Deel dit artikel

vandaag is het liberale vrijheidsconcept dominant: de staat moet borg staan voor ieders individuele vrijheid om te doen wat hij of zij wil, zolang het niet onwettelijk is. er bestaan echter ook andere invullingen van het begrip, elk met hun eigen traditie. zo kan collectief zelfbestuur gezien worden als de ultieme vorm van vrijheid: wie samen kan beslissen over wat kan en niet kan, is vrij. wat vandaag bekend staat als de liberale of grondwettelijke democratie combineert deze twee interpretaties: een dergelijk maatschappijmodel maakt collectieve vrijheid mogelijk, maar garandeert ook de liberale vrijheden van het individu.

Is vrijheid ondemocratisch? Over de liberale democratie

Helder De Schutter

Vrijheid is één van de belangrijkste waarden in onze politieke cultuur. Maar wat is vrijheid? We kunnen in het westerse politieke denken drie tradities afbakenen in de definiëring van vrijheid.

Ten eerste is er het liberale vrijheidsconcept. Hier draait vrijheid om de ongestoorde mogelijkheid van het individu om keuzes te maken. Vrijheid wordt bereikt indien ons geen stokken in de wielen worden gestoken door anderen, zoals door geweld, opsluiting en censuur. Liberalen, die deze vrijheidsdefinitie huldigen, vinden dat de staat deze individuele vrijheid moet waarborgen. Er is onder liberalen discussie over de precieze grenzen van dat staatsgezag: voor egalitaristische liberalen is economische herverdeling ook een voorwaarde voor vrijheid; libertariërs zijn het daar niet mee eens. Maar waar de grens ook ligt, eens ze is bereikt, moeten de wetten zwijgen. En waar ze zwijgen, zijn burgers vrij te doen wat ze willen. Vandaag is dit liberale vrijheidsconcept erg dominant, zo dominant dat velen niet beseffen dat er andere invullingen bestaan.

De tweede traditie huldigt een republikeins vrijheidsbegrip. Dat is veel ouder en benadrukt de collectieve uitoefening van vrijheid. Vrijheid valt hier samen met collectief zelfbestuur: een vrij volk is een volk dat zichzelf bestuurt. Waar de mate van vrijheid volgens het liberale begrip afhangt van de mate van afwezigheid van interferentie door anderen (hoe minder interferentie, hoe vrijer), stelt het republikeinse concept de afwezigheid van dominantie centraal. Als een volk wordt gedomineerd door een vreemde mogendheid of door een tiran, dan is het onvrij. Cruciaal in dit begrip van vrijheid is daarom niet hoe groot de ongestoorde handelingsruimte van individuen is (ongeacht wie regeert), maar wel wie beslist wat die handelingsruimte is. Wie samen kan beslissen is vrij. Republikeinse denkers, die deze vrijheidsconceptie centraal stellen, benadrukken dan ook het belang van burgerschapsdeugden zoals politiek activisme.

Als een volk wordt gedomineerd door een vreemde mogendheid of door een tiran, dan is het onvrij

De derde traditie propageert een communitaristisch vrijheidsbegrip. Hier gaat vrijheid over het realiseren van een bepaald ethisch ideaal van menszijn, zoals een religieus, stoïcijns of vitalistisch ideaal. Hoe dichter je komt bij het realiseren van het ideaal, hoe vrijer je bent. Bijvoorbeeld: stel dat je ervan overtuigd bent dat een avontuurlijk leven waardevol is, maar dat je soms angstgevoelens hebt en daardoor avontuurkansen ontwijkt. Dan kan je je angst ervaren als een belemmering voor je vrijheid. In dit geval heeft de vrijheidsbedreiging niets te maken met de interferentie of dominantie door anderen, maar zit ze in jezelf. Inmenging van anderen, zoals mede-avonturiers die je op sleeptouw nemen, of van de politieke gemeenschap, die de juiste prikkels kan geven, kunnen net vrijheid bevorderen. Voor communitaristen, die dit vrijheidsconcept omarmen, is het een taak van de staat om levenskeuzes dichter te brengen bij het ideaal.

Deze drie vrijheidsbegrippen vormen ruime tradities, met een enorme diversiteit aan interne discussie en betekenisuitbreiding. Bovendien zijn talloze kruisbestuivingen tussen tradities mogelijk. Een filosofe als Hannah Arendt combineert elementen uit de tweede en derde traditie, door het politieke handelen ook als een ideaal van menszijn voor te stellen. John Stuart Mill mengt de eerste en de derde traditie, door zijn liberalisme te enten op een ethisch ideaal dat originaliteit, creativiteit en kritische autonomie centraal stelt. Ook een combinatie van de eerste en de tweede traditie is mogelijk. Een dergelijk liberaal-republicanisme stelt dat vrijheid zowel individuele als collectieve voorwaarden heeft. Die combinatie vormt de normatieve voedingsbodem van wat vandaag bekend staat als de liberale democratie of de grondwettelijke democratie: liberale democratieën zijn democratisch omdat ze collectieve vrijheid mogelijk maken maar ze garanderen ook de liberale vrijheden van het individu, zoals vrijheid van meningsuiting, religie en associatie. Hieronder zal ik dit model verdedigen.

In haar nieuwe boek Freedom herschrijft en herschikt Annelien De Dijn, hoogleraar politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, de geschiedenis van het idee van vrijheid vanuit het contrast tussen die eerste twee vrijheidsconcepten. Haar meest opvallende onderzoeksresultaat is dat de visie op vrijheid als het bezit van individuele rechten die een grens opleggen aan staatsmacht zowel jonger als conservatiever is dan traditioneel gedacht. Doorgaans duidt men die opvatting in de context van de opkomst van religieuze tolerantie (als onbedoeld gevolg van de Reformatie) of van de markteconomie en de ermee gepaard gaande concentratie op natuurlijke rechten in de zeventiende en achttiende eeuw. Maar De Dijn betoogt uitvoerig dat ze pas ontstond rond de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw. Bovendien was die nieuwe conceptie een conservatieve reactie op de oudere notie van vrijheid als collectieve uitoefening van de macht. Die oudere conceptie, die De Dijn de antieke of de democratische conceptie noemt, was oorspronkelijk ontwikkeld door Atheense democraten en Romeinse plebejers. Vervolgens werd ze tijdens de renaissance heropgevist door Florentijnse humanisten zoals Machiavelli. Uiteindelijk mondde ze uit in de Atlantische revoluties in onder andere de VS en Frankrijk, die een hoogmis waren van het idee dat vrijheid collectief zelfbestuur vereist. Tot dan werd vrijheid begrepen als iets wezenlijk collectiefs, en niet iets van het individu.

Tot de Atlantische revoluties werd vrijheid begrepen als iets wezenlijk collectiefs, niet iets van het individu

Het is pas na die Atlantische revoluties, aldus De Dijn, dat ons vrijheidsconcept kantelt, en het moderne concept ontstaat. Die kanteling ontwikkelt zich in de vorm van een conservatief contrarevolutionair gedachtegoed, bij denkers als Edmund Burke, Johann August Eberhard, Benjamin Constant, Germaine de Staël, William Graham Sumner, Paul Leroy-Beaulieu, een lijn die zich later doorzet bij onder anderen Friedrich Hayek en Isaiah Berlin. Het ontstaan van dit moderne vrijheidsconcept moeten we volgens De Dijn begrijpen als het gevolg van een verzet tegen de democratie, en specifiek tegen de gevaren van de democratie voor individuele vrijheid. Vrijheid en democratie worden door deze reactionairen van elkaar losgeweekt. Vanaf nu wordt democratie als een mogelijke bedreiging voor vrijheid gezien. Sommige contrarevolutionairen waren daarbij gemotiveerd door het idee dat democratie zou uitmonden in anarchie – de aloude vrees van Plato – of in de tirannie van de meerderheid. Maar de belangrijkste voedingsbodem voor de democratische antipathie van deze contrarevolutionairen was de herverdeling van rijk naar arm die democratie voortbracht. Zij vonden economische herverdeling onwenselijk, en beschouwden belastingen als een aanslag op vrijheid. De remedie was duidelijk: de democratie moest worden beteugeld, en dat in naam van de individuele vrijheid. Vrijheid werd nu aanzien als argument voor liberale beperkingen aan de democratische macht. Die liberale beperkingen omvatten onder andere grondwettelijke rechten, toetsing van de wetten door onafhankelijke rechters (judicial review), en machtsverlening aan de senaat. Die moesten de ontwikkeling van de welvaartstaat remmen, door de democratie te temmen.

De remedie was duidelijk: de democratie moest worden beteugeld, en dat in naam van de individuele vrijheid

Het is van belang in te zien dat De Dijn een aanzienlijke perspectiefverschuiving aanbrengt in de ideeëngeschiedenis van vrijheid. Vele politieke theoretici – zoals de liberalen Constant en Berlin maar ook de republikein Arendt – stellen de moderne vrijheid voor als de kern van het westerse denken. De Dijn keert dit om: eeuwenlang begrepen westerse politieke denkers vrijheid niet in liberale zin maar als collectief zelfbestuur. De moderne vrijheidsvisie ontstond pas na de Amerikaanse en Franse Revolutie. Ze is dus helemaal niet de voedingsbodem van die revoluties, die integendeel in het teken stonden van de antieke vrijheidsvisie! De moderne vrijheidsgedachte is wezenlijk conservatief; ze is het gevolg van verzet tegen de nieuwerwetse egalitaire idealen van de democratische revolutionairen. Hedendaagse vrijheidsverdedigers stellen zich graag voor als de erfgenamen van de Franse of Amerikaanse Revoluties, maar ze staan eigenlijk veel dichter bij de contrarevolutionairen.

Dit is een prikkelende en indrukwekkende stelling. Als De Dijn gelijk heeft, moeten we de politieke geschiedenis en filosofie van de vrijheid grondig herschrijven. Toch moeten we hier volgens mij voorzichtig zijn, om conceptuele, historische en moreel-ideologische redenen.

Conceptueel rekt De Dijn de oude vrijheidsconceptie danig uit. Ze laat die antieke conceptie niet alleen bestaan uit een vereenzelviging van vrijheid met collectief zelfbestuur. Ze rekent er ook die visies toe die individuele vrijheid genegen zijn maar stellen dat collectief zelfbestuur er een voorwaarde voor is. De Griekse denker Herodotos, bijvoorbeeld, argumenteerde (in de analyse van De Dijn) dat collectieve vrijheid instrumenteel is voor individuele vrijheid. Volgens hem zijn private onafhankelijkheid en vrijheid altijd onzeker in een monarchie, want zelfs een goede koning kan plots een tiran worden. Individuele vrijheid wordt pas mogelijk wanneer het volk zichzelf regeert. Dit lijkt een nogal ‘moderne’ want ultiem op individuele vrijheid gerichte stelling, maar De Dijn kan Herodotos’ argumentatie toch tot de antieke vrijheid rekenen precies dankzij die conceptuele ingreep. Omgekeerd wordt de moderne conceptie versmald tot de stelling dat vrijheid én individueel is én bedreigd wordt door democratie. Het volstaat dus niet om individuele vrijheid centraal te stellen; De Dijn bezigt de term ‘moderne vrijheid’ enkel voor wie daarnaast ook stelt dat democratie die vrijheid bedreigt. Deze conceptuele herconfiguratie maakt het contrast tussen beide vrijheidsconcepten dus wat asymmetrisch en ook minder eenduidig. Maar vooral wordt de bewijslast voor de hypothese dat de moderne vrijheid pas zeer laat optrad door dit nieuwe conceptuele apparaat verlicht. De pool van modernevrijheidsdenkers wordt immers drastisch verkleind.

Volgens Herodotos wordt individuele vrijheid pas mogelijk wanneer het volk zichzelf regeert

Ten tweede zijn er ook historische redenen voor scepsis. Verschillende denkers passen niet in De Dijns hypothese over de postrevolutionaire aard van de moderne vrijheidsconceptie, zelfs als we de net besproken conceptuele ingreep aanvaarden. Dat is onder andere het geval voor Thomas Hobbes (1588-1679), die stelt dat staatsmacht de vrijheid van het individu inperkt en individuele vrijheid pas begint waar de greep van het gezag eindigt. Hobbes is dus duidelijk een outlier voor de hypothese van De Dijn, wat De Dijn overigens toegeeft in het boek. Maar het geldt bijvoorbeeld ook voor John Locke (1632-1704), die als een grondlegger van het liberalisme wordt beschouwd. Locke rechtvaardigt de staat als remedie voor bepaalde ongemakken die we zonder staat zouden ervaren, zoals het gebrek aan een duidelijke en uniforme interpretatie van de door God ingestelde natuurwet. Locke acht overheidsregulatie dus zeker nodig. Maar de overheid moet wel doen waarvoor ze bedoeld is, en niet arbitrair handelen of indruisen tegen die natuurwet, die ons prepolitieke individuele rechten geeft, zoals rechten om privé-eigendom te vergaren. Vrijheid is hier dus individueel van aard, en overheidsregulering is verkeerd wanneer ze die vrijheid niet vrijwaart. En net als bij Hobbes zijn individuen ook bij Locke vrij waar de wet zwijgt.

Ook aan de recentere kant van de voorgestelde tweedeling tussen de antieke en de moderne vrijheid vinden we historisch voer voor de weerlegging van de hypothese. In haar ijver om aan te tonen dat het liberale vrijheidsbegrip een conservatieve uitvinding is om individueel eigendom te vrijwaren tegen de greep van de staat, veronachtzaamt De Dijn de verscheidenheid binnen dat liberale kamp. De omvangrijke liberaal-egalitaristische traditie die ontstond sinds de publicatie van John Rawls’ Theory of Justice (1971) wordt in dit verhaal bijvoorbeeld niet genoemd. Nochtans wordt daar expliciet ruimte gemaakt voor verregaande inkomensherverdeling, op basis van het gedachte-experiment van de sluier der onwetendheid. Hierbij worden de basiswetten bepaald door deelnemers die niet weten wat voor geslacht ze hebben of hoeveel geld ze hebben. Aangezien het mogelijk is dat men erg arm zal blijken wanneer de sluier wordt afgenomen, is het rationeel voor die wetsbepalers om economische basiswetten in het voordeel van de minstbedeelden op te stellen. Rawls biedt dus een liberalisme gestoeld op individuele vrijheid dat net bedoeld is om economische herverdeling mogelijk te maken. Liberalisme wordt in De Dijns verhaal grotendeels versmald tot de economisch-rechtse, libertarische interpretatie ervan (zoals bij Hayek) en ze gaat ervan uit dat die traditie sinds 1945 als het kernideaal van het Westen werd begrepen. Misschien vindt De Dijn die rawlsiaanse traditie te academisch, maar ze is dominant in het politieke denken vandaag, socio-economisch progressief van aard, en soms ook impactvol; zo is de huidige Belgische minister van Volksgezondheid een rawlsiaan.

De rawlsiaanse traditie is socio-economisch progressief van aard en dominant in het politieke denken vandaag

Dat brengt me, ten derde, tot de moreel-ideologische inzet van De Dijns analyse, die haar historische claim lijkt te motiveren. De Dijn is kritisch over de moderne vrijheid, en een enthousiaste verdediger van de antieke conceptie. Dat blijkt voortdurend uit de stijl van het historische relaas, maar ook expliciet uit de epiloog van het boek en de interviews en opiniestukken die het boek begeleiden waarin De Dijn het achterste van haar tong laat zien. In de epiloog heet het dat we de antieke conceptie moeten herwaarderen. In interviews houdt ze een pleidooi voor een terugkeer naar die antieke conceptie, en is ze sceptisch over wat de democratie corrigeert, zoals bijvoorbeeld het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. In een recent opiniestuk over Covid-19 schrijft De Dijn dat de typische liberale vrijheidsvrees voor strikte anti-Covidmaatregelen ongerechtvaardigd is, eens we vrijheid in de antieke zin opvatten, zoals ze voorstelt te doen. In dat geval is er geen spanning tussen strikt overheidsoptreden en vrijheid: als we met vrijheid collectief zelfbestuur of democratie bedoelen, dan is er geen vrijheidsprobleem zolang de maatregelen democratisch gedragen worden.

Die argumentatie vind ik problematisch. Volgens deze visie zou elke overheidsbeslissing vrijheid bevorderen zolang de beslissing democratisch tot stand is gekomen. Dat is onwenselijk omdat we, als kinderen van onze tijd, vandaag ook individuele vrijheid van belang vinden. Denk bijvoorbeeld aan de vrijheid waar Anne Frank in haar dagboek naar snakt. Of aan het vrije leven dat Gerard Walschaps Houtekiet nastreeft. Die vrijheidsinvocaties kan je niet duiden vanuit de collectieve conceptie – daar is een individueel vrijheidsbegrip voor nodig. Fenomenologisch klopt er dus iets niet aan een vervanging van de moderne door de antieke vrijheidsconceptie; in die zin heeft Constant gelijk dat een terugkeer naar de antieke vrijheid anachronistisch is. Er zijn grenzen aan wat we vinden dat ons lichaam, onze vrijheid van beweging en onze vrijheid van religie mag worden aangedaan, nog los van de vraag wie bestuurt. Vrijheid betekent voor ons ook individuele vrijheid.

Er zijn grenzen aan wat ons lichaam, onze vrijheid van beweging en van religie mag worden aangedaan

De antieke vrijheid schiet dus tekort als we willen begrijpen waar het individuen om gaat als ze vrijheid inroepen. Maar, belangrijker, ernaar terugkeren zonder stevige correctie is ook onwenselijk. Het is immers altijd mogelijk dat een democratie ontspoort en individuele vrijheid beknot. Denk aan de slavernij in het democratische Athene en bij de Amerikaanse revolutionairen (waar De Dijn zich overigens erg bewust van is), of aan de ‘LGBT-vrije’ gemeentes in Polen vandaag en het loopje dat de Hongaarse Viktor Orbán neemt met de rechtsstaat. Een liberale rem op wat democratisch beslist kan worden – in de vorm van mensenrechtenhoven of grondwettelijke beperkingen – is verre van alleenzaligmakend maar toch een verstandig mechanisme om de mogelijke verdrukking van minderheden binnen een democratisch bestel tegen te gaan.

Die liberale rem helpt ook om communitaristische uitwassen binnen de perken te houden. Ook dat is immers een nadeel van een vrijheidsbegrip dat enkel republikeins is: dat het geen inhoudelijke grens stelt aan de legitieme invloed van de derde vrijheidsconceptie die ik hierboven onderscheidde. Bepaalde interpretaties van dat communitarisme laten immers toe dat minderheden gedwongen kunnen worden om een ideaal van menszijn te omarmen dat is gebaseerd op een specifieke visie op het goede leven van één dominante groep. De liberale vrees voor dat soort dwang is in tijden van een alomtegenwoordig pluralisme van levensbeschouwingen dermate terecht dat hij niet onder de mat geveegd mag worden.

Kortom: als vrijheid samenvalt met democratie, is binnen een democratie geen verweer meer mogelijk in naam van vrijheid. We hebben nood aan een systeem dat ook de individuele vrijheid verdisconteert. In een democratie leven volstaat niet om vrij te zijn; je kan in een democratie onvrij zijn.

Als vrijheid samenvalt met democratie, is binnen een democratie geen verweer meer mogelijk in naam van vrijheid

Is collectieve vrijheid dan van geen tel? Zeker wel. Dat zien we bijvoorbeeld waar ze niet verworven is: daar verwijst men frequent naar vrijheid in collectieve zin, bijvoorbeeld tijdens de Fluwelen Revolutie in Praag, tijdens de antikoloniale bevrijdingsbewegingen, of als slogan vandaag voor onafhankelijkheid in Palestina of Koerdistan. Waar collectieve vrijheid verworven is – waar het volk het voor het zeggen heeft, zoals in ons liberaal-democratisch bestel – spreken we er minder over. Dat is logisch. Ze lijkt dan evident. Maar ook in een liberale democratie is collectieve vrijheid wel degelijk aanwezig, in de vorm van de democratische pijler van die liberale democratie. Die democratische pijler moeten we voeden, bijvoorbeeld door burgerparticipatie en politieke deugden te stimuleren, omdat hij op zich van belang is als uitdrukking van vrijheid, maar ook omdat hij de collectieve voorwaarde vormt voor onze individuele vrijheid. Die individuele vrijheid wordt dan weer uitgedrukt door de andere liberale helft van het dubbelconcept van de liberale democratie. Die twee pijlers – collectief-democratische en individueel-liberale vrijheid – staan in een spanning maar zijn beide onontbeerlijk. We zijn pas vrij als we én als groep besturen én ook voldoende individuele onafhankelijkheid hebben. Collectieve vrijheid én individuele vrijheid: dat is de dubbele normatieve basis van de liberale democratie. En die dubbele basis is wenselijk; we zijn niet vrij als een vreemde machthebber het voor het zeggen heeft, zoals de Grieken ervoeren onder de overheersing door de Perzische Xerxes. Maar we zijn ook niet vrij als we overgeleverd zijn aan de willekeur van de meerderheid, zoals Socrates was.

De Dijn, Annelien, Freedom. An Unruly History. (Cambridge, MA: Harvard University Press, 2020).

Helder De Schutter is hoogleraar sociale en politieke filosofie aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven en coördinator van het Centrum voor Politieke Filosofie en Ethiek (RIPPLE). Sinds maart 2021 is hij hoofdredacteur van Karakter.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen