Deel dit artikel

mensen maken een onderscheid tussen dieren en zichzelf. dat voelt zo ‘natuurlijk’ dat ze zich nauwelijks afvragen hoe of waarom ze dit doen. tot voor kort. ruim anderhalve eeuw na de publicatie van charles darwins on the origin of species is er een nieuwe academische discipline waarin precies de gevolgen van die tweedeling ter discussie worden gesteld. (human) animal studies buigt zich over de relatie tussen ‘human animals’ en ‘non-human animals’.

De scheiding voorbij

Dieren in de sociale en geesteswetenschappen

Maarten Reesink

‘Animal Studies’ is géén onderdeel van biologie of zoölogie. Het is een interdisciplinaire specialisatie binnen de sociale en geesteswetenschappen die zich bezighoudt met de rol en betekenis van dieren in onze cultuur en samenleving. In die context zijn dieren voor velen nog altijd een niet erg serieus te nemen onderwerp. Ze hebben immers geen ‘cultuur’, zo wordt gezegd. En dat is precies wat ons van hen onderscheidt. Cultuur is wat we bestuderen binnen de ‘humanities’ (sic). Als het gaat over dieren en cultuur, dan denken we meteen aan kinderboeken, waarin dieren prominent figureren, of aan melodramatische familiefilms of aan de ‘shark weeks’ op de televisie. Hier staan dieren vaak slechts symbool voor het goede en het slechte in en om ons heen. Of we zien de eindeloze stroom aan grappige dierenfilmpjes die het zo goed doen als viral op het web en in onze mailbox. Het gaat meestal niet om het soort cultuuruitingen die cultuurcritici en -academici belangrijk vinden.

Zelfs wie weinig opheeft met dergelijke ‘symbolische’ dieren, krijgt in het dagelijkse leven wel te maken met echte dieren. Voor velen zijn de familiehond, de huiskat of andere gezelschapsdieren heel betekenisvolle wezens, die een bron van intense vreugde en diep verdriet vormen. Datzelfde geldt voor de dieren die iets verder in onze omgeving leven: van het gefluit van vogels in park en bos tot het geritsel van muizen en het gezoem van insecten in hoeken en kieren binnenshuis. Om nog maar te zwijgen van het vlees, het gevogelte en de vis die we bijna dagelijks eten. Dat is in feite altijd zo geweest, door alle tijden en alle culturen heen. Zelfs voor de hedendaagse stadsbewoner die niets voor de natuur voelt, zou een dag zonder dieren een vervreemdende ervaring zijn. In die zin is het verwonderlijk dat dieren zo lang een blinde vlek zijn geweest aan de faculteiten van de sociale en geesteswetenschappen, waar we ons vrijwel volledig beperken tot onze eigen soort.

Maar dit is intussen verleden tijd. In de afgelopen decennia heeft een groeiende groep wetenschappers, eerst in de Angelsaksische wereld maar later ook elders, zich in het bijzonder toegelegd op de relatie tussen mens en dier. Zo is wat in eerste instantie nog een reeks van losse artikelen, monografieën, conferenties en modules in de curricula leek, uitgegroeid tot een samenhangende stroom van programma’s en publicaties in peer reviewed tijdschriften als Anthrozoos (sinds 1988) en Society & Animals (sinds 1993). Waar de academici eerst nog individueel en vanuit traditionele disciplines werkten, beginnen ze zich nu steeds meer te verenigen onder de vlag van ‘(human) animal studies’. Zoals de term ‘human’ al impliceert gaat het in de eerste plaats niet om de dieren zelf in hun natuurlijke, biologische context. Centraal staan dieren (in al hun virtuele of culturele gedaantes) in relatie tot de ‘human animals’, met wie ze hun bestaan op aarde delen. Die relaties worden in vele gevallen vooral door mensen vormgegeven.

Centraal staan dieren – in al hun virtuele of culturele gedaantes – in relatie tot de ‘human animals’, met wie ze hun bestaan op aarde delen

Precies omdat er zoveel contacten zijn tussen mens en dier, en in zo diverse contexten, is het geen wonder dat die relatie ook vraagt om bestudering en analyse vanuit een veelheid aan disciplines. Neem nu onze haat-liefdeverhouding met katten door de eeuwen heen. Biologen vragen zich in toenemende mate af wie nu eigenlijk wie domesticeerde, meer in het bijzonder welk evolutionair voordeel elk van beide partijen in welke fase van de (pre)historie had. Theologen blijven zich verbazen over de religieuze betekenissen van katten, die verder gaan dan de overbekende verering van de Egyptenaren of de verguizing door de christelijke middeleeuwers. Sociologen buigen zich over de betekenis van katten voor de gezondheid en het welzijn van verschillende groepen ‘kattenbezitters’ in de hedendaagse samenleving. En waarom doen filmpjes van katten het zo extreem goed op het internet?

Met die enkele willekeurige invalshoeken zijn we nog niet eens toegekomen aan het terrein van vragen dat voor veel theoretici de aanleiding was om zich met dieren bezig te houden: onze ambivalente omgang met dieren, en de hoogst problematische ethische aspecten ervan. Het konijn kan hier gelden als het meest evidente voorbeeld, omdat het vrijwel het hele scala aan rollen vervult dat een dier voor ons kan spelen: het is een wild dier (en dus voorwerp van de camera en het geweer), een boerderij- en gezelschapsdier, een veel gebruikt proefdier maar ook een productiedier voor bont of voor menselijke consumptie. Vele mensen voelen zich onbehaaglijk bij de willekeur waarmee we met deze dieren omgaan. Dat zou ons minstens aan het denken moeten zetten waarom we het ‘gebruik’ van deze dieren voor sommige doeleinden te verdedigen vinden, en wat de minimale eisen zijn bij de levens die we ze daarvoor toekennen. Denken over en werken aan dierenwelzijn is voor sommigen een min of meer expliciet doel van Animal Studies.

Maar ook voor wie het dierenwelzijn niet het belangrijkste motief is, leidt de analyse van de rol van dieren in onze mensenwereld vaak tot de ontdekking van een aantal blinde vlekken in de eigen discipline. Denk maar aan de historici, die onder uiteenlopende invloeden hun vakgebied al veel langer hebben geproblematiseerd, verbreed en verdiept – van de traditionele ‘grand histories’ van rampen en oorlogen, opkomst en verval van rijken en culturen, naar de kleinere, meer alledaagse geschiedenissen van gewone mensen en specifieke, vergeten groepen zoals vrouwen. Ook in dit verband is het vreemd dat dieren zo lang buiten beeld zijn gebleven, zelfs voor wie slechts in mensen is geïnteresseerd. Zo speelden dieren een cruciale rol in veldslagen door de eeuwen heen, zoals het paard in gewapende conflicten vanaf de oudheid via de Amerikaanse Burgeroorlog tot aan de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Er is ook geen enkele twijfel over hun enorme economische waarde (denk aan het huidige landbouw- en visserijbeleid van de Europese Unie).

Die verknooptheid van de relaties tussen mens en dier loopt door de hele geschiedenis heen. In de eerste helft van de twintigste eeuw moest de paardenkracht het in de westerse wereld steeds meer opnemen tegen de oprukkende mechanisatie. Tot dan hadden niet alleen paarden, ossen en runderen met hun fysieke kracht een belangrijke rol gespeeld in sedentaire beschavingen, maar ook honden. De opkomende dierenbescherming in de negentiende eeuw werd in hoge mate gedreven door een afkeer van de middenklasse (vaak van vrouwen) tegen zichtbare uitwassen van de omgang met dieren binnen de arbeidersklasse (vaak door mannen). Die zorgde ervoor dat honden als huisdier belangrijker werden (‘man’s best friend’), maar ook dat al te gruwelijk misbruik van honden als lastdieren in het straatbeeld onaanvaardbaar werd bevonden. Het gevolg was echter niet dat alle honden een beter leven kregen, maar dat ze massaal het leven lieten. Het verlies van een goedkope werkkracht was immers al zeer schadelijk, een goede verzorging van een nutteloos troeteldier was in die tijd letterlijk onbetaalbaar.

Wie er meer oog voor krijgt, ziet al snel in dat dieren in allerlei gedaantes – reëel en symbolisch – verbonden zijn met de ontwikkeling van menselijke culturen. Toch spelen ze slechts een marginale rol in ons begrip van die processen, misschien wel omdat we onze eigen rol in die relaties niet al te positief waarderen. Dat noopt niet alleen historici tot een herziening van onderwerpen, invalshoeken, bronnen en methoden van de eigen discipline. Ook cultuur- en literatuurcritici beginnen zich vragen te stellen over de rol van dieren in verhalen door de eeuwen heen, zoals Midas Dekkers enkele jaren terug deed in zijn elegante boekenweekessay Piep!

Het woord ‘dier’ is niet een reflectie van een realiteit – een fundamenteel verschil– maar structureert het menselijke denken in termen van veronderstelde verschillen tussen ons en hen

In hoeverre kunnen zulke verhalen nieuwe ideeën bieden over onze verhouding met andere levende wezens? Bieden woorden ons bijvoorbeeld een weg, of vormen ze juist een obstakel om die andere wezens te begrijpen, om ons in te leven in hen en samen met hen te leven? Het is duidelijk dat woorden ertoe doen, te beginnen bij het woord ‘dier’ zelf. Voor een aantal theoretici gaat het precies hier al fout: het woord ‘dier’ is niet een reflectie van een realiteit, een fundamenteel verschil tussen mens en dier, maar structureert het menselijke denken in termen van veronderstelde verschillen tussen ons en hen – met alle gevolgen van dien. Dit fundament onder ons denken is door de westerse, christelijke geschiedenis heen terug te voeren op de klassieke Grieken en daarvoor. En het werd nieuw leven ingeblazen door Descartes ten tijde van de renaissance en is ruim anderhalve eeuw na On the Origin of Species van Darwin nog altijd diep verankerd in onze westerse taal.

Niet alleen in onze taal is die dichotomie terug te vinden, ook in onze audiovisuele cultuur onderscheiden beelden van dieren zich langs duidelijke lijnen. Zo zijn dieren in het journaal vaak goed voor een vrolijk, of op zijn minst lichtvoetig afsluitend item van de uitzending. In actualiteitsoverzichten fungeren ze vaak als bron van ongelukken, epidemieën of ander ongerief, of als figuranten in reportages over de vernietiging van hun leefgebied, lees: onze aarde. Ook in entertainment wisselt die rol tussen beide uitersten, variërend van vrolijke rekwisieten in groot amusement tot gruwel in spelshows zoals Fear Factor. Als dieren de hoofdrol mogen vervullen is dat bijna altijd omdat we zo hard om hen moeten lachen, denk maar aan Animal Crackers en allerlei andere homevideofilmpjes met dieren, ook en vooral op het internet. Films met dieren in de hoofdrol zijn vrijwel altijd ‘familiefilms’ en de verhalen zijn vaak zo aangrijpend omdat aan de dieren (altijd harig, pluizig en knuffelbaar) allerlei eigenschappen en emoties worden toegedicht die eigenlijk typisch menselijk zijn. Dit verschijnsel noemen we antropomorfisme.

Het antropomorfiseren van dieren behoort van oudsher tot het domein van mythen en sagen, kinderverhaaltjes en jeugdfilms, en daartoe zou het volgens velen ook beperkt moeten blijven. Tot voor kort. In de jaren 1960 moest Jane Goodall zich nog verdedigen voor het feit dat zij bij haar onderzoek naar chimpansees de individuele apen ook namen gaf. Zo zou ze de dieren al te menselijk laten lijken. Maar uit onderzoek naar cognitie bij dieren, dat in de decennia daarna explosief uitdijde, (b)leken fenomenen als leervermogen, kennis, intelligentie, en zelfs fundamenten van taal en moraal bij allerlei groepen en soorten aanwezig te zijn. Daardoor werd het steeds lastiger met zekerheid vast te stellen wat echt menselijk is (of beter: niet dierlijk). Een hedendaagse primatoog als Frans de Waal, hoogleraar in de vergelijkende psychologie, wordt juist geprezen voor zijn herkenning van subjectieve emoties als pijn, agressie en genegenheid in het gedrag van individuele apen.

Uit onderzoek naar cognitie bij dieren bleken fenomenen als leervermogen, kennis, intelligentie, en zelfs fundamenten van taal en moraal bij allerlei groepen en soorten aanwezig te zijn

Dan ligt het opeens voor de hand dat ook hedendaagse filosofen zich op het terrein van Animal Studies hebben begeven. Sterker nog: de meest invloedrijke theoretici onder hen, zoals Jacques Derrida en Donna Haraway, hebben het laatste deel van hun academische carrière geheel gewijd aan het doordenken van wat ons nu nog van de dieren onderscheidt, dus wat de mens nu precies tot mens maakt. Voor beiden was dit een logische voortzetting van hun voorafgaande werk. Derrida was als poststructuralist altijd al erg gericht op ‘différances’. Toen zijn kat hem naakt op het toilet observeerde met die typisch intense blik die katten eigen is, moest hij zich wel afvragen wat die wilde zeggen. Haraway, van oorsprong zoöloog maar beroemd geworden met haar Cyborg Manifesto, verklaarde ooit dat zij zich pas later plots realiseerde dat één van de meest fascinerende en concrete voorbeelden van een ‘cyborg’ al jaren naast haar door het park wandelde: haar hond Cayenne. Hoe verschillend ook, beide theoretici hebben mede vormgegeven aan een posthumanistische traditie waarin langs geheel nieuwe lijnen wordt nagedacht over de identiteit van en de relatie tussen human en non-human animals.

Zo is Animal Studies in het afgelopen decennium uitgegroeid van een terra incognita dat individuele onderzoekers vanuit een veelheid aan disciplines gingen verkennen, tot een interdisciplinaire specialisatie waarin allerlei scherpere analyses en diepere inzichten voortkomen uit de meest exotische academische kruisbestuivingen. En dat gebeurt niet alleen in de sociale en geesteswetenschappen, maar ook in de psychologie, filosofie en natuurwetenschappen, en uiteraard in de biologie en zoölogie. Met Animals and society is Margo DeMello erin geslaagd om een lijvige, maar toch heel coherente inleiding in dit vakgebied te schrijven, over de volle breedte van het veld. Het handboek is een uiterst leesbare inleiding verdeeld over twintig helder afgebakende hoofdstukken, uiteenlopend van bijvoorbeeld ethiek en ethologie, via huisdieren en bio-industrie, tot filosofie, religie en literatuur. Daarbij vooronderstelt DeMello geen voorkennis over het vakgebied, maar heeft ze ook voor de ingevoerde lezer nog voldoende specifieks te bieden – alleen al in de vorm van de zeer uitgebreide bibliografie en index.

Het nadeel van een werk dat toegankelijk is voor een ruimer publiek, is dat wie al wat beter wegwijs is in Animal Studies altijd wel punten van kritiek kan vinden of een eigen favoriet in het boek mist. Waarom is er bijvoorbeeld geen enkele verwijzing naar het baanbrekende Zoopolis van Will Kymlicka en Sue Donaldson uit 2011? (Of was het manuscript bij de verschijning van dat boek al voltooid?) Het grote voordeel is dat het werk als geheel glashelder maakt hoe dit interdisciplinaire vakgebied niet alleen nieuwe terreinen verkent, maar daarbij ook knaagt aan de wortels van de wetenschap. Het stelt de meest basale onderscheiden ter discussie en roept de meest fundamentele vragen op. Zoals: wat is de status van ons weten, als dieren al over meer en andere soorten kennis beschikken? Of: wat is het verschil tussen natuur en cultuur zoals we die binnen de human-ities bestuderen? En kunnen universele rechten wel alleen voor menselijke dieren gelden? Het zijn zeer vele en vooral zeer grote vragen, alle even intrigerend als urgent. Door de scheiding tussen mens en dier ter discussie te stellen wordt binnen Animal Studies een doos van Pandora geopend, waarvan de inhoud nog maar nauwelijks te bevatten is.

Margo DeMello, Animals and Society. An Introduction to Human-animal Studies. (New York:
Columbia University Press, 2012).

Maarten Reesink is als media- en cultuurwetenschapper verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen