Deel dit artikel
 

Als burn-out de ziekte is van onze tijd, komt dat omdat we prestatiedwang hebben geïnternaliseerd. Vrije tijd is vaak geen bevrijding meer, maar schaduwarbeid beheerst door efficiëntie. In Vita contemplativa pleit de filosoof Byung-Chul Han voor een radicale herwaardering van inactiviteit: een leven van rust, ontvankelijkheid, contemplatie.

Een contemplatief leven

Antoon Vandevelde

 

De thematiek van de theoretische levenswijze is even oud als de filosofie zelf. Over Thales van Milete, filosoof uit de zesde eeuw voor Christus, wordt verteld dat hij in een put viel terwijl hij naar de sterren aan het staren was. Theorein is inderdaad schouwen, contemplatie. Vele Griekse filosofen meenden dat inzicht in de harmonie van de kosmos de mens kan leren hoe hij moet leven. In hun teleologisch wereldbeeld is de hele werkelijkheid gericht op goedheid en rechtvaardigheid. De kosmos heeft zich als rationele orde ontworsteld aan de chaos. Zij is een sieraad waarvan de schoonheid door de mens kan worden bewonderd in de contemplatie. Van die mens wordt verwacht dat hij zich door een doordachte levenswijze in die orde gaat inschakelen. Wat de praktijk van de contemplatie in het oude Griekenland precies inhield weten we niet goed. Historici van het denken vermoeden dat zij wortels heeft in Oosterse mystieke tradities, waar ze ook een lichamelijke en gevoelsmatige component heeft, verbonden is met ademhalingstechnieken bijvoorbeeld, maar dit is speculatie: we hebben slechts aanwijzingen, niet echt bronnen hierover.

In het Christendom wordt contemplatie verbonden met het zien van God. Augustinus beschrijft de denkbeweging die ons leidt ab exterioribus ad interiora en ab interioribus ad superiora. Het zien van de schoonheid van natuur en wereld leidt ons tot inkeer en zelfkennis, die ons helpt om ons hart te richten op God, op zijn mildheid en goedheid. Contemplatie wordt van dan af aan meestal in religieus perspectief gesitueerd. Het wordt een specialiteit van contemplatieve religieuze ordes, en niet meer uitsluitend van filosofen. De verwondering die volgens Socrates aan de basis van de filosofie ligt, leidt tot bewondering voor de schepping. Het komt erop aan om voorbij het zichtbare het onzichtbare te zien. De weg van het lagere naar het hogere, van immanentie naar transcendentie, wordt op exemplarische wijze bewandeld door de grote mystici. En net zoals de filosoof in de grot van Plato zich slechts met grote moeite kan onttrekken aan de bekoring van zintuigelijke beelden en zinnelijke genot, zo moet ook de mysticus in zijn zoektocht naar God worstelen om zijn egocentrisme achter zich te laten.

Byung-Chul Han is een filosoof van Koreaanse afkomst die na een opleiding als metaalbewerker naar Duitsland is gemigreerd om er filosofie te studeren. Tot voor kort was hij verbonden aan de Berlijnse Universiteit voor de Kunsten. Hij is de auteur van een hele reeks boeken waarin hij een eigenzinnige kapitalismekritiek ontwikkelt. De originaliteit van zijn recente boek over contemplatie ligt hierin dat die hij die niet langer ziet als gericht op transcendentie. De filosofische voorgeschiedenis van het begrip contemplatie zoals ik die hierboven heel beknopt schetste, lijkt hem niet te interesseren. Transcendentie? Dat is voor hem geen spirituele waarde. Het is bij uitstek het doel van het kapitalisme: steeds hogere winst, creatieve destructie, nooit genoeg, zichzelf en de concurrenten willen overtreffen, altijd op zoek gaan naar nieuwe uitdagingen… Dit soort transcendentie is de motor van het systeem dat onze tijdgenoten tot slaven heeft gemaakt.

Onze vrijheid is een illusie geworden

Als burn-out de ziekte is van onze tijd, komt dat omdat individuen prestatiedwang hebben geïnternaliseerd. We worden niet langer uitgebuit door bazen met dikke sigaren, maar door onze eigen ijver om niet te falen en geen loser te worden. Of meer positief geformuleerd: door onze drang om gelukkig te worden volgens normen die we onszelf hebben opgelegd, binnen een systeem dat narcisme tot wet heeft verheven. Dat hele systeem is dolgedraaid, met overconsumptie die zich voedt aan over productie. Sociale media zetten ons aan tot hyperconnectiviteit, hyperactiviteit en ziekelijk zoeken naar aandacht. Onze vrijheid is een illusie geworden. Het is onze intieme begeerte om intens te leven, maar dat komt erop neer dat we ons steeds verder onderwerpen aan prestatie- en consumptiedwang. Ooit was vrije tijd een tijd waarin mensen het werk neerlegden, ongebreideld feestten, zonder veel scrupules tijd en middelen verkwistten. Nu is vrije tijd schaduwarbeid geworden, beheerst door normen van efficiëntie. Recepties worden netwerk events, rust is het zich opladen voor nieuwe prestaties. We brengen onze kinderen naar bijscholingen, sportclubs en cultuuractiviteiten, proberen hen elk moment van verveling te besparen en disciplineren hen zo naar de normativiteit van de efficiëntie. Het resultaat is desastreus: oververmoeide kinderen die de onvermijdelijke dode momenten opvullen door zich vreugdeloos vol te proppen met chips voor een scherm.

Tegenover dit oververhitte activisme bezingt Byung-Chul Han de lof van de inactiviteit, van het niet-utilitaire, van het onopzettelijke. Inactiviteit is geen leegte, geen tekortschieten. Het is de ruimte waarin mensen receptief worden voor echte nieuwheid, voor verrassing, voor andersheid, voor gemeenschap. De auteur geeft hiervan talloze voorbeelden. Neem de flaneur in de grootstad, zoals Walter Benjamin – grote inspiratiebron van Han – die heeft beschreven. Hij handelt niet, heeft geen doel voor ogen, maar dwaalt, vlindert van de ene straathoek naar de andere bezienswaardigheid. Hij droomt weg bij het zien van een mooie vrouw die voorbijkomt en die hij nooit meer zal terugzien, ‘une passante’, zoals Baudelaire haar in zijn beroemde gedicht heeft beschreven. Hier wordt niets geproduceerd. Er is alleen die ervaring van vluchtigheid, verwondering, verrukking soms, lichtvoetigheid, het vlieden van gedachten en gevoelens. Of denk aan de dans waarin het lichaam zich losmaakt van alle doelmatigheid en volledig opgaat in het plezier van bewegen. Of kijk naar een spelend kind dat beweegt zonder iets te verrichten. In de kunst is er de barok, pure decoratie, overvloedige luxe zonder enige functionaliteit. In de poëzie ziet Han de taal aan het werk, los van enige communicatiedwang. Poëzie wil geen informatie doorgeven, maar zit in de contemplatieve modus. Zij onderbreekt het geregelde denken, laat witruimtes, brengt stilte in het geschreeuw van de media, zet aan tot bezinning.

Han herinnert aan het Nietzscheaanse onderscheid tussen scheppend actieven en nuttig actieven. De laatsten produceren altijd het zelfde. Echte creativiteit daarentegen komt voort uit inactiviteit, uit verveling. Ze komt er bij ingeving, als oplaaiende intensiteit na periodes van doelloos rondlummelen. Een treffende illustratie herinner ik me uit Vendredi ou les Limbes du Pacifique, een roman van de Franse literator Michel Tournier. De auteur hervertelt het bekende Crusoëverhaal van Daniel Dafoe. Robinson Crusoë bouwt op zijn onbewoond eiland methodisch een wereld op die hij heeft gekend voor zijn schipbreuk. Hij belichaamt de instrumentele rationaliteit. Als Vendredi aanspoelt, probeert hij de inboorling op te voeden in dezelfde geest van efficiëntie, maar dat mislukt grandioos. Vendredi geniet van het leven, richt weken lang geen klop uit, maar dan schiet hij plots in actie. Hij bouwt een reusachtige vlieger. Hij werkt eraan van ’s morgens tot ’s avonds en het resultaat is verbluffend, zelfs voor Robinson. Kunst die voortkomt uit inactiviteit: het is een ervaring die kunstenaars ook heden ten dage nog goed kennen.

Voor Han verwijzen activiteit en inactiviteit ook naar twee verschillende tijdsopvattingen. De tijd van het kapitaal is lineair, gericht op positiviteit, een toekomst die alsmaar beter moet worden, alsmaar meer moet opbrengen, een lege tijd die moet worden opgevuld met steeds andere projecten aangegaan met wisselende partners aangeworven op contractuele basis. Daartegenover staat een cyclische tijd. Jaarlijks terugkerende feesten scheppen gemeenschap. Vrije tijd is hier geen tijd om te doden, geen tijd voor wat de Franse denker Blaise Pascal ooit le divertissement heeft genoemd, verstrooiing om te ontsnappen aan de leegte. Het is de tijd waarin we het leven in zijn volle intensiteit kunnen ervaren, tijd voor contemplatie.

Aristoteles, overigens nooit genoemd door Han, onderscheidde in zijn Politica drie levenswijzen. De chrematistische levenswijze is gericht op het verwerven van geld en rijkdom. Hier staat de zorg om te overleven centraal. Zij correspondeert met de economische sfeer, waarin de dingen instrumenteel worden gebruikt. Aristoteles steekt zijn misprijzen voor deze levenswijze niet onder stoelen of banken. Een mens is geen koe die in de weide ligt te herkauwen. Hij of zij wil niet louter in leven blijven, maar wil een goed leven. Daartoe is behoeftebevrediging mooi meegenomen, maar niet essentieel. Mensen kunnen hun buik volgevreten hebben en toch volstrekt ongelukkig zijn.

De tijd van het kapitaal is lineair

Voor Aristoteles heeft een mens niet alleen een mond om te eten, maar ook om te spreken. Hij wil de redenen die hem tot handelen brengen kunnen uitspreken in een publieke ruimte, een ruimte waar doorheen het spreken en luisteren van burgers die principieel elkaars gelijken zijn, vorm wordt gegeven aan een gemeenschap. Daarom is het politieke leven voor hem intrinsiek waardevol. Hier engageren mensen zich helemaal voor het welzijn van de polis en zijn burgers. Politiek handelen is evenwel geen maakwerk. Het initieert nieuwheid en maakt zo een stukje geschiedenis. Wat het resultaat zal zijn van die politieke interventies hangt af van de interactie met andere burgers en van allerlei contextuele factoren die we niet beheersen. In de twintigste eeuw schuift Hannah Arendt die aristotelische opvatting van het politieke opnieuw naar voren. Zij bekritiseert de moderne maatschappij omdat deze het politieke heeft gereduceerd tot louter administratief en technisch beheer van de dingen. Ze pleit tegen technocratie en voor een herwaardering van het authentiek politieke handelen.

Han verwijt Arendt dat ze geen oog heeft voor wat Aristoteles beschouwde als de hoogste levenswijze, beter dan een politiek leven, namelijk die van het schouwen. Precies de eenzijdige nadruk op de mens als handelend wezen heeft volgens Han geleid tot de huidige maatschappelijke impasse. Onze rusteloze activiteit brengt tomeloze natuurvernietiging. Mens en natuur zijn exploiteerbare materie geworden in plaats van bron van vernieuwing en object van verwondering, bewondering en beschouwing. In het Antropoceen is de mens de dominante kracht geworden die de natuur onderwerpt, maar ondanks onze doorgedreven planmatige aanpak hebben we de verder reikende gevolgen van ons handelen toch niet voorzien. De psychische kwetsbaarheid van individuen, de teloorgang van het gemeenschaps leven en de ineenstorting van natuurlijke mechanismen komen volgens Han voort uit de verwaarlozing van de contemplatieve en religieuze dimensie van ons bestaan. De redding moet komen van een nieuwe houding tegenover de dingen die in plaats van de activiteit de inactiviteit, passiviteit zelfs, benadrukt.

We weten allemaal dat mensen evenzeer passionele als rationele wezens zijn en we ervaren vaak hoe overrompelend die passies kunnen zijn: we ondergaan ze veel meer dan we ze kunnen controleren. Toch is de aandacht voor dat moment van passiviteit in het mens-zijn vaak onderbelicht gebleven in menswetenschap en filosofie. Hedendaagse rationele keuzetheorieën bijvoorbeeld vergeten wel eens dat er iets vooraf gaat aan het actieve proces waarin we keuzes maken, belangen afwegen en ons engageren voor een goede zaak: dat is het moment waarop we geïnteresseerd raken in een bepaalde mens of onderneming. Onze interesses worden opgewekt door processen die we niet overzien. In de eros, zowel als in de mystieke liefde, voelen we ons eerst aangesproken vooraleer we beslissen of we op die aanspraak zullen ingaan.

Han verleent aan die passiviteit een ethische en esthetische dimensie. Laten we beginnen met het ethische luik. Liefde betekent voor Han op de eerste plaats dat we de ander laten zijn, dat we hem of haar aanvaarden met al hun eigenaardigheden. De geliefde past niet in de schema’s die we geneigd zijn om hem of haar op te dringen. Op politiek vlak interpreteert Han de crisis van de democratie als een gevolg van het feit dat zovelen tegelijk willen spreken, zonder dat er ooit nog iemand luistert. Mensen sluiten zich op in hun gelijk, hun eigen bubbel, en perken zo hun ervaringshorizon in. Ik denk dat men ook het academische bedrijf op die manier kan beschrijven. In lang vervlogen tijden waren er geleerden die de hele literatuur in een bepaald domein hadden gelezen en die daar dan af en toe een voetnoot aan toevoegden. Nu worden academici al lang niet meer betaald en met bevordering beloond om te lezen, maar wel om zelf teksten te schrijven die nauwelijks ooit zullen worden gelezen. Democratie en academie dreigen ten onder te gaan in een kakofonie van meningen en stemmen van politici en experts die vaak niet echt in elkaar geïnteresseerd zijn.

Han is niet alleen criticus van onze tijd. Hij probeert ons te verleiden tot een alternatieve manier van in de wereld te staan. In de tijd toen er nog geen centrale verwarming was, verzamelden mensen zich rond een haard. Kijken naar het vuur heeft een contemplatieve dimensie. Het zet aan tot rust, tot dromerij, tot overpeinzing, tot denken zonder wel bepaald doel. Of nog: voordat het consumentisme de toon zette, werden feesten voorafgegaan door periodes van ascese en vasten. Men deed dat niet om te vermageren of voor de goede gezondheid. Het was een manier om de zintuigen nieuw leven in te blazen, om doorheen de huiver voor onze sterfelijkheid tegelijk de ontvankelijkheid voor schoonheid en ver wondering aan te scherpen. Inactiviteit als intensief verwijlen laat toe om te ontsnappen aan een alsmaar versnellende wereld. Het is niet bedoeld als antidepressivum, maar het werkt wel zo.

Han doet hier meer impliciet dan expliciet beroep op bevindingen van de fenomenologie van Merleau- Ponty en anderen. In de slaap en in onze dromen ontstaan er correspondenties tussen onze innerlijke wereld en gebeurtenissen uit de buitenwereld die we voorheen niet bevroedden. Zo komen we tot prereflexieve ervaringen die meestal aan onze bewuste overwegingen ontsnappen. Waar de wetenschap werkt met (onder)scheidingen en begrippelijke tegenstellingen, heft de contemplerende mens,– Heidegger spreekt in dit verband over de bezinnende mens – zoals de dromer, scheidingen en grenzen op en komt hij tot het zien van niet-evidente samenhangen en geheime overeenstemmingen. Contemplatie is echter meer dan een objectiverend inzicht in de samenhang der dingen. De contemplerende mens geeft zich over aan wat hem overkomt, hij laat het ik verdwijnen en gaat op in de grotere samenhang van natuur en kosmos. Contemplatie leidt tot een relativering van het menselijke subject, een thema tiek die je niet alleen bij veel filosofen terugvindt, van Plato over Hegel tot Foucault, maar die ook de kern van oosterse wijsheidsliteratuur uitmaakt.

Contemplatie leidt tot het zien van de glans van de dingen, tot luisterbereidheid ook, tot het aanscherpen van onze fijngevoeligheid

Han verwijst hierbij nochtans niet naar de wereld van mystici en sjamanen, wel naar esthetische ervaringen. De samenklank der dingen wordt gereveleerd in sommige muziekstukken. Zijn favoriete voorbeelden zijn echter de schilderijen van Cézanne. Die tonen volgens hem een verzoende werkelijkheid, een niet-vermenselijkte orde. Hier is het lawaaierige ik verdwenen en heerst een innige verbondenheid der dingen die de mens uitnodigt om er deel van uit te maken zonder zijn wil op te leggen. Volgens Han toont contemplatie ons een stralende werkelijkheid, een vriendelijke wereld die nog niet onttoverd is. Die werkelijkheid nodigt niet uit tot transcendentie, het opklimmen van de mens naar het hogere, maar eerder tot transdescendentie, een ontvankelijkheid voor de giftdimensie die in de dingen steekt, openheid en dankbaarheid voor hun gratie, voor al die dingen die ons gratis en voor niets zijn gegeven. Nogmaals: contemplatie leidt tot het zien van de glans van de dingen, tot luisterbereidheid ook, tot het aanscherpen van onze fijngevoeligheid. Han vernieuwt hiermee de eeuwenoude thematiek van contemplatie als luisteren naar de muziek der sferen of als zien van het goddelijke in de werkelijkheid.

Han lijkt de relativering van het subject consequent toe te passen in zijn eigen leven. Hij antwoordt hoogst zelden op mails, houdt zich ver van sociale media en weigert interviews en lezingen. ‘Alles staat uitgelegd in mijn boeken’, zegt hij. Als een auteur die jaarlijks een nieuw boek(je) aflevert, laadt hij hiermee voor sommigen de verdenking van aanstellerij op zich, maar je kan die terughoudendheid ook anders interpreteren: het lijkt wel alsof de auteur wil verdwijnen in zijn werk. Dat werk bestaat inderdaad uit een veelheid van dunne boekjes, goed leesbaar, relatief toegankelijk, met rake formuleringen. Het zit ergens tussen publieksfilosofie en professionele filosofie. Stilaan tekent zich een oeuvre af. Het aantrekkelijke ervan ligt in het feit dat Han zich niet bezig houdt met conceptuele muggenzifterij of met interpretaties van interpretaties van geconsacreerde teksten, maar dat hij doet wat wetenschappers en nieuwsgierige leken altijd al verlangen van een fiolosoof, namelijk het uitwerken van een omvattende visie op de eigen tijd en wereld.

De meeste filosofen na Jean-Paul Sartre en Bertrand Russell zijn hier voorzichtig in. Alomvattende visies zoals Han die ontwikkelt zondigen makkelijk door oververalgemening en neigen soms tot eenzijdigheid en zelfs tot wishful thinking. We gaan kapot aan ons hyperactivisme – ik ben het daar wel degelijk mee eens – maar een levenshouding die zich beperkt tot inactiviteit, vertaling van de Heideggeriaanse gelatenheid, is volgens mij ook gevaarlijk. Laten we een voorbeeld nemen aan de meesters van de stoa. Die leerden dat men niet moet proberen te veranderen wat we zelf niet kunnen bewerkstelligen, maar dat leidt hen niet tot niets doen. De stoa is ook een filosofie van de wil: wat we kunnen veranderen moeten we wel degelijk ook doen. Een goede levenswijze bestaat ook voor mij in het vinden van een middenweg tussen bezinning en activiteit, het aanhoren van wie ons aanspreekt en het nemen van onze verantwoordelijkheid, het cultiveren van onze ontvankelijkheid en het vrijwaren van onze capaciteit tot verontwaardiging. De kritiek van het activisme mag mijns inziens niet leiden tot quietisme.

Er is nog een ander probleem dat bij Han onderbelicht is gebleven. Commentatoren bij Aristoteles hebben opgemerkt dat deze laatste de verhouding tussen de politieke en de theoretische levenswijze niet echt bespreekt. De filosoof belicht beide levenswijzen positief, maar het contrast tussen het debatteren op de agora en de eenzame overpeinzingen van de theoreticus en schrijver is toch aanzienlijk. Ook Han thematiseert deze spanning tussen praktische en theoretische interesses en tussen de individuele queeste naar een goed leven en de zorg voor de gemeenschap niet diepgaand, zoals iemand als Paul Ricoeur bijvoorbeeld dat wel doet. Han verzamelt alle niet-utilitaire activiteiten en bekommernissen van de mens onder de noemer van contemplatie en rijgt de stimulerende voorbeelden daarvan aaneen. Zo schetst hij een harmonieuze wereld, waarin geweld en onrecht geen plaats hebben, laat staan de vraag of men gelukkig kan zijn in een ongelukkige wereld.

Ik heb ook moeite met Hans natuurbegrip. ‘Als er zoiets bestaat als een politiek van de inactiviteit, dan is de verzoening van mens en natuur het einddoel ervan’, zegt Han (ik parafraseer p. 42). Vraag is of de mogelijkheid van die verzoening hier niet te makkelijk wordt gepostuleerd. Iedereen kan de ravages die de absoluut respectloze omgang van de mens met de natuur heeft aangericht vaststellen, maar of het antidotum een romantisch natuurbegrip is zoals dat van Novalis, Duitse denker en dichter van het einde van de achttiende eeuw, is minder evident.

Als een boom met zorg wordt geplant en van meet af aan zijn natuurlijke vormen mag volgen, zijn snoeien en spuiten van alle mogelijke gewasbeschermingsmiddelen overbodig’ (p. 45), zo luidt het. Een ervaren en bezonnen biologische tuinier weet wel dat het gras vanzelf groeit. Hij gebruikt inderdaad zoveel mogelijk de krachten van de natuur, maar hij weet dat de natuur niet altijd idyllisch, vriendelijk en goedgunstig is, dat zij ook strijd behelst, concurrentie en predatie. Een land- en tuinbouw die op inactiviteit is gebaseerd zal allicht meer onkruid dan vruchten voortbrengen. De bezonnen tuinier zal er zich voor hoeden om de natuur het onmogelijke op te dringen, maar zal ook bijsturen, met slimme trucjes zowel als met behulp van recent ontwikkelde methodes en technologie. Aristoteles was zo realistisch om te stellen dat een mens niet voortdurend kan contempleren. Hij moet ook eten. Het utilitaire moet ondergeschikt blijven aan het goede leven, maar het kan ook niet volstrekt worden weggecijferd.

Byung-Chul Han, Vita contemplativa – Over inactiviteit. (Utrecht: Ten Have / De Nieuwe Wereld, 2023).

Antoon Vandevelde is filosoof en econoom. Hij is als emeritus hoogleraar verbonden aan het Hoger Instituut voor Wijs begeerte van KU Leuven en is onder andere auteur van Het geweld van geld: Op zoek naar de ziel van de economie (2017).

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen