Deel dit artikel

in haar boek things: in touch with the past stelt filosofe carolyn korsmeyer dat voorwerpen uit het verleden, als ze tenminste niet nep zijn, dat verleden zelf aanwezig stellen voor wie met hen in aanraking komt. dat laatste is lichamelijk te interpreteren: door oude voorwerpen aan te raken is het alsof we in contact kunnen komen met het verleden zelf en met de mensen eruit. in letterlijke zin kan dat natuurlijk niet, al lijkt korsmeyer te beweren van wel. haar analyse miskent het symbolische karakter van vele voorwerpen. het is daarbij van belang ‘symbolisch’ niet te verwarren met ‘sentimenteel’ of ‘onbelangrijk’. onze gehechtheid aan oude voorwerpen is namelijk onderdeel van een algemenere symbolische structuur die verankerd is in onze identiteit.

Ding, symbool, lichaam

Arnold Burms en Geertjan Zuijdwegt

In haar nieuwste boek beschrijft filosofe Carolyn Korsmeyer de ervaring van een schattenjager die plots al gravend in de zandgrond op een aantal Spaanse goudstukken uit de zestiende eeuw stoot. Hij is euforisch en een gevoel van spanning maakt zich van hem meester: de schattenjager beseft dat de munten die hij in zijn hand houdt daar vijf eeuwen geleden door een ander mens werden verborgen. Op het moment van de vondst lijkt het hem alsof het verleden even zelf aanwezig wordt gesteld en alsof hij door de munten aan te raken in contact komt met de man of vrouw die ze daar in de zestiende eeuw in de grond stopte. Voor Korsmeyer is dit de typische ervaring die door sommige oude voorwerpen kan worden teweeggebracht en die meteen ook de titel geeft aan haar recentste boek: Things: In Touch with the Past.

Korsmeyer wenst dit soort ervaringen ernstig te nemen. Dat is verfrissend, want doorgaans worden ze als sentimenteel gecatalogeerd en behandeld in een verre uithoek van het deelgebied van de filosofie dat zich met waarden bezighoudt. In Things probeert Korsmeyer onze gehechtheid aan bepaalde oude voorwerpen inzichtelijk te maken en redelijk te verantwoorden. Centraal in haar argument staat de categorie van het echte (the real of genuine). Om ons werkelijk met het verleden in contact te brengen moeten oude voorwerpen echt zijn. Als de schattenjager uit het voorbeeld ontdekt dat zijn dubloenen geslaagde replica’s zijn, zullen ze voor hem hun bijzondere waarde verliezen (ook als blijkt dat ze evenveel edelmetaal bevatten). Het is dit verschil tussen echt en onecht dat Korsmeyer probeert te vatten.

Om ons werkelijk met het verleden in contact te brengen, moeten oude voorwerpen echt zijn

Haar antwoord kan als volgt worden samengevat: echte voorwerpen belichamen hun eigen geschiedenis en stellen daarom het verleden zelf aanwezig. Korsmeyer onderzoekt de esthetische en metafysische dimensies van die gedachte en bespreekt de implicaties voor preservatie en conservering van erfgoed. Daarbij staat de tastzin centraal. Door oude voorwerpen aan te raken is het alsof wij in contact komen met het verleden zelf.

Maar met dit alsof weet Korsmeyer geen blijf. Het centrale probleem van haar analyse bestaat in de miskenning van het symbolische karakter van de voorwerpen die ze beschrijft.

Sommige echte voorwerpen hebben de kracht die symbolen soms bezitten om het verleden als het ware even op te roepen. Het oproepen van het verleden zelf behoort tot het symbolische karakter dat die oude voorwerpen soms hebben. Maar Korsmeyer laat uitschijnen dat die evocatie letterlijk op te vatten is: oude voorwerpen kunnen het verleden zelf aanwezig stellen en men kan door hen aan te raken met het verleden zelf in contact komen. Het is onduidelijk hoe het verleden, dat per definitie voorbij is, in letterlijke zin ervaren kan worden. Toch is dat voor Korsmeyer de kern van de ervaring van echtheid, ook al omgeeft ze deze conclusie met allerlei voorbehouden en nuances. Door het alsof­-karakter van dit contact met het verleden te miskennen, verliest Korsmeyer het symbolische van het fenomeen dat ze wil analyseren uit het oog.

Die vergissing lijkt op het eerste gezicht elementair: men kan zich afvragen hoe men door oude voorwerpen aan te raken letterlijk in contact zou kunnen treden met het verleden of met de mensen eruit. Maar haar vergissing heeft een diepere reden. Wie de ervaring die Korsmeyer beschrijft symbolisch noemt, lijkt in te stemmen met diegenen die zo’n ervaring voorstellen als een vorm van sentimentaliteit of van fetisjisme. Zo ontstaat de indruk dat het domein waarvoor Korsmeyer zich met hartstocht interesseert eigenlijk niet veel belang heeft.

Het symbolische kenmerkt ons tot in het diepste van ons wezen

Maar die indruk berust zelf op een diepgeworteld vooroordeel: dat hetgeen symbolisch is eigenlijk niet belangrijk is en altijd tot sentimentele waarde kan worden gereduceerd. In wat volgt willen we aantonen dat dit vooroordeel onjuist is. Het werk van Korsmeyer is daarbij enkel het vertrekpunt. We laten zien hoe onze gehechtheid aan oude voorwerpen (waartoe Korsmeyers analyse zich beperkt) onderdeel is van een algemenere symbolische structuur, die ook onze verhouding tot dode lichamen kenmerkt en die we onmogelijk als sentimenteel van de hand kunnen wijzen. We betogen dat die symbolische structuur verankerd is in onze eigen identiteit als symbolische lichamen. Het symbolische kenmerkt ons tot in het diepste van ons wezen.

Er zijn symbolen die enkel verwijzen door afspraak of conventie. Ze hebben een duidelijke functie en die kan gemakkelijk door een equivalent object worden vervuld. Een beenhouwerij wordt even adequaat gemarkeerd door een afbeelding van een stuk vlees als door een afbeelding van gekruiste vleesmessen. Eender welke lap in de juiste kleuren kan de natie België symboliseren. Maar niet elk symbool is op deze manier inwisselbaar. Dit geldt met name voor wat wij lichamelijke symbolen noemen. De oude voorwerpen die Korsmeyer behandelt, behoren tot deze categorie. Als ik op een eenvoudig herkenbare manier naar Napoleon wil verwijzen, kan ik gebruik maken van de hem typerende bicorne. Maar de hoed die hij zelf ooit droeg verwijst naar hem op een andere manier. Het is alsof ze iets van Napoleon zelf aanwezig stelt. Enkel bij dit soort symbolen is echtheid van belang: als het om een replica blijkt te gaan verliest de reliek zijn waarde.

De reden hiervoor is niet dat er door de aanraking een overdracht heeft plaatsgevonden van een kenmerk of eigenschap van Napoleon. Niets van wat eigen is aan Napoleon tref ik aan in zijn hoed. De vergissing van Korsmeyer bestaat erin te doen alsof dit wel het geval is. Echtheid krijgt bij haar een inhoud – vandaar ook dat ze probeert na te gaan welk historisch, cultureel of esthetisch belang een voorwerp moet hebben om echt te kunnen zijn. Maar echtheid is enkel een voorwaarde om een bepaald soort waarde te kunnen beleven. Ze heeft zelf geen inhoud. Als we willen weten of een reliek echt is, kunnen we daarvoor geen beroep doen op de ervaring die het voorwerp ons bezorgt. Echtheid kan alleen worden vastgesteld met behulp van een objectiverend procedé van forensische of wetenschappelijke aard. Maar we doen enkel een beroep op dat procedé wanneer we reeds een bijzonder belang hechten aan wat het voorwerp representeert. Elk oud voorwerp is dus in zeker opzicht echt, maar die echtheid interesseert ons alleen wanneer datgene wat het voorwerp symboliseert voor ons van belang is.

Echtheid is enkel een voorwaarde om een bepaald soort waarde te kunnen beleven

Het is waar dat de interesse in echtheid soms op onbenullige voorwerpen is gericht (wat voeding geeft aan het verwijt van sentimentaliteit), maar dat hoeft niet zo te zijn. Relieken van een persoon kunnen voor een welbepaalde ander – een zoon, echtgenoot of vriendin bijvoorbeeld – een diepe betekenis hebben en hoeven helemaal niet samen te vallen met een banale interesse. Neem bijvoorbeeld foto’s. Een foto van iemand heeft zijn bestaan te danken aan de manier waarop hij ontstaan is: aan de reële, lichamelijke aanwezigheid van diegene die gefotografeerd werd. Net zoals de relieken behoren ze daarom tot de categorie van lichamelijke symbolen: de reële aanwezigheid van de gefotografeerde geeft aan de foto dezelfde betekenis als de relieken die door iemand gebruikt of gedragen werden. Aan iemands foto kan bijvoorbeeld haar dochter diep gehecht zijn en wanneer de foto om de een of andere reden verloren gaat kan dat bij de dochter een pijnlijk gevoel van schuld teweegbrengen.

Laten we nu onze aandacht verschuiven naar een symbolisch object dat niemand onverschillig laat. Dit object kan niet meer gelden als een gegeven waaraan enkele mensen, in tegenstelling tot sommige anderen, nu eenmaal op basis van een speciale gevoeligheid veel belang hechten. Een dood lichaam is niet meer dan het symbool van iemand die geleefd heeft. Het kan niets voelen en het heeft ogenschijnlijk geen eigenschappen die eerbied zouden kunnen rechtvaardigen. Maar toch kan het, beter dan alle andere lichamelijke symbolen, de persoon die gestorven is aanwezig stellen. Door het te behandelen op een oneerbiedige of grove manier lijkt men de persoon zelf iets aan te doen. Zo vindt men een moord die gevolgd wordt door het verminken van het lijk extra gruwelijk. Hier hebben we te maken met een symbolisch kwaad dat bijna in niets verschilt van een reëel kwaad.

Een dood lichaam verminken is een symbolisch kwaad dat bijna in niets verschilt van een reëel kwaad

In dit geval is het object ondanks zijn sterke en dwingende kracht slechts een symbool: het lijk symboliseert de persoon, maar valt er duidelijk niet mee samen. Het is echter niet moeilijk een voorbeeld te vinden waar het symbool blijkbaar niet meer te onderscheiden valt van de persoon zelf. Ik beeld me bijvoorbeeld in dat ik op een bepaald moment de ziekte van Alzheimer zal krijgen en dat ik in die toestand geen enkele van de karaktertrekken zal bezitten waarmee ik me nu vereenzelvig. Ik zal me uiteindelijk zelfs niet meer herinneren wie ik geweest ben en niet langer beseffen dat ik de ziekte van Alzheimer heb. Waarom denk ik met vrees aan die situatie? Waarom denk ik nu dat ik liever dood zou zijn dan dat me dat moet overkomen? Blijkbaar identificeer ik mezelf nog altijd met die persoon, ook al zal van mezelf niets anders overblijven dan een levend lichaam. Dit is een situatie waarin de persoon niet langer wordt verbonden met een object dat zijzelf niet is – haar dode lichaam of een ander lichamelijk symbool – maar met een levend lichaam. We zullen in dit verband spreken over een symbolisch lichaam.

Wij zeggen: het symbolische lichaam. Waarom niet gewoon het lichaam? Het lichaam is hier symbolisch om dezelfde reden waarom ook iemands hoed zijn symbool kan worden of waarom iemands dode lichaam haar kan symboliseren: het verwijst naar een persoon die niet samenvalt met diens zelfbewustzijn. Het lijk symboliseert een persoon die niet langer in leven is. Mijn levende lichaam symboliseert een toekomstig zelf met wiens zelfbewustzijn ik geen enkele band meer heb. Ik stel me immers niet voor dat ik pijn zal lijden of ongelukkig zal zijn wanneer de ziekte van Alzheimer mij treft. Dat alles is niet wat ik vrees. Wat ik vrees is dat ik voor anderen alle zin voor decorum verloren zal hebben en zonder het te beseffen me op die manier dwaas of ongepast zal gedragen. Mijn vrees ontstaat door mijn verinnerlijking van het standpunt van een derde persoon: ik vrees dat ik in de ogen van anderen zal verschijnen als dwaas of weerzinwekkend. De mogelijkheid om hier nog een onderscheid te maken tussen mijn eigen standpunt en dat van anderen valt helemaal weg. Ik val samen met mijn symbolische lichaam: zoals een derde persoon mij zal zien, zo ben ik.

Ik val samen met mijn symbolische lichaam: zoals een derde persoon mij zal zien, zo ben ik

De rol van het symbolische lichaam kan nog op een andere manier worden geïllustreerd. Stel: iemand bevindt zich om een of andere reden in een toestand van diepe verdoving en wordt in die toestand misbruikt. Wanneer ze ontwaakt uit haar diepe slaap weet ze helemaal niets over wat haar overkomen is. Bovendien heeft het misbruik dat plaatsvond geen enkel spoor nagelaten. Ze heeft niets gevoeld en ze leeft verder alsof er niets gebeurd is. Maar als ze door een toeval te weten komt wat iemand anders met haar heeft gedaan, voelt ze zich ontzet. Het bevreemdende van de situatie is dat haar kwaad werd berokkend waarvan ze geen bewustzijn had en waarvan ze nooit een bewustzijn gehad zou hebben indien ze niet door iets toevalligs op de hoogte was gebracht. Hier wordt het onderscheid duidelijk tussen het lichaam en het symbolische lichaam. Ze weet niet wat haar is overkomen en haar lichaam draagt geen sporen van het misbruik. Toch zal ze vinden dat haar iets ergs werd aangedaan. Het symbolische lichaam verschijnt hier als datgene wat de identificatie mogelijk maakt tussen wat met haar lichaam is gebeurd en wie zij is. Ze kijkt als het ware naar zichzelf vanuit het standpunt van een toeschouwer en ziet: dit is mij aangedaan. Ze vat haar eigen lichaam op als symbool van zichzelf.

Het zou enigszins misleidend zijn om te zeggen dat zij zich met haar lichaam identificeert. Ze kan niet zomaar kiezen om zich al of niet met haar lichaam te vereenzelvigen. De identificatie overkomt haar eerder dan dat ze ervoor opteert. Ze bestaat in deze identificatie. Zoals elke mens ervaart ze haar eigen identiteit vanuit het verinnerlijkte standpunt van anderen.

Een identificatie overkomt ons eerder dan dat we ervoor opteren

De gedachte dat ons lichaam symbool is van onszelf is niet zo vreemd als ze op het eerste gezicht lijkt. Stel dat je iemand wilt interviewen die naam heeft gemaakt in de literatuur, maar intussen oud geworden is en sinds lang niets meer publiceert. In feite daagt de beroemdheid zelf niet op voor het interview maar laat ze zich, zonder dat je dat weet, vervangen door iemand anders. Je hebt dat niet door. Na de ontmoeting geloof je dat je met de beroemde schrijfster zelf gepraat hebt. Als je later het bedrog te weten komt, ben je ontgoocheld. Je wou immers met de echte spreken. Maar wat betekent dat? De echte is de vrouw die hetzelfde lichaam heeft als de schrijfster. Maar die lichamelijke continuïteit garandeert helemaal niet dat de schrijfster nog altijd de eigenschappen heeft waardoor je eerder geboeid werd. En misschien heeft de stand-in die wel. Toch verlang je de echte te ontmoeten, hoewel je niet kan uitleggen waarom dat zo is. Ook hier fungeert het lichaam als symbolisch lichaam: het verwijst naar de persoon die je wil ontmoeten, welke eigenschappen die intussen ook mag hebben.

Iedereen is zoals de beroemde schrijfster in ons verhaal. Om naar mij te kunnen verwijzen hebben de anderen mijn lichaam nodig: het lichaam dat telkens opnieuw als hetzelfde kan worden geïdentificeerd. Op die manier ben ik verschillend van alle anderen: door mijn lichaam krijg ik mijn uniciteit. Alle eigenschappen – ook de meest uiteenlopende en contradictorische – die de anderen aan mij toeschrijven, moeten ze aan mij toeschrijven door naar mijn eigen lichaam te verwijzen. Mijn lichaam is de focus van de eigenschappen die mij toegeschreven worden. Zo wordt mijn lichaam symbool van wat ik ben: niet enkel voor anderen, maar ook voor mezelf. Het misbruikvoorbeeld toont aan dat het niet een bewuste beleving of een fysieke kwetsuur is die uitmaakt of iets aan mij is geschied, maar het symbolische lichaam. Ik zie mijzelf alsof ik een ander ben.

Meestal denken we dat wie we zijn samenvalt met het geheel van eigenschappen waarmee we ons identificeren

We zijn niet gewend om onze eigen identiteit op deze manier op te vatten. Meestal denken we dat wie wij zijn samenvalt met het geheel van eigenschappen waarmee we ons identificeren. Maar wie ik ben, wordt tot in het diepst van mijn wezen ook bepaald door mijn symbolische lichaam. Dat ik niet samenval met om het even welk geheel van eigenschappen uit zich in mijn onwil om door iemand anders die bijzonder goed op me gelijkt vervangen te worden. Als ik sterf, is het geen troost dat iemand anders verder leeft, met wie ik niets te maken heb maar die niet van mij te onderscheiden is. Dat ik tot in het diepst van mezelf getekend ben door het lichaam waaraan anderen allerlei eigenschappen toeschrijven, komt tot uiting in de schaamte die ik kan voelen over mijn eigen lichaam. Ik zie mijzelf zoals de anderen mij zien, en toch is die schaamte mijn schaamte. Ons eigen lichaam is dus symbool van wie wij zijn, zoals oude voorwerpen symbolen zijn van het verleden waartoe ze behoren. Wellicht ligt daarin het begin van een verklaring van onze blijvende gehechtheid aan relieken en historische artefacten.

Carolyn Korsmeyer, Things: In Touch with the Past. (Oxford: Oxford University Press, 2019).

Arnold Burms is emeritus gewoon hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven. Recent publiceerde hij onder meer (samen met Herman De Dijn) ‘Zekerheid, vertrouwen, scepticisme’ in Tijdschrift voor Filosofie 81 en ‘Wittgenstein over de zekerheid van het godsdienstig geloof’ in Tijdschrift voor Filosofie 83.

Geertjan Zuijdwegt is gastprofessor Detentie, zingeving en samenleving aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven. Recent publiceerde hij onder meer An Evangelical Adrift: The Making of John Henry Newman’s Theology en (samen met Pieter De Witte) ‘Confines, Wards and Dungeons: Some Reflections on Crime and Society in Times of Covid-19’ in Working Notes 34.87.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen