tot één van zijn broeihaarden had uitgekozen. Daarin speelden zowel academische als niet-academische beeldvormers een grote rol, en deed zich tussen hen niet zelden een vruchtbare kruisbestuiving voor. Intussen lijken andere episodes uit het verleden – vooral de Tweede Wereldoorlog en de (de)kolonisatie – de aandacht weer meer naar zich toegetrokken te hebben. Toch is het goed even terug te kijken en ons de vraag te stellen wat al dat herdenken heeft opgeleverd. Kijken we in België sinds 2014-2018 op een andere manier naar 1914-1918 dan tevoren?

Het antwoord op die vraag is allesbehalve vanzelfsprekend, maar enkele dingen vallen wel op. Ten eerste heeft de impact van de oorlog op het alledaagse leven van ‘gewone burgers’ meer aandacht gekregen dan de politiek-militaire gebeurtenissen. Ten tweede is het internationale en zelfs transcontinentale karakter van de oorlog meer dan ooit op de voorgrond gekomen. De tijd waarin men in België bij het horen van de term ‘Eerste Wereldoorlog’ in de eerste plaats aan het IJzerfront of aan de verwoesting van Leuven en de andere ‘martelaarssteden’ dacht, lijkt voltooid verleden tijd. Dat er in Europa meerdere strijdtonelen waren, behoort intussen tot de gangbare kennis, en begrippen als Gallipoli of het Isonzo-front klinken velen niet langer onbekend in de oren. Bovendien is veel aandacht uitgegaan naar zowel de soldaten uit de buiten-Europese kolonies die op de Europese slagvelden kwamen vechten als de strijd die werd geleverd in de kolonies zelf. De postkoloniale wending die zich in zoveel domeinen van de historiografie heeft voorgedaan, liet ook de geschiedschrijving en beeldvorming over de Eerste Wereldoorlog niet onberoerd.

Toch wordt ook dit veel ruimere verhaal vooral vanuit het perspectief van Europa verteld. De niet-Europese troepen worden vaak kortweg ‘koloniale troepen’ genoemd en pas in tweede instantie onderverdeeld naar regio van afkomst en/of religie. De langetermijngevolgen van hun betrokkenheid bij de Eerste Wereldoorlog worden doorgaans gesitueerd in het tanen van hun koloniale loyaliteit en de ontwikkeling van nationalistische sentimenten. Verhalen die de oorlog vanuit niet-westerse identificaties beschrijven, hebben tot hiertoe veel minder hun weg gevonden naar de in België gangbare beeldvorming over de Eerste Wereldoorlog. Deze identificaties doorkruisten vaak zowel de tegenstelling tussen de Triple Alliance (de ‘Centralen’) en de Entente Cordiale (de ‘Geallieerden’) als die tussen de koloniserende en de gekoloniseerde wereld, maar ondervonden onherroepelijk wel een diepe impact van deze twee tegenstellingen.

De verzwakkende positie van het Osmaanse Rijk zou een belangrijke oorzaak van de oorlog worden

Dit geldt zeker voor de geschiedenis van de islamwereld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Internationaal verschenen daarover de voorbije jaren vele interessante studies, maar deze vonden hun weg nauwelijks tot de historische beeldvorming in België. Deze islamwereld was grotendeels gekoloniseerd door Europese landen, maar had met het Osmaanse Rijk – dat zichzelf deels als een kolonisator van de Arabische wereld gedroeg – ook een vertegenwoordiger in het Europese concert. Precies de verzwakkende positie van dat rijk binnen Europa zou één van de belangrijkste oorzaken worden van de Eerste Wereldoorlog, die de islamwereld diep doormidden spleet. Niet toevallig vond deze oorlog zijn aanleiding in Bosnië-Herzegovina, dat tot het Congres van Berlijn (1878) de diepst in Europa binnendringende bezitting van het Osmaanse Rijk had gevormd, maar dat sindsdien een twistappel was geworden tussen de Habsburgse Dubbelmonarchie en nationalistische krachten in het ambitieuze Koninkrijk Servië. Aangezien de Dubbelmonarchie het land in 1908 officieel had geannexeerd, dienden Bosnische mannen – moslims en niet-moslims – aan de zijde van de Centrale Machten te strijden. Vanaf november 1914 schaarde ook het Osmaanse Rijk mét zijn Arabische bezittingen in het Midden-Oosten zich aan deze zijde. De Franse, Britse en vanaf 1915 ook de Italiaanse kolonies in Noord-Afrika belandden daarentegen in het kamp van de Entente. Hetzelfde gold voor de islamitische bevolkingsgroepen uit de Centraal-Aziatische delen van het Russische Rijk. Het onafhankelijke Perzië bleef in theorie neutraal, maar stond in werkelijkheid onder de voogdij van Rusland en het Verenigd Koninkrijk. Van alle grotere islamitische landen kon slechts Indonesië, als onderdeel van het Nederlandse koloniale rijk, zich aan het strijdgewoel onttrekken.

Hoe groot de impact van deze complexe situatie op islamitische burgers kon zijn, bleek onder meer in Wünsdorf, enkele kilometers ten zuiden van Berlijn. Daar werd begin 1915 het zogenaamde Halbmondlager of Halvemaankamp opgericht, speciaal om de islamitische krijgsgevangenen uit de Entente-legers een geprivilegieerde behandeling te verschaffen. In juli 1915 werd er zelfs de eerste moskee op Duits grondgebied gebouwd. Dit paste in een grootschalig charmeoffensief van de Centrale Machten in de richting van de islamitische wereld aan beide zijden van het wereldwijde conflict. De architect van dit offensief was de archeoloog, oriëntalist en diplomaat Max von Oppenheim, die in oktober 1914 zijn Denkschrift betreffend die Revolutionierung der islamischen Gebiete unserer Feinde tot de Duitse regering had gericht. In dat memorandum stelde hij voor om de moslims wereldwijd op te roepen tot een jihad, een heilige oorlog tegen hun koloniale overheersers. Daarmee gaf hij een nieuw leven aan een theologisch begrip dat in de negentiende eeuw door Algerijnse en Tunesische moslims veelvuldig was gebruikt in hun strijd tegen de Franse overheerser.

Oppenheim stelde voor om de moslims wereldwijd op te roepen tot een jihad tegen hun koloniale overheersers

Oppenheims plan vond gehoor bij een aantal toonaangevende islamitische geestelijken, die er een bevestiging in vonden van hun anti-westerse sentimenten. In november 1914 riep de opperste geestelijke leidsman van het Osmaanse Rijk, sjeik ul-Islam Ürgüplü Hayri, in Istanbul de jihad uit. Dit was zeker niet louter een Duits importproduct, aangezien de Osmaanse sultans de notie jihad eerder ook al hadden gebruikt, onder meer in hun strijd tegen de Italiaanse invallers in Libië in 1911-1912. Door de actie van Oppenheim kreeg het begrip echter een ongeziene internationale draagwijdte. Het werd niet alleen ingezet om de loyaliteit van moslims binnen het Centrale kamp te verhogen, maar ook om hun geloofsbroeders en -zusters in het Entente-kamp op te zetten tegen hun koloniale overheersers. Op vlugschriften die over de vijandelijke linies werden gedropt, werden islamitische soldaten opgeroepen te deserteren en zich aan de zijde van de Centrale Machten te scharen. Op propagandamateriaal in het Duits en het Arabisch verschenen prenten van de Sultan met de Duitse en de Oostenrijkse keizers, voorzien van het opschrift: ‘De hulp komt van God en de zege is nabij. De Sultan verkondigt de jihad tegen Engeland, Rusland en Frankrijk.’ In december 1914 vaardigde de opperste geestelijke leider van de islam in Bosnië-Herzegovina, reis-ul-ulema Džemaludin Čaušević, een soortgelijke fatwa uit. Ook de Bosnische moslims werden opgeroepen tot de heilige oorlog.

Met de oprichting van het Halbmondlager werd deze jihad op een heel tastbare wijze naar het centrum van Europa gebracht. Naar schatting 16 000 krijgsgevangenen uit de Afrikaanse kolonies van Groot-Brittannië en Frankrijk en uit de Centraal-Aziatische delen van het Russische Rijk werden er – onder meer door middel van pamfletten en tijdschriftjes in verschillende talen –  in de verleiding gebracht om strijd te leveren aan de zijde van de godvrezende keizers tegen de goddeloze koloniale machten. Voor de Indiase soldaten die voornamelijk aan het front in Mesopotamië gevangen werden gezet werd een kleiner filiaal van het Halbmondlager gebouwd.  Eén van de meest bedrijvige propagandisten voor de jihad was de Tunesische nationalist en islamgeleerde Sâlih ash-Sharîf at-Tûnisî, die in 1915 een in het Duits als Die Wahrheit über den Glaubenskrieg vertaalde brochure schreef. Maar ook een delegatie Osmaanse parlementairen reisde af naar Berlijn om soldaten voor de Heilige Oorlog te winnen. Het kamp was daarmee een transcontinentale islamitische ontmoetingsplaats, waarvan de hoogst intrigerende sociale geschiedenis nog moet worden geschreven.

Het Halbmondlager was een transcontinentale islamitische ontmoetingsplaats

Toch was de strategie van Oppenheim geen onverdeeld succes. Binnen het Osmaanse Rijk lijkt de oproep tot de jihad wel de strijdlust van veel Anatolische moslims – én hun bereidheid om deel te nemen aan de Armeense genocide van 1915 – te hebben verhoogd. Het aantal moslims dat overliep van de Geallieerde naar de Centrale legers lijkt daarentegen verwaarloosbaar te zijn geweest. Dat had onder meer te maken met de islamitische geestelijken die door de Franse en Britse militaire overheid werden ingezet om de legitimiteit van de in Istanbul uitgevaardigde jihad te ondergraven.

Wie in elk geval niet bezweek voor de sirenenzang van de jihad was Emir Faisal, de zoon van de Sharif van Mekka die in die hoedanigheid de hoeder was van de meest heilige plaatsen van de islam. Max von Oppenheim hoopte dat Faisal als spreekbuis voor zijn jihadistische plannen zou optreden onder de moslims in het Arabische gedeelte van de Osmaanse wereld. Hij ving echter bot. Faisal weigerde samen te werken met de Osmaanse sultan, die volgens hem onterecht de heerschappij over de islamwereld opeiste en bovendien te veel onder de invloed stond van het seculiere, Jong-Turkse Comité voor Eenheid en Vooruitgang dat sinds de revolutie van 1908 de regering van het Osmaanse Rijk in handen had.

Die spanning werd goed ingeschat door de Britse militaire overheid, die na de nederlaag bij Gallipoli het Osmaanse Rijk trachtte te destabiliseren door de onvrede van de Arabische bevolking over hun achtergestelde positie in het Rijk uit te buiten. Die taak vertrouwde ze toe aan de archeoloog en diplomaat Thomas Edward Lawrence, die als ‘Lawrence of Arabia’ wereldwijd uitgroeide tot een figuur van mythische proporties. In vele opzichten kan Lawrence als een Britse tegenhanger van Max von Oppenheim worden gezien. Het ging in beide gevallen om kleurrijke figuren met een sterke fascinatie voor het oosten, die niettemin in de eerste plaats de oorlogsdoelen van hun vaderland dienden. Anders dan Oppenheim trok Lawrence daarbij niet de kaart van het pan-islamisme, maar wel van het pan-Arabische nationalisme. Dat was gebaseerd op het terughalen van het kalifaat – het beschermheerschap over de hele islamwereld – van Turkije naar de Arabische wereld. De conservatieve Nederlandse historicus Robert Lemm, die in 2016 een boek aan Lawrence wijdde, noemde hem dan ook de ‘heraut van het kalifaat’. Zeker nadat in december 1917 Jeruzalem en in oktober 1918 Damascus waren veroverd door een Brits-Arabische coalitie leek de door Lawrence en Faisal gedeelde droom binnen handbereik te liggen.

De droom van een kalifaat lag al aan diggelen voor hij gerealiseerd kon worden

Deze droom was echter al aan diggelen geslagen vóór hij gerealiseerd kon worden. De Bolsjevieken die in oktober 1917 in Rusland aan de macht waren gekomen, maakten al op 23 november een geheim akkoord bekend – het beruchte Sykes-Picotverdrag – waarin Franse en Britse diplomaten (met de steun van Russische en Italiaanse collega’s) de verdeling van de Arabische en Armeense territoria van het Osmaanse Rijk onder de geallieerde machten in het vooruitzicht stelden. Drie weken tevoren had de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Balfour, bovendien een verklaring uitgevaardigd waarin hij beloofde Palestina om te vormen tot een ‘nationaal huis voor het Joodse volk’. De bepalingen van het Sykes-Picotverdrag en van de Balfourverklaring werden na de oorlog bekrachtigd tijdens opeenvolgende vredesconferenties. Net zoals het door Oppenheim gepromote jihadisme bleek het idee van een Arabisch kalifaat vooral een machiavellistisch instrument van de oorlogvoerende Europese landen te zijn geweest.

De islamwereld bleef verweesd en gefrustreerd achter. Het Osmaanse rijk, dat de foute kant van de geschiedenis had gekozen, ging ten onder. De Geallieerden namen het Arabische gedeelte in bezit en verdeelden het Turkse gedeelte in invloedssferen. Die laatste situatie werd in 1923 weliswaar ongedaan gemaakt na een lange Turkse onafhankelijkheidsoorlog, maar in de plaats van een hersteld kalifaat installeerde zich in Istanbul een seculiere Republiek, die de scheiding van Kerk en Staat hoog in het vaandel voerde. In Noord-Afrika werden de koloniale machtsverhoudingen nog aangescherpt. Had de islamwereld in de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog geen actieve rol gespeeld, dan ondervond hij er dus wel de verwoestende gevolgen van. Om instrumentele redenen hadden de strijdende Europese landen er grote illusies doen ontstaan, maar die meteen in nog veel grotere desillusies doen omslaan. Zij hadden oude religieuze begrippen als de jihad en het kalifaat nieuw leven ingeblazen, maar ze meteen ook bij het grof vuil geplaatst.

De strijdende Europese landen deden grote illusies ontstaan en lieten ze meteen in nog grotere desillusies omslaan

Is er een rechtstreekse lijn te trekken tussen deze geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog en het huidige islamfundamentalisme, dat ook een centrale rol toekent aan beide begrippen? In de historische vertogen van de extremistische moslimgroepen lijkt de Eerste Wereldoorlog een minder belangrijke rol te bekleden dan pakweg de middeleeuwse kruisvaarten. Toch is het zeer waarschijnlijk dat de Duitse en Geallieerde oorlogspolitiek een bijzonder belastende erfenis hebben nagelaten. Was de jihadpolitiek in het licht van de Duitse oorlogsvoering weinig succesrijk, dan lijkt zij wel een krachtige nieuwe impuls te hebben gegeven aan het anti-Europese sentiment in grote delen van de islamwereld. Dit is vergelijkbaar met de effecten van de Flamenpolitik waarmee de Duitse bezetter de Vlamingen van België trachtte los te weken door oudere verlangens van de Vlaamse Beweging (zoals de vernederlandsing van de Gentse universiteit) in te lossen. Op korte termijn werkte die eerder contraproductief voor Duitsland, maar zij legde wel een bom onder het voortbestaan van België. De verbittering over de kalifaatspolitiek door de Britse overheid was zo mogelijk nog groter, aangezien de overwinnaars van de oorlog in dit geval doelbewust hun eigen beloften hadden gebroken.

Er is nog veel onderzoek nodig om de precieze verbanden tussen het huidige islamfundamentalisme en de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog te kunnen inschatten. Ongeacht de resultaten daarvan lijkt het me belangrijk dat we ook in België het perspectief van de islamwereld een plaats geven in de beeldvorming over de Eerste Wereldoorlog. Islamitische landen behoorden weliswaar niet tot het Belgische koloniale rijk (dat zijn legitimatie integendeel putte uit de zogenaamde bescherming van de Congolese bevolking tegen de Arabische slavenhandelaars), maar naar schatting 7 procent van de huidige Belgische bevolking heeft wel een familiegeschiedenis die teruggaat naar deze wereld. Precies in deze bevolkingsgroep zijn gevoelens van frustratie tegenover de westerse wereld wijd verspreid. In plaats van gechoqueerd te reageren op deze gevoelens of ze louter vanuit sociaaleconomische achterstelling te verklaren, kunnen we beter samen op zoek gaan naar hun bronnen, en deze ook bespreekbaar maken. De Eerste Wereldoorlog is zeker niet de enige, maar wel een heel belangrijke van die bronnen. De afloop van deze oorlog zonder meer vieren als een overwinning van de democratie of van de Europese waarden is in elk geval een weinig productieve manier om ook de islamitische bevolking in België actief te betrekken bij de herinnering aan een conflict waarvan de impact nog veel groter lijkt te zijn dan we ons tot voor kort konden inbeelden.

Dominiek Dendooven, De vergeten soldaten van de Eerste Wereldoorlog. (Berchem: EPO, 2019).

Selim Deringil, The Ottoman Twilight in the Arab Lands: Turkish Memoirs and Testimonies of the Great War. (Boston: Academic Studies Press, 2019).

Lionel Gossmann, The Passion of Max von Oppenheim: Archaeology and Intrigue in the Middle East from Wilhelm II to Hitler. (Cambridge: Open Book Publishers, 2013).

Jean-Yves Le Naour, Djihad 1914-1918. (Parijs: Perrin, 2017).

Robert Lemm, Lawrence. Heraut van het Kalifaat. (Groningen: De Blauwe Tijger, 2016).

Marnix Beyen doceert hedendaagse politieke geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen, waar hij lid is van Power in History – Centrum voor Politieke Geschiedenis. In zijn onderzoek staat de culturele en politieke representatie van bevolkingsgroepen in het negentiende- en twintigste-eeuwse Europa centraal.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen