Deel dit artikel

in tijden waarin een neoliberaal mens- en maatschappijbeeld heerst en individuele successen centraal staan, interesseren een aantal sociologen en schrijvers zich in de verliezers van het kapitalistische model, hun netwerken en hun achtergrond. die ontwikkeling zien we ook terug in landen die lang economische sterkhouders waren, waaronder duitsland. daar tekent zich een duidelijke tendens af om sociale ongelijkheid onder de aandacht te brengen via zowel sociologische als literaire teksten die genuanceerd de vele gezichten van het proletariaat belichten. het hedendaagse ‘precariaat’ bestaat namelijk al lang niet meer uitsluitend uit laaggeschoolde fabrieksarbeiders.

Verhalen uit de nieuwe klassenmaatschappij

Michiel Rys

Het huidige economische systeem staat op de helling en dat weerspiegelt zich (gelukkig) ook in de literatuur. In de hedendaagse Europese cultuur tekent zich een hernieuwde interesse af voor verhalen van en over klasse, sociale ongelijkheid en werk. Dat is opvallend, aangezien het concept klasse wat uit de mode was geraakt. Dat had deels te maken met het neoliberale mens- en maatschappijbeeld waarin de focus niet op sociale afkomst en collectieve prestaties maar op individuele successen ligt. Het individu draagt de verantwoordelijkheid om het in het leven te maken en de rol van een persoonlijk netwerk of de sociale achtergrond wordt veelal buiten beschouwing gelaten. Net die aspecten treden opnieuw op de voorgrond in het werk van sociologen en schrijvers die zich interesseren voor de groeiende groep verliezers van een kapitalistisch model dat weliswaar opwaartse sociale mobiliteit voorspiegelt, maar die verwachting steeds minder kan inlossen.

Die ontwikkeling laat zich overal op het Europese continent optekenen, niet in het minst ook in die landen die lange tijd als de economische sterkhouders golden, zoals in Duitsland. Veel meer dan in het Nederlandse taalgebied het geval is, ontwikkelde zich in Duitsland een corpus aan sociologische en (semi-)literaire teksten die mensen in een precaire situatie een stem geven. Zo gaan sociologen als Oliver Nachtwey en Nicole Mayer-Ahuja in Verkannte Leistungsträger:innen (2021) en journalisten zoals Julia Friedrichs in Working Class (2021) op zoek naar getuigenissen van ondergewaardeerd en precair werk in wat zij expliciet als een nieuwe klassenmaatschappij omschrijven. Ook literaire teksten zoals Ein Mann seiner Klasse (2020) van Christian Baron, het veelgeprezen Streulicht (2020) van Deniz Ohde en Heike Geißlers Saisonarbeit (2014) dragen bij tot een culturele verbeelding van werk en klassenidentiteit. Andere teksten, zoals Daniela Dröschers Zeige deine Klasse (2021), wisselen tussen feitelijke vertelling en fictioneel verhaal. Er tekent zich met andere woorden een duidelijke tendens af om precariteit en toenemende sociale ongelijkheid via verschillende tekstgenres onder de aandacht te brengen. Op welke aspecten van klasse en werk leggen die verhalen de klemtoon, en hoe kunnen we die tendens cultuurkritisch benaderen?

Een steeds diversere groep werknemers raakt in onzekere werksituaties verzeild

Vooraleer we die vragen kunnen beantwoorden, is het belangrijk om eerst even stil te staan bij de samenstelling van de hedendaagse arbeidersklasse. Anders dan in de 19de eeuw gaat het in veel mindere mate uitsluitend nog om de laaggeschoolde mannen die doorgaans in de fabriek aan de slag waren. Een steeds diversere groep werknemers raakt in onzekere werksituaties verzeild, wat sociologen en economen heeft aangespoord een aangepast begrippenapparaat te ontwikkelen.

Guy Standing introduceerde de term ‘precariaat’ – een samensmelting van precair en proletariaat – om een nieuwe klasse-in-wording te beschrijven. Tot het precariaat rekent Standing ten eerste de restanten van de traditionele arbeidersklasse, die ten gevolge van de de-industrialisering en de teloorgang van oude culturele en politieke organisaties van de arbeiderscultuur verweesd achterbleef. Daarnaast is er ook een grote groep nieuwe precaire werkers ontstaan, in het kielzog van de flexibilisering van de arbeidsmarkt die algemeen tot meer tijdelijk en onzeker werk heeft geleid. Dat geldt ook voor de middenklasse en hoogopgeleiden, die ondanks hun betere socio-economische positie toenemend onder druk staan en er voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis niet meer collectief op vooruitgaan in vergelijking met de vorige generatie. Zij belichamen hiermee het einde van wat Ulrich Beck de liftmaatschappij noemde, waarin een goede opleiding en een stabiele, lineaire carrière gemiddeld gezien nog opwaartse sociale mobiliteit garandeerden. Carrières bestaan nu vaker uit een aaneenschakeling van korte contracten met weinig sociale bescherming, al dan niet met tussenpozen van werkloosheid. Hierin ligt een fundamenteel verschil tussen het precariaat en het traditionele proletariaat, dat nog geïdentificeerd kon worden op basis van het vaste, langdurige looncontract en dat zich vertegenwoordigd wist in vakbonden en andere organisaties die een gemeenschappelijke arbeidersidentiteit en -cultuur promootten. Net dat gebrek aan zekerheid en een collectieve identiteit typeert precair werk en het precariaat.

Het precariaat kent een gebrek aan zekerheid en aan een collectieve identiteit

Om het precariaat verder te karakteriseren, moeten factoren als gender en ras in acht genomen worden. Vrouwen of mensen met een migratieachtergrond zijn bovengemiddeld vaak in een precair statuut tewerkgesteld, dat naast minder loon ook minder sociale rechten oplevert. Op termijn kiezen werkgevers er dan vaak voor om van die slechter beschermde job de standaard te maken. Even belangrijk is de vaststelling dat bepaalde types werk hieraan sterker onderhevig lijken te zijn, zoals de logistieke sector, de productiesector, de zorg en het onderwijs. Het gaat om sectoren die onmisbaar zijn om de samenleving op dagelijkse basis draaiende te houden, maar desondanks weinig sociale waardering genieten. In de sociologie wordt dat steeds vaker geproblematiseerd. Nachtwey en Mayer-Ahuja, bijvoorbeeld, wilden met een verzamelbundel die sociale geringschatting zelfs expliciet tegenwerken, door een directe stem te geven aan diegenen die in precaire omstandigheden proberen te overleven. Zij gaan ervan uit dat de vele gezichten van de nieuwe arbeidersklasse van onderuit moeten worden getoond: ‘De realiteit van ongelijkheid leidt tot een veelheid aan schokkende ervaringen, met betrekking tot hoe men zichzelf ziet, wat men in het leven wil bereiken en hoe men op dagelijkse basis een gevoel van eigenwaarde kan bewaren wanneer men voortdurend op hoog niveau moet presteren zonder daarbij de overeenkomstige waardering te genieten’ (mijn vertaling). In die zin gaat het sociologische project van Nachtwey en Mayer-Ahuja aan het puur registrerende voorbij. Zodra de getuigenissen van de onthaalmoeders, verplegers, kassiers, kappers en pakjesbezorgers ingang vinden in het publieke debat, kan hun ervaring worden gezien als een belangwekkend thema. Dat kan vervolgens een eerste stap zijn richting herwaardering, erkenning én meer solidariteit onder de precairen zelf.

Ook literaire schrijvers brengen verhalen over klassenidentiteit en precair werk. Het groeiende aanbod aan literaire teksten rond dit thema geeft bovendien een inzicht in de bonte realiteit die achter veralgemenende concepten zoals precariaat verschuild gaat. Ze geven precaire werkers naast een stem ook een eigen gezicht en een emotioneel leven, waarmee lezers zich kunnen identificeren. Zo schuilt achter de projecten om precariteit in beeld te brengen inderdaad erg vaak een streven naar maatschappelijke erkenning als opstap naar meer begrip en solidariteit. Vaak hebben ze precaire werk- en leefomstandigheden overigens zelf aan den lijve ondervonden. Voor velen is schrijven immers een professionele bezigheid die niet in hun basale levensonderhoud voorziet en die ze zich slechts kunnen permitteren met dank aan andere, precaire jobs. In het aanbod literaire verhalen tekenen zich een aantal tendensen af. Een patroon is in elk geval de voorkeur voor personages die zich tussen verschillende klassen bewegen, die zich al dan niet succesvol proberen op te werken en hun professionele ambities proberen waar te maken. Zo vergaat het de protagonisten in Barons autobiografische Ein Mann seiner Klasse en Geißlers Saisonarbeit, die ik hier (kort) als twee types verbeeldingen van het precariaat wil voorstellen.

Vaak hebben literaire auteurs de precaire werk- en leefomstandigheden zelf aan den lijve ondervonden

Een eerste type behelst de autobiografische romans waarin de ik-verteller terugkeert naar zijn of haar roots. Een voorloper voor deze vorm van vertellen is van de hand van de Franse auteur en academicus Didier Eribon, die in zijn boek Retour à Reims (2009) zijn eigen jeugd in een arm arbeidersklassegezin vanuit een sociologisch geïnformeerd perspectief beschrijft. Christian Baron – ook wel de Duitse Eribon genoemd – doet in zijn roman iets gelijkaardigs, door na de dood van zijn vader naar Kaiserslautern terug te keren. Daar is hij in de jaren ’90 van de vorige eeuw in een arm gezin met alcoholverslaafde vader en depressieve moeder opgegroeid. Zo vormt de roman een herinneringsdocument dat het toen dominante beeld van de klasseloze samenleving bijstelt. Die focus op de impact van alledaagse interacties op klassenidentiteit is in elk geval een belangrijk gegeven. In de roman wordt veel aandacht besteed aan de rol van vrouwen die de ik-verteller met literatuur vertrouwd hebben gemaakt en dus cruciaal waren voor zijn intellectuele groei. Zo koesterde de moeder literaire ambities, als dichteres. Terwijl een leraar dat ontluikende literaire talent met vernietigende commentaren in de kiem smoorde, toonde de toekomstige vader wel (gespeelde) interesse voor haar gedichten. De prille liefde die daarop ontstaat, mondt na een miskraam al snel uit in een escalerende dynamiek vol frustratie en geweld, die ook het latere gezinsleven zal typeren. Maar toch geeft de moeder haar liefde voor het schrijven door aan haar zoon, die zich uiteindelijk tot journalist zal kunnen opwerken. Hoewel de droom van sociale vooruitgang dus binnen families van generatie op generatie doorgegeven wordt, zorgt net het succes van de ik-verteller ervoor dat zijn broers en zussen hem als een klassenverrader gaan beschouwen. Die gelijktijdige identificatie en vervreemding vormen een terugkerend motief in dit type herinneringsliteratuur.

Elk romanhoofdstuk is naar een emotie vernoemd. Baron zoomt inderdaad in op de gevoelens van de ik-verteller, vooral op die momenten dat hij met de barrières tussen klassen wordt geconfronteerd. Van die intieme taferelen, die vaak niet in het openbaar plaatsvinden, wordt de lezer een stille getuige. In een bepaalde passage zegt een sociaal werker dat van de verteller en zijn broers en zussen ‘niets zal worden’ en dat zij dus geen plaats zouden hebben in een school die het pad naar een betere toekomst zou effenen. Zo confronteert Baron ons niet alleen met de vooroordelen die de klassenmaatschappij als een self-fulfilling prophecy in stand houden, maar ook met de emotionele impact die zulke uitspraken kunnen hebben. In contrast met Eribons nuchtere, documentaire stijl zet Baron volop in op identificatie: hij laat zijn lezers meeleven en lokt op die manier verontwaardiging uit. Maar hij reconstrueert ook de schaamte, bijvoorbeeld van de vader, wanneer hij zijn job verliest en weigert om sociale toelagen te ontvangen (wat zijn gezin in een nog erbarmelijker situatie stort). Die momenten geven een indirecte inblik in de mentale wereld van de arbeidersklasse, voor wie werkethos en zelfredzaamheid een groot deel van hun trots uitmaken. De roman toont namelijk ook hoe arbeiders zich voortdurend proberen te distantiëren van andere groepen, zoals migranten en de ‘asocialen’ wier leven van de voorzieningen van de welvaartsstaat afhangt. De ik-verteller heeft die trots overgenomen en zelfs dermate verinnerlijkt dat hem op het moment van het schrijven nog steeds een meerderwaardigheidsgevoel bekruipt wanneer hij door bepaalde sociale woonwijken wandelt. Door dat sluimerende nawerken van denk- en gevoelspatronen uit zijn jeugd ter sprake te brengen, toont Baron ons dat de identiteit van de sociale klimmer gelaagd is, getekend door de vaak traumatische ervaringen in een klassenmaatschappij waarin de droom van een ‘normaal’ leven veelal op gespannen voet staat met de harde en complexe realiteit.

Voor de arbeidersklasse maken werkethos en zelfredzaamheid een groot deel van hun trots uit

Een tweede soort literaire teksten legt de focus op de ‘nieuwe’ precairen, die hun professionele ambities niet kunnen waarmaken en naast werkonzekerheid ook angst voor sociale achteruitgang ervaren. In Saisonarbeit – recent naar het Nederlands vertaald door Hannelore Roth – verwerkt Geißler haar ervaringen als tijdelijke werkkracht in Amazons logistieke centrum in Leipzig tijdens de kerstperiode van 2010. Die job was noodzakelijk om te overleven: haar eigenlijke werk als schrijfster en vertaalster bracht niet voldoende geld op. Net als Baron probeert ook Geißler haar lezers te activeren. Een van de meest opvallende kenmerken van de roman is de bijzondere vertelstructuur, waarbij een ik-verteller het woord richt tot een ‘u’, een eerdere versie van het ik. De roman leest zoals een script, waarbij het ‘u’ de richtlijnen van het sprekende ‘ik’ opvolgt. Van compleet andere aard is dan weer de onpersoonlijke relatie tussen ‘u’ en de werkgever, Amazon, een anonieme multinational die niet bepaald voor de aangename werkomstandigheden bekend staat. De roman toont hoe het werk in het distributiecentrum op verschillende manieren uitput, ontmenselijkt, geweld aandoet, zelfs doodt. In die zin wordt dat werk expliciet als een nieuwe manifestatie van traditioneel bandwerk voorgesteld: het werk is repetitief en monotoon, laat wonden na op de handen, net zoals bij fabrieksarbeiders van de vorige generaties. Maar anders dan in de vroegere fabriek ontbreekt het de Amazon-werknemers aan een samenhorigheidsgevoel dat tot collectieve opstand zou kunnen aanzetten.

Toch verbeeldt de roman ook strategieën om zich te verzetten. Zo laat de verteller haar vroegere zelf bewust haar pauzes wat verlengen en sabotages uitvoeren, die het logistieke proces vertragen en/of verstoren. Geißlers roman leert ons vooral ook dat verhalen uit de werkplaats een emanciperende functie kunnen hebben. Ervaringen delen kan namelijk een eerste stap zijn om achter verhalen van individuele werknemers structurele oorzaken aan te wijzen: ‘U zult veel nadenken over wat werk eigenlijk is, waarom dit werk eigenlijk van niemand verlangd zou mogen worden. U zult (…) ontdekken waar u werkelijk aan lijdt, dat uw leed in geen geval bijzonder is, maar frapperend algemeen.’ De kracht van verhalen ligt erin zichtbaar te maken wat zich aan het oog van het brede publiek onttrekt. Pas zodra ervaringen van precaire werkers in de publieke ruimte gedeeld worden, is het mogelijk om sociale erkenning en solidariteit te genereren, zoals Rita Felski in een recent artikel claimt.

Solidariteit is pas mogelijk zodra ervaringen van precaire werkers publiek gedeeld worden

Hoewel het thema precariteit in het kielzog van de pandemie, de Oekraïens-Russische oorlog, de energiecrisis en de stijgende inflatiecijfers niet meer uit het publieke debat weg te denken is, stond het al veel eerder op de radar van sociologen en schrijvers. Deze bijdrage heeft proberen aan te tonen dat hun verhalen niet enkel registreren wat het betekent om in een precaire situatie te verkeren en weinig sociale erkenning te genieten. De stemmen uit de klassenmaatschappij die zij direct aan het woord laten, dragen bij tot een literaire verbeelding van werk en klasse, en ze reiken manieren aan om op een dieper niveau over die thema’s en ervaringen te reflecteren en met de precairen mee te leven. In tegenstelling tot de media proberen sociologen en schrijvers vandaag veel meer ruimte te geven aan genuanceerde, complexe verhalen die de vele gezichten van het precariaat belichten. In die zin staan de door hen opgetekende verhalen in een spanningsverhouding tot onpersoonlijke socio-economische parameters en statistieken. Het aanbod aan verhalen over precariteit neemt dan wel toe, maar het valt nog te bezien of zij er effectief in slagen om met hun narratieve en affectieve middelen meer solidariteit te wekken en op termijn een algemene mentaliteitswijziging te bewerkstelligen in de manier waarop de samenleving werk verbeeldt, organiseert en waardeert.

Christian Baron, Ein Mann seiner Klasse. (Berlijn: Claassen, 2020).

Rita Felski, ‘Recognizing Class’, New Literary History, 2021, 52(1): 95-117.

Heike Geißler, Saisonarbeit. (Leipzig: Spektor Books, 2014) – Seizoenarbeid. Vertaald door Hannelore Roth. (Gent: Het Balanseer, 2020).

Olivier Nachtwey en Nicole Mayer-Ahuja, Verkannte Leistungsträger:innen. Berichte aus der Klassengesellschaft. (Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2021).

Michiel Rys is postdoctoraal onderzoeker van het FWO verbonden aan de KU Leuven. Zijn onderzoek spitst zich toe op literaire representaties van precair werk en de herinneringscultuur van de Duitse arbeidersbeweging.  

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen