Deel dit artikel

in de westerse wereld wordt vaak aangenomen dat de geschiedenis van werk een rechtlijnige evolutie heeft gekend van primitieve samenlevingsvormen, zoals de slavenmaatschappijen uit de oudheid en de latere feodale samenlevingen, naar een veel geavanceerder geglobaliseerd systeem. dat is echter een te eurocentrische opvatting. nog voor onze jaartelling waren er markteconomieën in sterk verstedelijkte staten en ging hun opkomst en neergang gepaard met enorme verschuivingen in de arbeidsvoorwaarden. bovenop de vraag hoe werk door de eeuwen en millennia heen geëvolueerd is, komt ook nog de vraag wat we precies onder het begrip ‘werk’ moeten verstaan, vroeger, nu én in de toekomst.

Een wereldgeschiedenis van de menselijke arbeid, van de prehistorie tot de dag van morgen

Joost Luyckx en Marijke Verbruggen

Werk heeft een centrale plaats in bijna ieder mensenleven, in die mate zelfs dat sommigen betreuren dat we vandaag veeleer lijken te leven om te werken in plaats van te werken om te leven. Het hoeft dus geenszins te verbazen dat werk als maatschappelijke structuur of institutie door academici uit uiteenlopende disciplines wordt bestudeerd. Met Jan Lucassens The Story of Work. A New History of Humankind verscheen in 2021 voor het eerst een lijvige wereldgeschiedenis van de menselijke arbeid, met een indrukwekkende synthese van inzichten uit de geschiedwetenschap, archeologie, antropologie, paleogenetica en primatologie. Lucassen, emeritus hoogleraar internationale en vergelijkende sociale geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam en al decennia een wereldvermaarde autoriteit in arbeidsgeschiedenis, keert hiervoor ruim 700 000 jaar terug in de tijd en neemt de lezer mee van bij de jagers-verzamelaars van de vroege prehistorie tot bij de hedendaagse kantoorwerker.

Een wijdverspreide assumptie is dat de fundamentele veranderingen in de geschiedenis van werk hebben plaatsgevonden door een rechtlijnige evolutie van primitieve samenlevingsvormen zoals de slavenmaatschappijen uit de oudheid en de feodale samenlevingen uit de middeleeuwen naar een veel geavanceerdere geglobaliseerde samenleving met markten voor arbeid, goederen en kapitaal. Lucassen doorprikt in zijn werk bewust deze al te eurocentrische opvatting en toont aan dat de mondiale geschiedenis van werk minder rechtlijnig is verlopen dan gewoonlijk wordt aangenomen. Markteconomieën in sterk verstedelijkte staten blijken in de voorbije 2 500 jaar immers niet één keer, maar meerdere keren en in verschillende regio’s te zijn opgekomen (nog voor het begin van onze jaartelling in Griekenland, Rome, India en China) en zijn opvallend genoeg vaak ook weer verdwenen. Telkens had hun opkomst (en neergang) radicale verschuivingen in de arbeidsverhoudingen tot gevolg, met bijvoorbeeld veel meer ruimte voor (of het nagenoeg verdwijnen van) het ontstaan van arbeidsmarkten met vrije loonarbeid en zelfstandige arbeid.

Elke menselijke inspanning die geen pure ontspanning of vrije tijd kan worden gezien is werk

De meest fundamentele kwestie in wetenschappelijk onderzoek naar werk is uiteraard wat men nu precies moet verstaan onder ‘werk’. Lucassen bouwt in dat verband voort op de zeer ruime visie op werk die de Amerikaanse sociologen Charles en Chris Tilly aanhangen. Hij beschouwt elke menselijke inspanning die niet als pure ontspanning of vrije tijd kan worden gezien als werk. Hieronder vallen niet alleen loon- en zelfstandige arbeid, maar ook onvrije vormen van arbeid, vrijwilligerswerk, huishoudtaken en het baren of opvoeden van kinderen. In deze ruime betekenis is werk dus onlosmakelijk verbonden met ons menszijn. Mensen hebben altijd gewerkt, overal ter wereld.

Met dit bijzonder brede perspectief op werk in het achterhoofd hoeft het misschien niet te verbazen dat Lucassen in de meer beschouwende passages van The Story of Work een uitermate positief beeld van werk durft op te hangen. Het belang van werk in het menselijke leven valt niet louter samen met de behoefte om te overleven; het geeft ons voldoening, brengt ons in contact met anderen en biedt ons een manier om uitdrukking te geven aan onze identiteit en behoeften. Daarom ziet Lucassen werkloosheid als een menselijk drama. Zo stelde hij onlangs nog in een interview met het weekblad Knack: ‘Er is maar één ding erger dan een baas die je het leven zuur maakt, en dat is geen baas hebben die je het leven zuur maakt.’ Hiermee zet Lucassen zich expliciet af tegen negatieve en kritische visies op werk die hij bij meerdere groepen meent terug te vinden, zowel bij neoliberale denkers die loonarbeid beschouwen als een bezigheid van weinig creatieve individuen die niet in staat zijn tot ondernemen als bij linkse utopische denkers die werkenden beschouwen als uitgebuite slachtoffers en die vrije tijd verheerlijken. Lucassen heeft bijgevolg nauwelijks aandacht voor kritische bedenkingen vanuit de sociale wetenschappen dat het leven te veel in functie zou staan van werk en dat we als samenleving niet alleen nood hebben aan betere arbeidsvoorwaarden, maar ook aan meer tijd voor een leven buiten het werk. Ook gaat hij voorbij aan de veelbesproken bewering van de activistische antropoloog David Graeber dat meer dan de helft van het hedendaagse werk compleet zinloos en betekenisloos zou zijn en dus weinig voldoening schenkt.

Meer dan de helft van het hedendaagse werk zou compleet zinloos en betekenisloos zijn

Een vaak terugkerend thema in het wetenschappelijke onderzoek naar werk, en dus ook uitgebreid aanwezig in The Story of Work, is het universele menselijke streven naar samenwerking, solidariteit en rechtvaardigheid. Werken is zelden of nooit een solitaire activiteit: we werken steeds met, voor of nabij anderen en verdelen de opbrengsten van arbeid binnen grotere sociale verbanden zoals het gezin en de staat. Bij de jagers-verzamelaars gebeurde het werk dat noodzakelijk was om te overleven, zoals jagen, plantaardig voedsel verzamelen, voedsel bereiden en zorgen voor kinderen, binnen de band – een beperkt aantal genetisch verwante en intensief samenwerkende gezinnen die een op zichzelf staande werkeenheid van vijftien tot vijftig mensen vormden. Hun foeragerende levenswijze hield in dat deze bands voortdurend actief op zoek waren naar voedsel dat ze bovendien slechts korte tijd konden bewaren, waardoor bezit een last vormde. Ook de sterke afhankelijkheid van elkaar bij het jagen stimuleerde de verdeling van voedsel op basis van wederkerigheid en egalitaire principes.

De landbouwrevolutie, ongeveer 12 000 jaar geleden, leidde in vruchtbare regio’s tot een voedselsurplus en bood heel geleidelijk meer ruimte voor arbeidsdeling en taakspecialisatie (en dus nieuwe beroepen), wat werken in steeds ruimere verbanden zoals steden en later staten mogelijk zou gaan maken. De wederkerigheid en het egalitarisme van de band moesten in een aantal meer verstedelijkte en complexer wordende sedentaire samenlevingen plaatsruimen voor tributair-redistributieve arbeid, een systeem van centrale herverdeling van afdrachten via tempels of paleizen dat onder meer in het oude Egypte bestond. Ook zelfstandige arbeid en vrije loonarbeid verschenen van dan af op verschillende plaatsen op aarde ten tonele en werden steeds belangrijker als arbeidsrelatie, zeker vanaf 600 v.C. met de ingebruikname van (munt)geld in Griekenland, Rome, India en China.

In complexere samenlevingen is een solidaire verdeling van de welvaart moeilijker te realiseren

Een billijke of solidaire verdeling van de geproduceerde welvaart bleek in deze complexer georganiseerde samenlevingen moeilijker te realiseren dan bij de jager-verzamelaars en werd het voorwerp van een sociale strijd die doorheen de geschiedenis is blijven bestaan. Vanaf omstreeks 5000 v.C. verschenen voor het eerst zogenaamde ‘grootvergaarders’ ten tonele, individuen die een disproportioneel groot deel van de geproduceerde welvaart naar zich toe weten te trekken. Werkenden probeerden om een rechtvaardig deel van de economische taart op te eisen of een verslechtering van hun arbeidsomstandigheden te beletten via collectieve actiemiddelen zoals opstanden, sabotage, petities, consumentenboycots, collectief vertrek of stakingen. Om hun lot te verbeteren, organiseerden ze zich doorheen de eeuwen in gilden, waarborgmaatschappijen of mutualiteiten, coöperaties, beroepsorganisaties, vakbonden en politieke partijen. Al in het oude Egypte begonnen de vrije arbeiders van Deir el-Medina tijdens het bewind van farao Ramses III (1186-1155 v.C.) een staking om de hervatting van eerder beloofde voedselrantsoenen af te dwingen.

Collectieve actie van werkenden had doorheen de geschiedenis soms ook verstrekkendere gevolgen. Zo wist de internationale arbeidersbeweging in de eerste helft van de twintigste eeuw de achturige werkdag en later de vijfdaagse werkweek door te drukken, waarmee de sterke toename van de werktijd in West-Europa en Noord-Amerika tijdens de Industriële Revolutie grotendeels ongedaan werd gemaakt. Na de Tweede Wereldoorlog volgde nog het ontstaan van herverdelende welvaartsstaten met een sterke sociale zekerheid. Een ander opmerkelijk voorbeeld uit de recente geschiedenis van collectieve actie is de door het feminisme geïnspireerde en nog steeds voortdurende internationale strijd voor een evenwichtige verdeling van huishoudelijk werk tussen mannen en vrouwen, een gelijke toegang voor vrouwen tot werk buiten het huishouden en een gelijke financiële waardering van het door vrouwen verrichte werk. Hoewel The Story of Work herhaaldelijk aandacht heeft voor de gegenderde verdeling van werk doorheen de geschiedenis, blijft deze strijd in het boek helaas wat te veel op de achtergrond.

Collectieve actie van werkenden had doorheen de geschiedenis soms verstrekkende gevolgen

Het positieve beeld van werk als solidaire activiteit en bron van zingeving en sociale contacten dat Lucassen in de meer beschouwende delen van The Story of Work ophangt, wordt gedeeltelijk bijgesteld of zelfs tegengesproken door talloze passages over onvrije en exploitatieve arbeid onder de vorm van slavernij, lijfeigenschap, dwangarbeid en zogenaamde sweatshop labor in uiterst ongunstige leef- en werkomstandigheden. Slavernij, uiteraard de meest uitgesproken vorm van onvrije en exploitatieve arbeid, werd pas vanaf omstreeks 3000 v.C. een belangrijke arbeidsrelatie, toen enkele almaar complexer georganiseerde samenlevingen in de Vruchtbare Sikkel (de eerste ‘staten’) door de toenemende vraag naar arbeid besloten om mannelijke krijgsgevangenen niet langer systematisch af te slachten, maar samen met hun vrouwen en kinderen aan het werk te zetten. Ook het aangaan van overmatige schulden kon tot slavernij leiden.

Het oude Griekenland en Rome gingen op dit elan verder en staan in het collectieve westerse geheugen geprent als slavenmaatschappijen bij uitstek. Maar hoewel slavernij in de klassieke oudheid een wijdverspreid type arbeidsverhouding was, wist het vrije loonarbeid en zelfstandige arbeid niet te overvleugelen. Ruwweg een zesde van de bevolking van het Romeinse Rijk bestond immers uit slaven; in het gebied Italia liep dit weliswaar op tot wel 30 à 40 %. Een ander treurig dieptepunt in de geschiedenis van de slavernij situeert zich zoals bekend tussen 1500 en 1900, toen enkele tientallen miljoenen zwarte Afrikanen door Europeanen en Arabieren werden geëxporteerd naar Noord- en Zuid-Amerika, het Midden-Oosten en de Indische Oceaan, of gedwongen werden tewerkgesteld in Afrika zelf. In Brazilië en de Caraïben groeide slavernij in die periode zelfs uit tot de dominante arbeidsrelatie.

In Brazilië en de Caraïben groeide slavernij uit tot de dominante arbeidsrelatie

Pas na 1800 begonnen slavernij en lijfeigenschap als wettelijk erkende, door de staat bekrachtigde arbeidsrelaties langzaam maar zeker terrein te verliezen, om uiteindelijk nagenoeg volledig te verdwijnen in de afgelopen vijftig jaar. Opstandige slaven in Amerika en abolitionisten in Groot-Brittannië, nochtans eeuwenlang een cruciale actor in de trans-Atlantische slavenhandel, speelden een sleutelrol in de afschaffing van slavenhandel en later slavenarbeid. Haïti werd na een slavenopstand en een lange, bloedige strijd tegen de Franse kolonisator onafhankelijk in 1804 en schafte als eerste land de slavernij af. Groot-Brittannië verbood in 1807 haar burgers om deel te nemen aan het verhandelen van slaven en probeerde via bilaterale verdragen  andere landen te dwingen om hetzelfde te doen. In de daaropvolgende decennia zouden de meeste koloniale mogendheden dit voorbeeld volgen en werd ook de lijfeigenschap in Midden- en Oost-Europa afgeschaft. In de twintigste eeuw zetten de Volkenbond en de Verenigde Naties de strijd tegen slavernij verder. Vooral onder de vorm van dwangarbeid in sommige Europese koloniën, stalinistisch Rusland, nazi-Duitsland, het China van Mao en Cambodja onder Pol Pot bleef grootschalige onvrije arbeid evenwel op grote schaal voortbestaan. Negatieve langetermijneffecten van slavernij blijven in landen als de Verenigde Staten, India en Brazilië bovendien volop nazinderen.

Lucassens opvallende bewering dat onvrije arbeid de afgelopen twee en een halve eeuw onmiskenbaar is afgenomen en vandaag zelfs een veeleer ‘marginaal verschijnsel’ is geworden verdient enkele kanttekeningen. Amper drie jaar geleden berichtte de Britse kwaliteitskrant The Guardian immers nog op basis van cijfers van de International Labour Organization (ilo) dat minstens 40 miljoen mannen, vrouwen en kinderen de facto in (illegale) slavernij leefden. Meer dan de helft van hen wordt gedwongen tewerkgesteld in ellendige en gevaarlijke omstandigheden, onder meer in de prostitutie, de visserij, de bouwsector, de groenten- en fruitoogst en de artisanale mijnbouw. Het mag dus niet verbazen dat modern slavery een populair thema is in het hedendaagse sociaal-wetenschappelijke onderzoek naar management en organisaties.

‘Modern slavery’ is een populair thema in het hedendaagse onderzoek naar management en organisaties

Ook de arbeidsomstandigheden in de complexe toeleveringsketens van vele multinationale bedrijven zijn nog al te vaak in strijd met de mensenrechten omwille van dwang en uitbuiting. Net daarom beschikken verschillende van onze buurlanden sinds kort over wettelijke kaders die bedrijven verplichten om aandacht te besteden aan mensenrechten (bijvoorbeeld de Modern Slavery Act in het Verenigd Koninkrijk en de Wet Zorgplicht Kinderarbeid in Nederland) en werkt het Belgische parlement momenteel aan wetgeving rond ketenzorgplicht, in lijn met de in 2011 door de Verenigde Naties afgekondigde Guiding Principles on Business and Human Rights. Deze ketenzorgplicht voorziet dat bedrijven de mogelijke negatieve impact van hun hele toeleveringsketen op de mensenrechten in kaart brengen en maatregelen nemen om een negatieve impact te voorkomen. Of deze wetgevende initiatieven een game changer kunnen worden in de mondiale strijd tegen onvrije arbeid, valt echter nog af te wachten.

Lucassen is een historicus die vooruit durft te kijken en denkt dus ook na over hoe werk in de toekomst zal worden georganiseerd. Daarin waarschuwt hij voor al te simplistische voorspellingen waarin de toekomst rechtstreeks voortvloeit uit het verleden. Grote ontwikkelingen in de geschiedenis blijken immers al te vaak onverwachte tegenbewegingen op te roepen. Eerder dan een duidelijk afgelijnde voorspelling over de toekomst te formuleren, schetst hij wat ons als werkenden eventueel te wachten staat met behulp van verschillende mogelijke scenario’s. Lucassen acht het veeleer onwaarschijnlijk dat het huidige dominante systeem van markteconomieën op termijn onhoudbaar is, zoals zijn collega-historicus Bas van Bavel eerder beweerde, of dat vrije arbeid onherroepelijk weer terrein zal verliezen door een verbreding van de nu al in westerse landen zichtbare precarisering in de pakjesindustrie en de platformeconomie. Met zijn opvallende stelling dat de implicaties van robotisering en digitalisering vooralsnog niet zo eenvoudig in te schatten zijn, zet hij zich bovendien af tegen de doemberichten over nakende jobvernietiging die regelmatig in de Angelsaksische media opduiken sinds Carl Benedikt Frey en Michael Osborne in 2013 in een wetenschappelijke studie concludeerden dat bijna de helft van de Amerikaanse jobs een hoog risico loopt op automatisering binnen een termijn van amper twee decennia. Lucassen stelt dat er vandaag nog steeds sneller nieuwe functies gecreërd worden dan oude verdwijnen en gelooft dat we omwille van onze essentiële behoefte aan zingeving, identiteit en samenwerking massaal zullen blijven werken. Hij leert ook uit de geschiedenis dat wij als mensen allicht minstens gedeeltelijk vat zullen blijven hebben op hoe ons werkende leven eruit zal zien, eerder dan dat we onherroepelijk meegesleurd worden door disruptieve technologische ontwikkelingen.

Enige bezorgdheid over de toekomst van werk is op zijn plaats

Enige bezorgdheid over de toekomst van werk is desondanks op zijn plaats. Lucassen onderschrijft immers het door Thomas Piketty gediagnoseerde probleem van de stagnatie van inkomen uit arbeid ten opzichte van inkomen uit kapitaal en de daarbij behorende groeiende inkomensongelijkheid in de westerse landen. Hij verwacht daarbij niet dat de markt dit probleem zal kunnen oplossen, zoals neoliberale marktadepten blijven beweren. Ook meer effectieve collectieve actie van de werkenden die het felst te lijden zullen hebben onder de toenemende welvaartskloof lijkt volgens Lucassen een eerder onwaarschijnlijk toekomstscenario, omwille van een gebrek aan voldoende progressief sociaal-politiek engagement en de sterke aantrekkingskracht van populisten die in plaats van solidariteit te promoten vooral de angsten ten aanzien van immigranten en minderheden oppoken. Dat zou evenwel betekenen dat vooruitstrevende ideeën rond werk, zoals de invoering van een driedaagse of vierdaagse werkweek of het voorstel van Isabelle Ferreras (UCLouvain) om werkenden systematisch bij de besluitvormingsprocessen van hun organisatie te betrekken, allicht niet van onderuit op de politieke agenda zullen geraken. Het is aan de werkenden van de toekomst om Lucassen het tegendeel te bewijzen.

Jan Lucassen, The Story of Work. A New History of Humankind. (New Haven: Yale University Press, 2021). Ook verschenen in een Nederlandse vertaling: De wereld aan het werk. Van de prehistorie tot nu (Zwolle: WBooks, 2021).

Joost Luyckx is postdoctoraal onderzoeker aan de Onderzoekseenheid Work & Organisation Studies van de KU Leuven. Hij doet er onderzoek naar legitimiteit en macht van multinationale bedrijven in de globale politieke arena, alternatieve organisatievormen, neutralisering van sociale bewegingen in het publieke debat en de toekomst van werk.  

Marijke Verbruggen is professor en hoofd van de Onderzoekseenheid Work & Organisation Studies van de KU Leuven. Ze doet onderzoek naar de combinatie werk-privé, flexibele vormen van werk, loopbaantransities en -inertie, en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen