Deel dit artikel

de term ‘woke’ kan alles en niets tegelijk zijn, afhankelijk van het perspectief. voor socioloog walter weyns is woke een nieuwe mentaliteit of culturele stroming die richting geeft aan sociale bewegingen. de pijlers eronder zijn concepten als wit privilege – de idee dat een lichte huidskleur systematisch voordelen oplevert – maar ook intersectionaliteit en de microagressies van alledaagse, door buitenstaanders zelden ernstig genomen discriminatie. het ‘woke geloof’ is grotendeels uit noord-amerika komen overwaaien, maar dat betekent niet dat amerikaanse conflicten onvertaald naar vlaanderen werden geïmporteerd. het heeft een eigen, boeiende politieke dynamiek op gang gebracht bij de jongste generatie links-progressieve, veelal hoogopgeleide activisten in vlaanderen.

Een beweging is geen filosofenclub: wat is ‘woke’?

Maarten Loopmans

Woke is een rechts hondenfluitje’, wist een vriendin me onlangs te vertellen. Het wordt inderdaad vaak als codewoord gebruikt om linkse activisten in een slecht daglicht te plaatsen. Die laatsten noemen zich dan ook niet graag woke, en bestempelen het als een paranoïde fata morgana van rechts. Rechtse scheldknapen zelf weigeren het begrip ‘woke’ een duidelijke invulling te geven. Lekker makkelijk, zo kan je het mikken naar alles wat beweegt. Een actie tegen racisme? Woke. Een queer filmfestival? Woke. Klimaatmarsen? Woke. Voor rechts is woke een term die vooral duidt op een teveel, een overdrijven. En ja, alles wat niet rechts is, wordt al snel overdreven gevonden. Maar als woke zo’n empty signifier blijft, wordt het erg moeilijk om er een discussie over te voeren. Woke kan dan alles en niets tegelijk zijn, afhankelijk van het perspectief.

In Wie wat woke? vermijdt Walter Weyns dat retorische trucje en legt hij helder uit wat woke voor hem betekent. Daarmee nodigt hij uit tot een meer open debat. Zijn besmuikt humoristische schrijfstijl maakt zijn vriendschappelijk-kritische bespreking van woke ideeën tot een verrassend leesbaar overzichtswerk. Weyns ziet woke als een nieuwe mentaliteit of culturele stroming, die richting geeft aan sociale bewegingen, al gaat hij vooral in op het culturele, en minder op de bewegingen. In het eerste deel van zijn werk (getiteld ‘het woke geloof’) behandelt hij uitgebreid de ideeën die de kern uitmaken van deze nieuwe mentaliteit. De drie belangrijkste haal ik hieronder aan.

De eerste pijler van het ‘woke geloof’ wordt beschreven door de term wit privilege: de idee dat er systematisch voorrechten ontleend worden aan een lichte huidskleur. Weyns noemt wit privilege poëtisch ‘een prismatisch concept’: zoals een prisma wit licht omzet in een waaier van kleuren, stelt wit privilege witte mensen als onderdrukkers tegenover een bonte coalitie van mensen van kleur. Deze maatschappijvisie geeft een nieuw elan aan de dekolonisatiestrijd. De koloniale rijken mogen dan wel uiteengevallen zijn, hun raciale ideologie en machtsstructuren komen nog steeds tot uiting in witte privileges. Voor een volledige dekolonisatie moeten ook die worden bekampt, liefst door alle onderdrukte groepen samen.

Een zwarte lesbische vrouw ondervindt discriminatie op verschillende, elkaar beïnvloedende domeinen

Een tweede kernbegrip is intersectionaliteit. Dit geeft de term privilege een reikwijdte voorbij witheid. Intersectionaliteit geeft aan dat de maatschappij niet enkel een raciale hiërarchie in stand houdt, maar bijvoorbeeld ook heteronormatief en seksistisch is, en dat deze systemen van onderdrukking bovendien op elkaar inwerken. Een zwarte lesbische vrouw ondervindt discriminatie op verschillende, elkaar beïnvloedende domeinen. Zo zijn de gevolgen van haar vrouw zijn anders dan voor een witte lesbische vrouw of voor een zwarte heteroseksuele vrouw.

Ten slotte ziet Weyns een toegenomen aandacht voor de microagressies van het argeloze, alledaagse racisme. Racisme is niet enkel een zaak van institutionele of systemische discriminatie op de arbeidsmarkt of ondervertegenwoordiging in leidinggevende functies, maar ook van de psychologische pijn die wordt veroorzaakt door expliciet (bananen op het voetbalveld) en impliciet (wat spreek je goed Nederlands!) racistische (of seksistische, heteronormatieve…) praktijken in de dagelijkse omgang met elkaar.

In het tweede deel van zijn boekje (‘de woke werken’) belooft Weyns uit te leggen hoe het ‘woke geloof’ naar de praktijk wordt vertaald. Jammer genoeg blijft dit een grotendeels loze belofte. Op wat sterk gemediatiseerde internationale voorbeelden na, zoals de aanval op Marieke Lucas Rijnevelds selectie tot vertaler van Amanda Gormans gedicht bij de inauguratie van Joe Biden, zet dit deel vooral de ideeënkritiek uit het eerste deel verder, waarbij Weyns zich in steeds meer detail verliest. Daarmee legt hij weliswaar relevante contradicties en blinde vlekken bloot in het ‘woke denken’, maar toont hij ook dat hij eigenlijk weinig te vertellen heeft over hoe deze grotendeels uit Noord-Amerika overgewaaide ideeën in de feministische, antiracistische, queer- of klimaatbewegingen in Vlaanderen worden ontvangen en hun ‘werken’ beïnvloeden. En dat is jammer, want sociale bewegingen zijn natuurlijk geen filosofische debatclubjes: meer dan op uitgepuurde argumenten drijven ze op sociale relaties, emotie en energie, waardoor ideeën en daden soms uiteenlopen.

Sociale bewegingen drijven op sociale relaties, emotie en energie

Ik had gehoopt dat Weyns in het tweede deel zijn cultuurkritische petje zou hebben geruild voor dat van socioloog, en zijn licht zou hebben laten schijnen op die bewegingskant van ‘woke’. Want wat hij het ‘woke geloof’ doopte, heeft wel degelijk, in stukken en brokken, ingang gevonden bij de jongste generatie links-progressieve, veelal hoogopgeleide activisten in Vlaanderen, en heeft daar een eigen, boeiende politieke dynamiek op gang gebracht. Door enkel in te gaan op buitenlandse acties en de contradicties in het woke ideeëngoed komen we echter niets over die lokale activistische praxis te weten. Dat versterkt slechts het ongenuanceerde beeld van woke dat in de Vlaamse media wordt verspreid, alsof Amerikaanse conflicten onvertaald naar Vlaanderen werden geïmporteerd. Ook Weyns loopt, waar het over de praktijk gaat, wat verloren tussen Noord-Amerika en Vlaanderen.

Niet alle ideeën en praktijken die Weyns bespreekt vinden in de Vlaamse klei een even vruchtbare voedingsbodem. Hij benadrukt zelf dat de Angelsaksische cancel culture, waarbij je voor het uiten van de foute mening door een online trollenmeute wordt aangevallen tot je carrière en soms ook je leven naar de maan is, in woke kringen in Vlaanderen niet van de grond komt. Mainstream opiniemakers hoeven zich dus niet direct zorgen te maken over hun vrijheid van meningsuiting. Als er al gecanceld wordt, gaat het over mensen uit de eigen activistische hoek. Zo plaatsten activisten die wat rechter in de woke leer zijn wijlen Jan Blommaert buiten het antiracistische kamp voor zijn kritiek op privilegedenken. Dyab Abou Jahjah, oprichter van de AEL en Movement X, overkwam recent hetzelfde. Een excommunicatie met beperkte gevolgen: geen van beide heeft er zijn job of grote mond door verloren. Maar het heeft naar mijn aanvoelen het interne antiracistische debat wel verkrampt.

Activisten die andere dimensies van uitsluiting negeren, krijgen scherpe kritiek van hun medestrijdsters

Desondanks heeft Weyns’ woke geloof de dagelijkse activistische praktijk een nieuw elan gegeven, in de eerste plaats in de LGBTQI+-, feministische en antiracistische bewegingen. Zo hebben vele sociale bewegingen ideeën over intersectionaliteit in hun ideologie opgenomen, wat hun samenstelling en werking beïnvloedt. Eenkennige activisten die geen rekening houden met andere dimensies van uitsluiting worden scherp bekritiseerd door hun medestrijdsters. Transfobe feministen worden aangepakt en antiracisten tolereren geen machismo meer binnen hun rangen. Daardoor trekken vrouwelijke en queer activisten nu de kar binnen antiracistische bewegingen en schuiven witte feministen een stoeltje op voor zusters van kleur. Het heeft ook nieuwsoortige samenwerkingen en coalities op de been gebracht, zoals BOEH!, een platform dat ontstaan is in reactie op het hoofddoekenverbod en actie voert tegen de intersectie van racisme, seksisme en islamofobie. Maar intersectioneel denken zet samenwerkingen over organisaties heen ook onder druk. Bewegingen tikken elkaar op de vingers als ze onvoldoende openstaan voor de kernthema’s van andere bewegingen. Milieubewegingen zijn te wit, antiracismebewegingen niet queer genoeg… Er wordt onderling heel wat gekibbeld over aanpak en doelstellingen, maar stap voor stap sijpelt intersectionaliteit in de praktijk van bijna alle progressieve bewegingen door.

Ook de cultuurstrijd tegen microagressies heeft een hoge vlucht genomen. Alledaags racisme, seksisme en heteronormativiteit krijgen veel meer aandacht dan tien jaar geleden. Voor sommigen is de aanpak ervan te moralistisch. Zij menen dat het de aandacht te veel afleidt van materiële thema’s zoals discriminatie op de huisvestings- of arbeidsmarkt. Maar die alledaagse microagressies zijn vaak de eerste en meest tastbare confrontaties met racisme, seksisme of homofobie: ze wekken sterke emoties op die veel nieuwe activisten aanzetten tot strijd. Sommigen beargumenteren bovendien dat microagressies de fundering vormen voor de ideologieën die materiële onderdrukking in stand houden. Zelfs de kleinste onbewuste uiting van racisme draagt bij aan een groter verhaal van witte suprematie. Daarom wordt ook weinig onderscheid gemaakt tussen hoge cultuur (standbeelden van Leopold II) en volkscultuur (Zwarte Piet): beide worden even ongenadig bekampt. Zelfs binnen bewegingen wordt hard gewerkt om onderlinge microagressies te vermijden.

In de praktijk wordt vooral gemobiliseerd voor gelijke rechten

Het privilegedenken ten slotte vindt niet altijd een consequente uitwerking in de praktijk. Privilege is in essentie een zero-sumconcept, dat stelt dat de goede sociale positie van de ene een rechtstreeks resultaat is van de sociale onderdrukking van de andere. Dat is een sterk beeld om benadeelde groepen mee te mobiliseren: het maakt niet alleen een onrechtvaardige situatie tastbaar, maar ook de te bekampen vijand (de witte man). Toch wordt in de praktijk vaak genuanceerd dat niet alle witte mannen geprivilegieerd zijn, en dat privilege situatieafhankelijk is. Activisten benadrukken soms ook dat het feit dat je huidskleur, gender, seksualiteit, geloof en zo verder geen hinderpaal vormen voor een comfortabel leven op zich geen onaanvaardbaar voordeel is, maar een basisconditie waarop iedereen recht zou moeten hebben. In de praktijk wordt dus vooral gemobiliseerd voor gelijke rechten. ‘Wit privilege’ stuit immers ook op strategische bezwaren: het is erg moeilijk om op zo’n zero-sumverhaal een gedeelde toekomstvisie te baseren. Als je wit mannelijk privilege als uitgangspunt neemt, dan kan de vooruitgang van onderdrukte groepen enkel bereikt worden door de achteruitgang van die witte mannen. Wie nog een beetje hoop koestert op medestanders bij die laatste groep, vermijdt om die redenering consequent door te trekken.

Woke activisme vindt immers niet in een maatschappelijk vacuüm plaats. Deze ‘nieuwe’ sociale bewegingen betreden een veld waarop ook andere spelers actief zijn, die op zulke vernieuwingen reageren met eigen tactieken. Zo zijn er op links ook bewegingen die een lange geschiedenis in de klassenstrijd hebben (de arbeidersbeweging, marxistische en anarchistische activisten…). In die bewegingen werden feminisme, antiracisme en LGBTQI+-activisme soms als verdelende ‘identiteitspolitiek’ weggezet. Onder druk van woke activisme beseffen ze echter steeds meer dat ze de ongelijkheden die in stand worden gehouden door racisme, seksisme en heteronormativiteit niet onder de mat kunnen schuiven, al was het maar omdat net die ongelijkheden zelf voor verdeeldheid binnen de werkende klasse zorgen. De terminologie van intersectionaliteit en privilege is klassiek links overigens niet onbekend: de oorsprong ervan ligt deels bij zwarte marxisten als W.E.B. Dubois en Angela Davis. Omgekeerd is de invloed minder sterk. Het ‘woke geloof’ is sterk gebaseerd op cultuurkritiek, en daarin is minder plaats voor (politiek-)economische analyses. Een cultureel-ideologisch ‘klassisme’ wordt nog wel eens aan racisme of seksisme toegevoegd, maar zoals Weyns aangeeft, vinden woke activisten het concept klassenstrijd moeilijker te verteren.

Woke activisten vinden het concept klassenstrijd moeilijker te verteren

Ook de andere kant van het politieke spectrum blijft niet onberoerd bij woke. In haar intrigerende en controversiële overzicht van Amerikaanse internetcultuur ‘Weg met alle normies’ bespreekt Angela Nagle hoe in de Verenigde Staten linkse identiteitspolitiek als een rode lap werkte op rechts-identitaire activisten. Het voedde de virulentie van de opkomende altrightbeweging die Trump mee naar het Witte Huis stuwde. Ook in Vlaanderen zien we dat de opkomst van woke links samenvalt met een revival en vernieuwing van extreemrechts. De toegenomen prominentie van vrouwelijke stemmen en stemmen van kleur wordt actief gecounterd door online en offline haatreacties van (vaak extreemrechtse) tegenstanders. Waar de laatste maanden in de Vlaamse media voor linkse cancelcultuur werd gewaarschuwd, zijn dit soort misogyne, xenofobe en gewelddadige acties toch vooral gericht tegen vrouwen van kleur die het woord durven te nemen.

Rechts is er ook altijd als de kippen bij om woke eisen als uitzinnig neer te zetten. Daarbij wordt gretig ingepikt op de door Weyns blootgelegde contradicties. De zero-sumstrijd tegen privileges wordt als omvolking uitgelegd, de aandacht voor microagressies wordt kleinzerigheid genoemd, en de wat academische discussies over intersectionaliteit worden als neerbuigend intellectualisme weggezet. Met die slinkse strategie wordt niet alleen de geloofwaardigheid van progressieve bewegingen ondermijnd, maar ook rechts als het redelijke alternatief naar voren geschoven. Toen in 2022 de eerste genderneutrale Ensors, de Vlaamse Oscars, enkel mannelijke winnaars opleverden, werd dat niet alleen onthaald op triomfalistische tweets van Theo Francken en Dries Van Langenhove; het zorgde ook voor gegniffel bij antiracistische mannetjesputters.

Rechts is er als de kippen bij om woke eisen als uitzinnig neer te zetten

Nogmaals, sociale bewegingen zijn geen filosofenclubjes. Ze bekampen elkaar niet enkel met ideeën, maar ook met strategieën en tactieken. Ze doen dat bovendien niet pijprokend in een pluche salon, maar op straat, ‘tussen de mensen’. Walter Weyns’ ideeënkritiek van woke is aan te raden lectuur voor woke activisten die via kritische zelfreflectie hun ideeën willen aanscherpen. Maar voor sociale bewegingen, anders dan voor filosofen, is de lakmoesproef niet gelijk hebben, maar gelijk krijgen binnen de bredere, diverse samenleving. Daarvoor kunnen weldoordachte, rechtlijnige ethische standpunten niet volstaan. Dan moet de hand worden gereikt naar medestanders met andere ethische referentiekaders, andere analyses en andere belangen, en moet je voorkomen dat tegenstanders je eigen woorden en daden als munitie kunnen gebruiken om je te treffen. Hiervoor is inlevingsvermogen en tactisch inzicht in de samenleving nodig. Voor dat soort strategische maatschappelijke analyses biedt Wie wat woke? minder inspiratie. Wie weet plant Walter Weyns wel een vervolgboek?

Walter Weyns, Wie wat woke? Een cultuurkritische benadering van wat we (on)rechtvaardig vinden. (Kalmthout: Pelckmans, 2021).

Angela Nagle, Weg met alle normies. (Amsterdam: Editie Leesmagazijn, 2021).

Maarten Loopmans is sociaal geograaf en politiek ecoloog aan de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar sociale bewegingen, solidariteit en de politiek van ruimtelijke ontwikkeling en milieukwesties. Hij was tot voor kort ook vrijwilliger bij Kif Kif, een antiracistische organisatie.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen