Deel dit artikel

historica Joanna Bourke is het niet eens met de algemene opvatting dat seks tussen mensen en dieren per definitie schadelijk of een vorm van misbruik is: wanneer mensen de voorkeuren, behoeftes en verlangens van dieren leren kennen, en hun lichaamstaal leren lezen en respecteren, hoeft dit type seksuele interactie niet immoreel te zijn. zo’n standpunt doet ongetwijfeld veel wenkbrauwen fronsen. wordt hier gepleit voor het decriminaliseren of zelfs accepteren en normaliseren van seks met dieren? het hele verhaal is genuanceerder dan dat.

Loving Animals: over seks met dieren

Luk Gijs

Hoeveel mensen hebben hoe en hoe vaak seks met (welke) dieren? Wat zijn de plezierige of risicovolle aspecten van dergelijke seks? In welke mate wordt seks tussen andere diersoorten en de diersoort mens cultureel geaccepteerd of wettelijk strafbaar gesteld? Hoeveel historische variatie is er in de bejegening van seks tussen mens en dier? Zulke vragen worden beantwoord in Loving Animals van historica Joanna Bourke, een genuanceerd, grondig gedocumenteerd en uitstekend geschreven boek. Ze concludeert dat seks tussen verschillende soorten volgens velen vaak schadelijk en per definitie misbruik is. Met die visie is ze het niet eens. Immers, aldus Bourke, streven dieren ook plezier na en kunnen mensen de voorkeuren, behoeftes en verlangens van dieren leren kennen, zodat seksuele liefdesdaden met dieren niet intrinsiek immoreel of schadelijk zijn. Anders gezegd: sommige vormen van seks tussen dier en mens zijn acceptabel. Voor Bourke hangt dit standpunt samen met haar visie dat dieren een eigen mate van agency alsook een eigen waardigheid en rechten hebben en niet bestaan voor het dienen van menselijke doelen. Bourkes standpunt zal – zo is mijn hypothese – veel wenkbrauwen doen fronsen anno 2022. Het kan of het mag toch niet waar zijn dat gepleit wordt voor het accepteren, normaliseren of decriminaliseren van (sommige) seks met (sommige) dieren? Hoe is Bourke tot haar conclusie gekomen?

Zoals vaker gedaan wordt, maakt Bourke een onderscheid tussen verschillende soorten seks met een dier: als feitelijk interactioneel seksueel gedrag, als seksuele interesse in – dat is fenomenologische seksuele aantrekking tot of seksueel verlangen naar – een dier, als seksuele oriëntatie of (structurele) seksuele voorkeur voor een dier, of als identiteit, waarbij iemand zichzelf ziet als een persoonlijkheid die seksueel verlangt naar dieren.

Representatieve steekproeven van de bevolking zijn bijna onbestaande

Eigenlijk weten we heel weinig over de prevalentie van seks tussen mensen en andere dieren. Niet alleen omdat het geen populair onderzoeksthema is, maar ook omdat de meeste steekproeven ofwel forensisch zijn ofwel bestaan uit internetvrijwilligers, en representatieve steekproeven van de bevolking nagenoeg onbestaande zijn. Bovendien is het meeste onderzoek westers. Kortom: bias troef, zodat er flinke generalisatiebeperkingen zijn. Met dat besef toch enkele cijfers. Verschillende onderzoeksteams vonden een gemiddelde levensprevalentie van 2 % en stelden vast dat seksueel gedrag met een dier meestal zoenen, orale of anale seks, of penis-in-vaginaseks behelst, mechanismen die volgens Damian Sendler hetzelfde zijn als bij seks tussen mensen. Gelet op de grote verschillen in de anatomie en seksuele werking van de genitalia bij zoogdieren alleen al, om maar te zwijgen van de enorme genitale variatie in de rest van het dierenrijk, is dat mijns inziens een voorbarige conclusie. Ook seksuele aantrekking tussen mens en dier komt niet veel voor. Samantha Dawson en collega’s rapporteerden dat 2 % van de mannen en 2 % van de vrouwen seksuele aantrekking tot dieren ervoer, en Christian Joyal en zijn team vonden sterk gelijkende cijfers: 3 % bij vrouwen en 2,2 % bij mannen. Al met al lijkt seks tussen mens en dier zeldzaam. Maar hoe moeten we dit fenomeen begrijpen en evalueren?

Bourke gebruikt daartoe een queer-methodisch gezichtspunt. In deze context kan dat kort door de bocht omschreven worden als het systematisch analyseren en evalueren van wetenschappelijke assumpties, concepten, resultaten en onderzoeksopzetten vanuit de idee dat er geen vastliggende natuurlijke categorieën bestaan, maar enkel historisch, cultureel en maatschappelijk gesitueerde, door mensen gemaakte wetenschap, waarvan bovendien dient nagegaan te worden in welke mate deze bijdraagt aan een betere en rechtvaardigere samenleving. Vanuit dat methodische gezichtspunt pretendeert Bourke niet om finale antwoorden te geven, omdat die er niet zijn. Wel beoogt ze een (ook empirisch) geïnformeerd antwoord te geven op de vraag ‘Hoe gaan we wijs om met mens-dierseks?. In ieder geval niet, aldus Bourke, door het human exceptionalism te volgen, de visie dat de diersoort mens intrinsiek anders is dan en superieur is aan alle andere diersoorten. In lijn met dit uitzonderlijkheidsperspectief wordt seks van een mens met een dier onacceptabel gedrag geacht, omdat het de intrinsieke menselijke waardigheid miskent door dieren ten onrechte te verheffen tot een menselijk niveau. Tegenover deze visie stelt Bourke, zonder uitgebreid betoog, dat andere dieren dan de mens evenzeer het recht hebben om gerespecteerd te worden in hun interesses en preferenties en niet bestaan om menselijke doelen te dienen. Anders gezegd: verschillen tussen dieren zijn onvoldoende grond om seks tussen mens en dier a priori af te wijzen.

Bourke stelt dat andere diersoorten niet bestaan om menselijke doelen te dienen

Wetgevers hebben seks tussen mens en dier opvallend wisselend bejegend: soms werd en wordt ze niet strafbaar gesteld, soms wel, en dat bovendien met wisselende definities van wat dan precies strafbaar is en met wisselende strafmaten. In 1990 was seks tussen een mens en een dier strafbaar in slechts enkele staten in de VS, in 2017 was dat het geval in 42 Amerikaanse staten. In Europa zijn er landen die seks tussen mens en dier anno 2020 niet strafbaar stellen (Italië), landen die elke seks tussen dier en mens criminaliseren (Zwitserland) en landen die sommige vormen van seks tussen mens en dier beschouwen als een schending van de goede zeden (Frankrijk). In Nederland is sinds 2010 elke vorm van seksuele interactie met een dier strafbaar volgens artikel 254 van de strafwet. In België is er een soortgelijke strafbaarstelling met artikel 35,9 van de dierenwelzijnswet, in voege sinds 2007. Overigens impliceert dit niet dat er vóór deze jaartallen geen enkele strafwetbepaling was in de Lage Landen. Zo specificeerden bijvoorbeeld in Nederland artikel 239 en 240 specifieke condities waaronder seks met een dier strafbaar was, zoals schennis van de openbare orde of porno met seks tussen mens en dier. Hier zien we een spanning tussen het per definitie strafbaar stellen van seksueel gedrag met een dier versus het strafbaar stellen van sommige vormen daarvan, bijvoorbeeld als er sprake is van verminking. Interessant is dat de visie dat dieren een intrinsieke waarde of waardigheid hebben in vele Europese landen gecorreleerd is met een strafbaarstelling van alle seksueel gedrag met dieren.

In vele landen is alle seksuele interactie van mensen met dieren strafbaar

De belangrijkste argumenten die doorheen de eeuwen en door wetgevende instanties zijn aangedragen voor het strafbaar maken zijn aantasting van ‘de (menselijke) natuurlijke orde’, exceptionalisme, beschadiging van het dier door seks met een mens, wreedheid tegen dieren en de zienswijze dat een dier geen toestemming kan geven. Bourke signaleert ook hoe ingewikkeld het maken van een wetsartikel of wet is voor vele wetgevers. Dient bijvoorbeeld het opwekken van een ejaculatie bij stieren of hengsten voor fokdoeleinden geclassificeerd te worden als seksueel misbruik? Bourke stelt vast dat de meeste recente wetten masturbatie van een dier voor fokdoeleinden niet opvatten als seks, maar als een gewettigd vruchtbaarheidsritueel om geld mee te verdienen. Ze tekent daarbij aan dat het manipuleren van geslachtsorganen van dieren met het oog op persoonlijke (seksuele) bevrediging gecriminaliseerd wordt, terwijl het manipuleren van die geslachtsorganen met het oog op economisch profijt en kapitalistische productie gepromoot wordt. Wat concreter gezegd: seksueel plezier beleven aan de genitalia van dieren mag niet, er geld aan verdienen wel! Een belangrijke vraag die Bourkes analyse oproept, is: hoe consistent zijn wij (en onze wetten) in onze argumentatie om seksueel gedrag tussen mens en dier moreel te verwerpen of juridisch strafbaar te stellen en andere ‘misdragingen’ tegen dieren niet dezelfde bejegening te geven? Bourkes antwoord, waar ik het mee eens ben, is helder: die consistentie laat flink te wensen over.

Hoewel Bourke seks tussen mens en dier niet per definitie afwijst, vindt ze seksueel misbruik van dieren onacceptabel, waaraan ze toevoegt dat dergelijk misbruik vaak voorkomt. In lijn met dit gezichtspunt analyseert Bourke met een intersectionele lens een aantal voorbeelden. Ze komt tot de volgende conclusies: vrouwen worden veel vaker dan mannen gedwongen tot seks met dieren, in de vleesindustrie worden dieren veelvuldig seksueel misbruikt als waren zij dingen of gebruiksvoorwerpen, en ook in pornografie worden dieren heel regelmatig misbruikt. Dit type van pornografie heeft bovendien racistische kenmerken: de menselijke actoren zijn vooral zwarte vrouwen en vrouwen uit als primitief gelabelde samenlevingen.

Seksueel plezier beleven aan de genitalia van dieren mag niet, er geld aan verdienen wel

Vanaf de 19de eeuw treedt er meer en meer psychiatrische medicalisering van seks met dieren op. Die kent fundamenteel twee varianten. Ofwel wordt seks met dieren geclassificeerd als een stoornis op zich, ofwel als een symptoom van een andere psychiatrische stoornis. Kort beschrijft Bourke deze geschiedenis tot ruwweg 2020. Daarbij gaat ze ook in op de classificatie van zoöfilie en zoöfiliestoornis in de verschillende versies van de DSM. Ze wijst erop dat voor het psychiatriseren twee verschillende argumentatielijnen gebruikt worden: het is een stoornis van het mentaal functioneren of het is een predictor van seksueel misbruik van kinderen en vrouwen, en omwille van deze twee redenen moet het genezen of voorkomen worden. Bourke maakt heel duidelijk dat beide posities zoals uitgewerkt in de forensisch-psychiatrische literatuur problematisch zijn omdat ze theoretisch en empirisch slecht onderbouwd zijn. Immers, zo merkt ze op, wordt de classificatie van seksueel gedrag met een dier of van zoöfilie als een psychiatrische stoornis meestal a priori gedaan, niet vanuit een zorgvuldig theoretisch betoog dat seks met dieren formeel voldoet aan de criteria van een psychiatrische stoornis, noch vanuit empirisch onderzoek dat aantoont dat mensen die seks met dieren hebben psychologisch disfunctioneren.

Naast voor juridische en psychiatrische gezichtspunten op seks met dieren door mensen verkent Bourke ook ‘zoo communities’, gemeenschappen van personen met seksuele interesse in of activiteiten met dieren, die met de ontwikkeling van het internet een sterke groei hebben doorgemaakt. Bourke staat stil bij de steun en het advies die zulke zoogemeenschappen vaak bieden aan hun leden. Steun die door velen erg gewenst wordt, gelet op de negatieve maatschappelijke bejegening die ze ervaren. Bourke signaleert dat vele participanten aan zoogemeenschappen rapporteren dat hun seksuele interacties met dieren wederzijds en met toestemming zijn, waarbij naast seksuele ook andere thema’s als liefde en emotionele betrokkenheid een belangrijke rol spelen. Last but not least staat Bourke uitgebreid stil bij seksuele initiatieven van dieren naar mensen en bij toestemming. Ze beschrijft daarbij gedetailleerd het verhaal van Malcolm Brenner, die een seksuele liefdesrelatie had met een dolfijn. Seks was er in deze relatie met wederzijdse toestemming. Of kan dat niet? Zo komen we bij Bourkes synthese.

‘Zoogemeenschappen’ hebben met de ontwikkeling van het internet een sterke groei doorgemaakt

Deze opent met een beschrijving van het (seksuele) leven van J.R. Ackerly met Queenie, een herdershondteef, en daarbij aansluitend aandacht voor concepten als het kennen van de ander, embodied mentalizing attentiveness en informed consent. Zij vormen samen de cruciale reden waarom Bourke seks tussen een mens en een dier niet a priori onacceptabel vindt. Ze argumenteert dat consent mogelijk is bij seks tussen mens en dier, omdat het kennen van en rekening houden met de gevoelens of wensen van een dier niet per se onmogelijk is, op voorwaarde dat er voldoende recht wordt gedaan aan de seksuele wensen van het dier door middel van adequate aandacht voor en begrip van zijn of haar lichaamstaal. Bourke merkt daarbij op dat seksuele toestemming ook tussen mensen niet altijd een gesproken vorm aanneemt.

Bourkes Loving Animals is een uitstekend betoog dat uitnodigt tot nadenken over hoe je zelf staat tegenover seks tussen dier en mens en over de vooronderstellingen en argumenten die je daarvoor gebruikt. Ondanks deze waardering mogen enkele kritische kanttekeningen echter niet ontbreken.

Wat zijn de gewenste uitkomsten van de seksuele ontwikkeling bij mensen? Is er echt veel animo in de wetenschappen, in samenlevingen, en bij ouders om seks met dieren ook te beschouwen als een gezonde uitkomst van de seksuele ontwikkeling? En hoe kunnen we vaststellen wanneer seks met een dier wel of niet een (on)gezonde ontwikkelingsuitkomst is, en in welke mate? Dergelijke vragen komen niet aan bod en dat is jammer, omdat er nu eenmaal een verschil is tussen de vraag wat een gewenste of gezonde ontwikkeling is en hoe om te gaan met een ongewenste of ongezonde ontwikkelingsuitkomst eenmaal die er is.

De DSM-5 classificeert seksuele interesse in een dier niet per se als een psychiatrische stoornis

Ondanks het feit dat hierover verhitte wetenschappelijke debatten worden gevoerd, gaat Bourke te weinig in op de vraag wanneer variatie in gedrag terecht gezien wordt als diversiteit (met bijbehorende positieve waardering) en wanneer als pathologie of als ongewenst sociaal gedrag. Zo kan men zich afvragen in welke mate seksueel gedrag met een dier (met of zonder wreedheid) in de jeugd een voorspeller is van seksueel geweld in de volwassenheid en wat daarvan de gevolgen moeten zijn voor onze omgang met seks met dieren. Overigens is het volgens onderzoek niet zo dat er een sterke correlatie is tussen seks met dieren met instemming in de jeugd en seksueel geweld in de volwassenheid. Ikzelf neig ertoe om seks met een dier te zien als een ongewenste ontwikkelingsuitkomst, omdat ik denk dat de meeste motivaties die mensen hebben voor seks niet voldoende bevredigd kunnen worden in seks met een dier. Ik vermoed dat de meeste psychologen en psychiaters dit standpunt delen, maar moet erbij vermelden dat het niet empirisch gevalideerd is, en dat niet iedereen het ermee eens is. Bovendien stip ik aan dat de DSM-5 seksuele interesse in een dier niet per se classificeert als een psychiatrische stoornis.

Verder blijft de bespreking van de psychiatrisering van seks met dieren wat onuitgewerkt, wat oppervlakkig. Hoe hangt seks met dieren bijvoorbeeld samen met een psychiatrische problematiek? Evenmin wordt diep ingegaan op de vraag of en in welke mate seks met een dier voldoet aan de criteria van een psychiatrische stoornis.

Vereist seks met toestemming een bepaalde biologische verwantschap?

Bourke ontwikkelt haar argumenten over seks tussen mensen en dieren vanuit een queer standpunt en vanuit het startpunt dat zulke seks acceptabel is zolang voldaan wordt aan het criterium van toestemming via voldoende aandacht voor lichaamstaal. Ook stelde ze vast dat veel seks tussen mens en dier niet voldoet aan deze criteria en daarmee misbruik is. Het is opvallend dat de meeste voorbeelden in Loving Animals gaan over seks tussen mensen en zoogdieren (bijvoorbeeld honden, schapen, koeien, paarden of dolfijnen). Impliceert dit dat een bepaalde biologische verwantschap aanwezig dient te zijn opdat seks met toestemming via voldoende aandacht voor lichaamstaal van toepassing kan zijn? En als die verwantschap er onvoldoende is, levert seks met een dier, bijvoorbeeld een spin, vogel of slak, dan altijd dusdanige lichamelijke schade op dat er van toestemming nooit sprake kan zijn? Deze thema’s worden door Bourke niet uitgewerkt en dat is jammer, gelet op de enorme verscheidenheid aan genitalia in het dierenrijk. Als ik het goed heb begrepen, pleit ze enkel – zij het helaas impliciet – voor het accepteren van seks met toestemming tussen sommige zoogdiersoorten en de mens.

Ten slotte vind ik Bourkes visie op het al dan niet strafbaar stellen van seks met dieren juridisch wat onaf. Ze pleit ervoor om seks met toestemming niet en seks zonder toestemming wel strafbaar te stellen. Hoe ze zich dat juridisch en strafrechtelijk voorstelt, laat ze in het midden. Gezien seks met (sommige) dieren volgens haar inderdaad zou kunnen voldoen aan toestemming en gezien ik, vermoedelijk in tegenstelling tot vele van mijn collega’s, er met de nodige aarzeling naar neig om dat gezichtspunt te onderschrijven, vind ik het jammer dat Bourke niet uitwerkt hoe dat juridisch vorm te geven. Maar misschien is dat wel terecht en houdt haar betoog in die zin een uitnodiging tot dialoog in aan juridisch onderlegde personen en wetgevende machten.

Joanna Bourke, Loving Animals. On Bestiality, Zoophilia and Post-Human Love. (Londen: Reaktion Books, 2020).

Luk Gijs is psycholoog en als emeritus met opdracht verbonden aan het Instituut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen binnen het departement Neurowetenschappen van de KU Leuven. Zijn belangrijkste wetenschappelijke interesses zijn seksuele deviantie, parafilie en parafiele stoornissen, daders van seksueel agressief gedrag of geweld en de geschiedenis en aard van de seksuologie.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen