Deel dit artikel

van alle detectives is sherlock holmes wellicht de meest bekende. met zijn doorgedreven rationele deductie weet deze geniale en excentrieke privédetective steeds de moeilijkste misdaden op te lossen en de politiemensen voor schut te zetten. maar hoe verhouden de verhalen van arthur conan doyle en andere detectiveschrijvers zich tot de ‘echte’ misdaadbestrijding in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw?

Not so Elementary

Theo D’haen

Wie kent niet de beroemde repliek van Sherlock Holmes als zijn assistent Dr. Watson hem vraagt hoe hij er toch in slaagt de moeilijkste misdaadpuzzels op te lossen? ‘Elementary, my dear Watson.’ Er zijn echter niet zoveel mensen die weten dat die uitspraak helemaal niet stamt uit de vermaarde Sherlock Holmes-boeken van Arthur Conan Doyle (1859-1930). Ze komt voor het eerst voor in een roman uit 1915 van de Engelse humorist P.G. Wodehouse, en daarna in de Amerikaanse film The Return of Sherlock Holmes uit 1929. Het is wellicht die film – met de toen populaire Britse acteur Clive Brook in de rol van Sherlock Holmes – die het bewuste zinnetje ingang deed vinden in het algemene taalgebruik. Hoe sterk het nog leeft in de populaire verbeelding blijkt uit het feit dat een recente Amerikaanse televisiereeks, die een Britse hedendaagse Sherlock neerpoot in New York met als sidekick Lucy Liu in de rol van Dr. Joan Watson, kan volstaan met de titel Elementary. Net zoals dit beroemde of beruchte zinnetje ons op het verkeerde been zet met betrekking tot de ‘echte’ Sherlock Holmes, zo ook heeft de populariteit van Conan Doyles schepping een fout beeld doen ontstaan van hoe de echte misdaadbestrijding in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw gebeurde.

Conan Doyle bouwde met Sherlock Holmes voort op een traditie die zijn oorsprong vindt in de zogenaamde ‘tales of ratiocination’ van de Amerikaanse auteur Edgar Allan Poe

Conan Doyle bouwde met zijn excentrieke privéspeurneus Sherlock Holmes voort op een traditie die zijn oorsprong vindt in de zogenaamde ‘tales of ratiocination’ van de Amerikaanse auteur Edgar Allan Poe (1809-1849). Het eerste verhaal in die reeks, ‘The Murders in the Rue Morgue’, verscheen in een Amerikaans tijdschrift in 1841. Het speelt zich echter af in Parijs en heeft als hoofdpersoon C. Auguste Dupin, een intelligente zonderling die een mysterieuze misdaad oplost via doorgedreven rationele deductie. Het is geen toeval dat Poe zijn drie Dupinverhalen situeert in Parijs. Frankrijk liep in het begin van de negentiende eeuw voorop in de misdaadbestrijding, zowel wat betreft de oprichting van een reguliere politiemacht als de creatie van een speciale detectiveafdeling, de ‘Sûreté Nationale’, in 1812. Aan het hoofd van de Sûreté stond Eugène François Vidocq (1775-1857), een typisch voorbeeld van de stroper die boswachter werd. Voor zijn aantreden als politiechef was Vidocq een beruchte crimineel. Na zijn carrière bij de Sûreté richtte hij het eerste bekende agentschap van privédetectives op, het ‘Bureau des renseignements’. Vidocq introduceerde een heleboel nieuwe technieken, gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke bevindingen. Zowel voor de Sûreté als voor zijn privéagentschap deed hij voornamelijk een beroep op ex-boeven. Dit gegeven en het feit dat Vidocq toch nog regelmatig in aanvaring kwam met het gerecht, bezorgden hem en het beroep van detective een dubieuze reputatie. Dat belette overigens niet dat zijn leven stof leverde voor enkele van de bekendste romans van Honoré de Balzac en Victor Hugo. Ook Emile Gaboriau (1832-1873), de schrijver van de zogenaamde eerste detectiveroman in Frankrijk, L’affaire Lerouge (1866), putte inspiratie uit het leven van Vidocq voor de figuur van Monsieur Lecocq in een aantal van zijn boeken.

Toen Poe zijn Dupinverhalen schreef, kenden de Verenigde Staten geen evenknie van Vidocq, of van zijn fictionele tegenhangers. De Amerikaanse auteur situeerde zijn detective dus op de enige plek waar een dergelijk personage in die tijd wel degelijk bestond: Parijs. Dupin is een opgeschoonde versie van Vidocq, met behoud van de wetenschappelijkheid, de ratio en sommige van zijn methodes, maar zonder zijn kwalijke achtergrond, en zonder gewag te maken van het geweld waarmee het werk van Vidocq ongetwijfeld gepaard ging. Hetzelfde geldt voor Sherlock Holmes, hoewel zijn verslaving aan de beruchte ‘seven percent solution’ (cocaïne) ook aan hem een ietwat twijfelachtig trekje verleent. Nog iets wat Sherlock gemeen heeft met Vidocq is zijn virtuositeit in het gebruik van vermommingen. Sherlock opereert echter in Londen, of in elk geval in Engeland, en niet in Parijs. En hij ‘leeft’ ook meer dan een halve eeuw na Dupin, Lecocq en Vidocq.

De ongekende populariteit van Sherlock Holmes ten tijde van zijn creatie door Conan Doyle vloeit voort uit een combinatie van typisch Engelse factoren. Engeland had slechts laat een echte politiemacht gekregen. Dit had voor een deel te maken met de afkeer van de Engelsen voor alles wat riekt naar een inperking van de individuele vrijheid. Voor een stuk had het ook te maken met economische motieven: een echte politiemacht was (en is) duur. Voor de opkomst van de grote steden in Engeland als gevolg van de industrialisering werd de handhaving van de wet gewoonlijk overgelaten aan een vaak onderbetaalde ‘parish constable’ of (nacht)wachter, en aan het privé-initiatief van wie rijk genoeg was om zogenaamde ‘thief-takers’ in te huren. Daarnaast moest de indrukwekkende catalogus van misdrijven die werden bestraft met de doodstraf, een zware lichamelijke straf of verbanning naar een verre kolonie, als voldoende afschrikking gelden. Omdat de vervolging van misdadigers niet officieel geregeld was, gaf die makkelijk aanleiding tot allerlei misbruiken, zoals omkoperij. Om hieraan te verhelpen stelden de broers John en Henry Fielding (beter bekend als de schrijver van onder andere Tom Jones) de ‘Bow Street Runners’ in: de eerste officiële semiberoepspolitiemacht in Engeland, met een opdracht die leek op wat tegenwoordig van een detectiveafdeling zou worden verwacht. Tussen 1748 en 1780 hadden zij het voor het zeggen in het belangrijkste gerechtsgebouw van Londen, gevestigd in Bow Street. Tezelfdertijd waren er ook de eerste aanzetten tot wat uiteindelijk in 1829 zou leiden tot de oprichting van de eerste geüniformeerde politiemacht in Engeland, de Metropolitan Police, door Robert Peel. In 1842 werd hieraan een afdeling detectives in burger verbonden, het latere Scotland Yard.

De speurder in Gaboriaus L’affaire Lerouge is een amateur, Monsieur Lecocq is echter een politiedetective. Ook in Engeland gaf de oprichting van een detectiveafdeling aanleiding tot het verschijnen van fictionele politiedetectives, weliswaar nog steeds als bij- en niet als hoofdfiguren. Denk maar aan Inspector Bucket in Bleak House (1852-1853) van Charles Dickens (1812-1870), Sergeant Cuff in The Moonstone (1868) van Wilkie Collins (1824-1889) en gelijkaardige personages in North and South (1855) van Elizabeth Gaskell (1810-1865) en He Knew He Was Right (1869) en The Eustace Diamonds (1873) van Anthony Trollope (1815-1882). Maar net zoals Conan Doyle Gaboriau onttroonde als de meest populaire misdaadschrijver van het einde van de negentiende eeuw, deed ook het succes van Sherlock Holmes figuren als Bucket en Cuff – en met hen de politiedetective – naar de achtergrond verdwijnen. Nochtans waren het – ook in Engeland – de beroepsdetectives die het echte werk deden, wanneer het aankwam op effectieve misdaadbestrijding.

Wat ongetwijfeld bijdroeg tot het succes van Sherlock Holmes was het feit dat de politiedetectives gewantrouwd werden door de publieke opinie

Wat ongetwijfeld bijdroeg tot het succes van Sherlock Holmes was het feit dat de politiedetectives – ondanks het sympathieke beeld dat Dickens en Collins ophingen – voor het grootste deel van de negentiende eeuw gewantrouwd werden door de publieke opinie. Dat had verschillende redenen. Ten eerste was er het negatieve voorbeeld van Frankrijk, traditioneel het land waaraan Engeland zich mat en waartegen het zich afzette. De carrière van Vidocq als boef, zijn inhuren van andere ex-boeven en zijn perikelen met de wet stuitten de Engelsen tegen de borst. Daarenboven heeft de Sûreté niet voor niets ‘Nationale’ in haar naam: ze stond in dienst van een sterk centraal gezag en dat wekte automatisch afkeer op in het sterk liberale Engeland, waar men een heilige afkeer had van overheidsinmenging in de privésfeer. Vervolgens neigden het dragen van burgerkleding (om zich onopvallend te kunnen mengen in allerlei kringen) en het gebruik van vermommingen in de ogen van de Engelsen naar bedrog. Dan hadden ze liever de eerlijke en betrouwbare agent in uniform. Omstreeks 1887 – de tijd dat Sherlock Holmes voor het eerst zijn opwachting maakte op de Engelse literaire scène – waren er ook een aantal schandalen waarbij politiedetectives betrokken waren, en die het beroep in een kwalijk daglicht stelden. En ten slotte: de meeste politiedetectives in Engeland kwamen uit de lagere klassen en hadden eerst gedurende een aantal jaren het politiewerk moeten leren als agent in uniform, terwijl Sherlock duidelijk een betere afkomst had.

Naarmate de negentiende eeuw vorderde, gingen het statuut en de gage van de Engelse politiedetective erop vooruit. Tegen het laatste kwart van de eeuw konden politiedetectives zich tot de (soms betere) middenklasse rekenen. Geleidelijk werden ze ook het voorwerp van intense belangstelling van de pers die – altijd geïnteresseerd in misdaad – hun exploten begon te volgen en sommigen een ware cultstatus bezorgde. Er ontstond een gespecialiseerde pers, met journalisten die zich exclusief richtten op misdaadverslaggeving. Een van de eersten om van dichtbij de daden van de detectives te volgen was Charles Dickens. Zo publiceerde hij in 1850 in Household Worlds het artikel ‘The Modern Science of Thief-Taking’, waarin hij de rol belichtte van het detectivecorps van de Metropolitan Police dat nauwelijks acht jaar eerder was opgericht. Dickens was ook een van de eersten om zelf op onderzoek uit te gaan naar de omstandigheden en de daders van misdrijven. Zoals blijkt uit zijn portret van Inspector Bucket koesterde hij grote sympathie, en zelfs bewondering, voor de vroege politiedetectives.

Naar het einde van de eeuw begonnen (ex-)detectives hun levens zelf op schrift te stellen, al dan niet geromantiseerd of gefictionaliseerd, wat een aantal bestsellers opleverde. Met de toename van de geletterdheid onder de lagere klassen, het ontstaan van een omvangrijke populaire pers en van goedkope op krantenpapier gedrukte volksuitgaven werden zowel ‘real life’ als gefictionaliseerde detectiveverhalen overal gegeerd. Overigens leefden de pers en de politiediensten, waaronder de detectiveafdelingen, in een soort symbiose. Terwijl de pers afhankelijk was van de detectives voor de daden waarover werd bericht, waren de detectives afhankelijk van de pers voor hun reputatie bij het grote publiek, en dus ook voor de mate van steun die ze bij het uitoefenen van hun beroep genoten van dit publiek, van de publieke opinie en in laatste instantie van de politiek. Toch duurde het nog tot 1919 vooraleer Scotland Yard een eigen persdienst oprichtte.

Aan het begin van de twintigste eeuw stonden de Britse politiediensten in het algemeen, en Scotland Yard in het bijzonder, in hoog aanzien in Engeland en in de wereld. Toch bleef vooral in de meer populaire literatuur het imago hangen van de klungelende politiedetective die voor schut wordt gezet door de briljante amateurdetective, zoals het was geïntroduceerd door Conan Doyle in zijn Sherlock Holmes-verhalen. Dat gaat op voor de talloze romans en verhalen van Agatha Christie (1890-1976), met als speurders van dienst de Belgische expatriate Hercule Poirot (eigenlijk een privédetective en dus beroeps, maar met verder alle trekjes van de geniale amateur à la Sherlock) en de oude vrijster Miss Marple. Dit geldt ook voor Dorothy Sayers (1893-1957), met als ‘sleuth’ Lord Peter Wimsey, Margery Allingham (104-1966), met als held Albert Campion, en talloze andere Engelse detectiveschrijvers uit de ‘Golden Age’.

De niet zo snuggere en vaak onbehouwen politie-inspecteur van de ‘hard-boiled detective fiction’ wordt in snelheid genomen door de cynische, keiharde en rad van tong gesneden privédetective

In de Verenigde Staten verliepen de ontwikkelingen enigszins anders. Hier was er de opkomst van de Pinkerton Agency, gesticht in 1850 door Allan Pinkerton (1820-1884), het grootste privédetectivebureau, maar vaak ook met halfofficiële taken. De stedelijke politiekorpsen maakten hun intrede rond het midden van de negentiende eeuw (in New York in 1845). Ondanks Edgar Allan Poes pioniersrol in de creatie van het genre sloeg de geniale amateurdetective hier nooit even sterk aan als in Engeland. De enige significante uitzondering is Nero Wolfe, de hoofdpersoon in de talloze detectiveromans van Rex Stout (1886-1975). Hij is een zonderling die misdaden oplost vanuit zijn leunstoel. De Verenigde Staten hebben niet de sociale verscheidenheid die Engeland heeft of alleszins had omstreeks de vorige eeuwwisseling. Er was dus nauwelijks ruimte voor detectives die niet moeten werken voor de kost. De niet zo snuggere en vaak onbehouwen politie-inspecteur van de ‘hard-boiled detective fiction’, die gelijkloopt met de periode van de ‘Golden Age’ in Engeland, wordt bijgevolg in snelheid genomen door de cynische, keiharde en rad van tong gesneden privédetective, zoals in de romans en verhalen van Dashiell Hammett (1894-1961) en Raymond Chandler (1888-1959). Eerder hadden de Verenigde Staten al kennisgemaakt met privédetective Nick Carter in de gelijknamige goedkope pulpreeks, op krantenpapier gedrukte ‘dime novels’, die verscheen vanaf 1886. Interessant is dat het prototype van Miss Marple al in 1878 op het literaire toneel in Amerika verschijnt, als helpster van de mannelijke politiedetective in The Leavenworth Case van Anna Katherine Green (1846-1935).

Hoewel het genre van de privédetective ook in de periode na de Tweede Wereldoorlog populair blijft, vooral in de Amerikaanse literatuur, zien we toch dat in de meer recente periode de nadruk verschuift naar de zogenaamde ‘police procedural’, een genre waarin aandacht wordt besteed aan het reilen en zeilen van een politieonderzoek. De interesse kan dan uitgaan naar de algemene procedures van het speuren zelf, naar hoe verhoren worden ingericht, naar forensische geneeskunde, of naar hoe ‘vergeten’ zaken na talloze jaren alsnog worden opgerakeld en opgelost. De mogelijkheden zijn legio en ze worden ook allemaal ijverig geëxploreerd – niet alleen op papier maar ook op het scherm. (Tegenwoordig is het televisiescherm populairder dan het bioscoopscherm.) De interesse van het publiek blijft groot, daarvan getuigt het succes van Britse reeksen zoals ‘Morse’, de sequel ‘Lewis’ en de prequel ‘Endeavour’, ‘Dalziel and Pascoe’, ‘Silent Witness’ en de Scandinavische hoogvliegers ‘The Killing’, ‘The Bridge’, ‘Varg Veum’, ‘Inspector Winter’ en ‘Wallander’, met de gelijknamige Britse remake. Al die reeksen, en de boeken waarop ze vaak gebaseerd zijn, hebben politiedetectives als hoofdpersoon. Tezelfdertijd blijven ook eigentijdse Sherlock Holmes-klonen nog steeds immens populair, te meten aan het succes van de recente BBC-productie ‘Sherlock’ en van de reeks waarmee we dit stuk begonnen: ‘Elementary’.

Haia Shpayer-Makov, The Ascent of the Detective: Police Sleuths in Victorian and Edwardian England. (Oxford: Oxford University Press, 2011).
James O’Brien, The Scientific Sherlock Holmes: Cracking the Case with Science and Forensics. (Oxford: Oxford University Press, 2013).

Theo D’haen is als literatuurwetenschapper verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen